De Nederlandse schrijver Anton Koolhaas werd op 16 november 1912 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Anton Koolhaas op dit blog.
Uit: De liefde schuilt in een doublet van hazen
‘Ik ben dan ook altijd op de vlucht, ook!’ riep de haas Leendert ineens uit. Waar hij nu weer voor weggelopen was, wist hij niet eens meer. Hij draafde maar. Hij had dat weglopen al van zijn eerste jeugd af gehad. In het begin was het natuurlijk speelsheid geweest, want toen vond hij iedere gelegenheid om het op een hollen te zetten, schitterend. Maar zo speels was hij nu niet meer en af en toe schemerde hem wel iets, dat hij wel wat veel wegliep voor een haas die het leven aan kan; althans aan zou moeten kunnen. Hij had echter niemand om mee van gedachten te wisselen over al die dingen, want ook van andere hazen was hij altijd weggevlucht.
Als je wegloopt, dacht Leendert, kom je ergens anders. Maar voor mij maakt het niets uit, of ik hier ben of ergens anders. Leendert keek om zich heen en overwoog of dit nu bijvoorbeeld een plaats was, om steeds naar terug te keren. Hij zat midden in een weiland en het regende. Een mistroostige en langdurige najaarsplensbui. Het gras lag plat en het was zo doornat, dat iedereen er wel verdrietig van moest worden. Nu viel er een druppel midden in een oog van Leendert en dat bracht hem opnieuw in draf. Hij rende zonder op te kijken het hele weiland door en kwam tot stilstand voor een vrij brede vaart. Hij was er al eens eerder geweest en wist wat hem wachtte. De regen maakte belletjes in het water. Hij had er al twee keer naar gekeken en het was een van de weinige dingen waar hij niet voor wegliep. Sterker: hij kon er niet vandaan komen!
Eerst keek hij er alleen een tijd lang naar en vervolgens begon hij te luisteren naar het geluid. Aanvankelijk ruiste al dat water alleen maar en kreeg men de indruk van een onbeschrijfelijke natheid; maar als men er zich in verdiepte, ging het rinkelen. Van heel laag tot heel hoog en Leendert kreeg daar rillingen van. Niet van de vochtigheid of van de kou, maar in het bijzonder van dat rinkelen. Die rillingen begonnen langs zijn rug, liepen dan door zijn achterpoten, sprongen vandaar in de voorpoten en kwamen uiteindelijk in zijn borst terecht, rondom het hart en dan moest Leendert ineens naar adem snakken. Vervolgens ontspande alles zich weer iets, tot de rillingen opnieuw optraden in zijn rug en wederom hun kringloop maakten. Leendert dacht af en toe: ik zou wel willen, dat het iets anders en iets meer werd dan rillen, maar dat werd het nooit. Wanneer de belletjes kleiner werden en de regen ophield, verviel hij tot besluiteloosheid.
Hij keek voorzichtig om en kroop langzaam van de rand van het water weer omhoog naar de wei. En dan ging hij weg, maar niet zoals anders met grote vluchtsprongen, maar juist vreemd traag. Zo traag, dat het wel leek of hij met het optillen van een poot wachtte tot de vorige secuur op de aarde stond, omdat hij daar anders wel eens naast zou kunnen stappen. Op die manier kroop hij heel bekommerd voort, maar het was wel een manier van lopen, die uitdrukking gaf aan de stemming die bellen in het water wekten.”
Anton Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)
De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.
A Wake for Okigbo
For whom are we searching?
For whom are we searching?
For Okigbo we are searching!
Nzomalizo!
Has he gone for firewood, let him return.
Has he gone to fetch water, let him return.
Has he gone to the marketplace, let him return.
For Okigbo we are searching!
Nzomalizo!
For whom are we searching?
For whom are we searching?
For Okigbo we are searching!
Nzomalizo!
Has he gone for firewood, may Ugboko not take him.
Has he gone to the stream, may Iyi not swallow him!
Has he gone to the market, then keep from him you
Tumult of the marketplace!
Has he gone to battle,
Please Ogbonuke step aside for him!
For Okigbo we are searching!
Nzomalizo!
They bring home a dance, who is to dance it for us?
They bring home a war, who will fight it for us?
The one we call repeatedly,
there’s something he alone can do
It is Okigbo we are calling!
Nzomalizo!
Witness the dance, how it arrives
The war, how it has broken out
But the caller of the dance is nowhere to be found
The brave one in battle is nowhere in sight!
Do you not see now that whom we call again
And again, there is something he alone can do?
It is Okigbo we are calling!
Nzomalizo!
The dance ends abruptly
The spirit dancers fold their dance and depart in midday
Rain soaks the stalwart, soaks the two-sided drum!
The flute is broken that elevates the spirit
The music pot shattered that accompanies the leg in
its measure
Brave one of my blood!
Brave one of Igbo land!
Brave one in the middle of so much blood!
Owner of riches in the dwelling place of spirit
Okigbo is the one I am calling!
Nzomalizo!
Chinua Achebe (Ogidi, 16 november 1930)
De Portugese schrijver José Saramago werd geboren op 16 november 1922 in het dorpje Azinhaga in de provincie Ribatejo. Zie ook alle tags voor José Saramago op dit blog.
Uit: Der Doppelgänger (Vertaald doorMarianne Gareis)
„Für den Berichterstatter oder den Erzähler, denn höchstwahrscheinlich bevorzugt man eine Figur mit akademischen Siegel, wäre es an diesem Punkt ein Leichtes zu schreiben, auf dem Heimweg des Geschichtenerzählers durch die Stadt, bis hin zu seiner Wohnung, ereignete sich nichts. Als wären sie eine Art Zeitmaschine, werden diese vier Worte, es ereignete sich nichts, überwiegend in Situationen eingesetzt, in denen professionelle Skrupel es nicht zu lassen, eine Rauferei auf der Straße oder einen Verkehrsunfall zu erfinden, deren einziger Zweck es wäre, Lücken in der Handlung zu füllen, wo doch die Dringlichkeit besteht, zur nächsten Episode zu gelangen, oder vielleicht ungewiss ist, was mit den Gedanken, welche die Figur selbst hervorbringt, zu machen sei, vor allem dann, wenn diese nichts mit den Lebensumständen zu tun haben, in denen sie entscheiden und handeln soll. Genau in einer solchen Lage befand sich unser Lehrer und frischgebackener Videoliebhaber Tertuliano Maximo Afonso, als er im Auto nach Hause fuhr. Es ist wahr, dass er nachdachte, viel sogar und intensiv, doch seine Gedanken waren so weit entfernt von all dem, was er in den letzten vierundzwanzig Stunden durchlebt hatte, dass die Geschichte, die zu erzählen wir uns vorgenommen haben, unweigerlich eine andere würde, wollten wir seine Gedanken in unsere Erzählung aufnehmen. Dies könnte sich natürlich lohnen, oder besser gesagt, es würde sich wahrscheinlich lohnen, denn schließlich wissen wir alles über Tertuliano Maximo Afonsos Gedanken, doch das hieße, alle bisher unternommenen Anstrengungen, diese fünfzig kompakten, mühsam erarbeiteten Seiten, für null und nichtig zu erklären und an den Anfang zurückzukehren, zur ironischen, trotzigen ersten Seite, und eine bereits geleistete anständige Arbeit eines riskanten Abenteuers wegen, das nicht nur neu und anders, sondern auch höchst gefährlich wäre, auf Spiel zu setzen, denn dazu würden uns die Gedanken Tertuliano Maximo Afonsos ohne Zweifel bringen. Begnügen wir uns also mit dem Spatz in der Hand und verzichten wir auf die Taube auf dem Dach. Für mehr bleibt auch keine Zeit. Tertuliano Maximo Afonso hat soeben sein Auto eingeparkt, legt die kurze Entfernung bis zu seinem Haus zurück, in der einen Hand die Aktentasche, in der anderen die Plastiktüte, was geht ihm wohl durch den Kopf, natürlich rechnet er sich aus, wie viele Videos er bis zum Schlafengehen sichten kann, ein heikles Wort, das hat man nun davon, wenn man sich für Nebendarsteller interessiert, wäre der Typ ein Star, erschiene er gleich auf den ersten Bildern.“
José Saramago (16 november 1922 – 18 juni 2010)
Standbeeld in Conil de la Frontera
De Nederlandse schrijfster en journaliste Renate Rubinstein werd geboren op 16 november 1929 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Renate Rubinstein op dit blog.
Uit: Mijn betere ik
“In 1977 kwam de ziekte die ik onder de leden had tot een diagnose: multiple sclerose. Terug uit het ziekenhuis bleek ik in zoverre hulpbehoevend dat ik iemand nodig had om de boodschappen voor mij te doen. Aan een bouwvakker die ik kende, vroeg ik of hij iemand wist die dat zou kunnen doen (pas later zou ik de meer geijkte wegen leren kennen) en die stuurde iemand die tamelijk aangeschoten bij mij op de stoep verscheen. Hij zei dat hij ‘Simon’ kende. Ik dacht dat hij de winkel van Simon de Wit bedoelde, maar hij bedoelde Simon Carmiggelt, die hij trouwens helemaal niet kende maar alleen noemde omdat hij wilde aangeven dat hij in de literaire wereld thuis was. Stof voor een stukje. Ik schreef het op 10 december 1977. Het heette `Simon’ en ik nam het later op in de bundel Ieder woelt hier om verandering. Onopzettelijk, maar toch, heb ik hem met dat stukje naar mij toe geschreven. Want hij belde mij op en vroeg: ‘Maar wat heb je eigenlijk?’ Ik zal daar wel iets sombers over gezegd hebben, in elk geval zei hij: ‘Ik kom zaterdagmiddag bij je langs.’ En dat deed hij en we praatten in de grote achterkamer van mijn huis op de Oudezijds Voorburgwal. Ik zat op het bed dat daar stond — in al mijn kamers hebben altijd bedden gestaan want een bank vond ik in die tijd nog ‘burgerlijk’, ik had er trouwens geen geld voor — en hij zat op een stoel tegenover mij. Tegen het eind van zijn bezoek, ik moest al een taxi voor hem bellen, kwam hij naast me zitten. Ik schoof een eindje op, uit beleefdheid, maar dat was niet de bedoeling want hij begon aan een lange zoen. (Kus, zei hij.) Ik was in eerste instantie stomverbaasd.
(…)
Peter Vos woonde in die tijd op de onderste verdieping van mijn huis op de Oudezijds Voorburgwal. Hij probeerde op te houden met drinken en had het daar erg moeilijk mee. ‘Als we nou eens Simon Carmiggelt hier vragen, die is ook opgehouden met drinken, die weet er misschien iets op,’ stelde ik voor. Peter, die een even kinderlijke vereerder van de schrijver was als ik, verwachtte daar veel van, ik belde dus op en Simon kwam. We ontvingen hem met thee en toast met zalm. We waren alle drie verheugd, maar toen het Grote Advies moest komen zei Simon: `Ja jochie, als je op wilt houden met drinken, zit er niets anders op dan niet meer drinken.’
Renate Rubinstein (16 november 1929 – 23 november 1990)
De Amerikaanse dichter Craig Arnold werd geboren op 16 november 1967 in Temple, Californië. Zie ook alle tags voor Craig Arnold op dit blog.
Incubus (Fragment)
Younger and given to daydreams, she imagined
trading bodies with someone, a best friend,
the boy she had a crush on. But the fact
was more fantastic, a fairy-tale adventure
where the wolf wins, and hides in the girl’s red hood.
How it happens she doesn’t really remember,
drifting off with a vague sense of being
drawn out through a single point of her skin,
like a bedsheet threaded through a needle’s eye,
and bundled into a body that must be his.
Sometimes she startles, as on the verge of sleep
you can feel yourself fall backward over a brink,
and snaps her eyelids open, to catch herself
slipping out of the bed, her legs swinging
over the edge, and feels the sudden sick
split-screen impression of being for a second
both she and her.
What he does with her
while she’s asleep, she never really knows,
flickers, only, conducted back in dreams:
Walking in neighborhoods she doesn’t know
and wouldn’t go to, overpasses, ragweed,
cars dry-docked on cinderblocks, wolf-whistles,
wanting to run away and yet her steps
planted sure and defiant. Performing tasks
too odd to recognize and too mundane
to have made up, like fixing a green salad
with the sunflower seeds and peppers that she hates,
pouring on twice the oil and vinegar
that she would like, and being unable to stop.
Her hands feel but are somehow not her own,
running over the racks of stacked fabric
in a clothing store, stroking the slick silk,
teased cotton and polar fleece, as if her fingers
each were a tongue tasting the knits and weaves.
Harmless enough.
Craig Arnold (16 november 1967 – 27 april 2009)
De Schotse schrijver, humorist, radio-en televisie presentator Daniel Frederick Wallace werd geboren op 16 november 1976 in Dundee. Zie ook alle tags voor Daniel Wallace op dit blog.
Uit: I Can’t Believe You Just Said That
“In 2015, after 27-year-old Omar Hussain left his job at a Morrisons supermarket in Buckinghamshire and fled the United Kingdom to join the radical terrorist jihadist group ISIS, he was extraordinarily disappointed to find out how rude they all were.
We all get annoyed at our colleagues from time to time, but for Omar Hussain the everyday rudeness displayed by those simultaneously plotting to bring down the very tenets of Western civilisation was a step too far.
In a blog he wrote in his first few months in the desert, he complained in no uncertain terms about the ‘bad manners’ of his fellow radicalised death-cult militants.
Under a series of numbered headings on Tumblr, the bearded and bespectacled Hussain launched a blistering attack on Arab administrative skills.
‘There is no queue in any of their offices,’ wrote the furious Briton. ‘You could be waiting in line for half an hour and then another Arab would come and push in the queue and go straight in.’
When serving his peers dinner after a long day of terrorist training in the desert, Omar was shocked to be ‘pounced upon by everyone in the room. I therefore refused to give anyone food until every single one of them was sitting down in their seats. Unfortunately, I had to treat them like primary school students.’
Poor Omar just hadn’t known what he was letting himself in for. In subsequent blogs and tweets, you can tell he was becoming withdrawn. He talks of loneliness; he has trouble peeling potatoes; he spends his free time trying to find chocolates or feeding a local cat called Lucy.
What Omar perceived as the rudeness of others really affected him: this kind of behaviour was not what he signed up to ISIS for, and it was wearing him down.
It only got worse.
‘In the West, it is common knowledge to walk out of a room wearing the same pair of shoes that you wore while entering the room. Nay, it is common sense!’ he wrote at one point, and you know someone’s annoyed when they use words like nay. ‘However, here in Sham, our Syrian brothers [. . .] believe that everyone can wear each other’s footwear. Sometimes you would enter a building and when leaving, you would see the person with your shoes walking 100 yards ahead of you and it can be quite irritating.’
Danny Wallace (Dundee, 16 november 1976)
De Nederlandse literator, kunsthistoricus, archeoloog en katholiek priester Frederik Gerben Louis (Frits) van der Meer werd geboren in Bolsward op 16 november 1904. Zie ook alle tags voor Frits van der Meer op dit blog.
Uit: Jan van Eyck
“Plinius de Oudere verhaalt de volgende anekdote over de beide meest befaamde schilders uit de Griekse Oudheid, Parrhasius en Zeuxis. De twee gingen een wedstrijd aan. Zeuxis gaf een tros druiven zo bedriegelijk juist weer dat de vogels er gretig op af kwamen. Parrhasius kwam aan met een leeg doek, dat evenwel niet echt was, maar geschilderd; Zeuxis, overmoedig geworden door de vergissing van de vogels, vroeg hem, toch eindelijk dat doek eens op te lichten en zijn schilderij te laten zien. Toen hij zijn blunder had bemerkt, gaf hij zich ruiterlijk gewonnen: hij had vogels beetgehad, maar Parrhasius hem, de kunstenaar (Nat. hist. xxxv 3).
Plinius’ eeuwenlang herhaalde anekdote herinnert er ons aan, dat de bewondering van de gewone man zich altijd het eerste richt op de bedrieglijk echte nabootsing. Dat geldt voor u en voor mij; dat gold ondanks alles ook voor de onverbeterlijk heroïserende en naar ideale normen stylerende mensen van de Renaissance; dat gold blijkbaar zelfs voor die aartsslimmerikken, de oude Atheners: dat hun Plato die kant van de kunst minachtte, ontging de gewone man ten enen male.
Weinigen hebben oog voor een majestueuze, sterke compositie; iedereen heeft oog voor verbluffend knappe details; vooral als het er veel zijn, en prachtige: ‘je kijkt je ogen uit’, en het is ‘net echt’. In dat opzicht zijn wij allen kleine kinderen; ook de snobs staan even naïef naar het Altaar van het Lam te kijken als de Vlaamse dorpsmensen die na de Gentse Floralia het altaar van de Van Eycks met open monden en verrukte ogen, soms voor de zoveelste maal, aanstaren. Dat schouderophalen over ouderwetse virtuositeit, en die voorkeur voor brutale stilering (tot kubistische misvorming of tot het bijna-niets toe), als het geen mode is, dan raakt het in de richting van een soort schizoïde, koppige aanstellerij.”
Frits van der Meer (16 november 1904 – 19 juli 1994)
Het Lam Gods door Jan van Eyck, 1432
De IJslandse dichter en natuurwetenschapper Jónas Hallgrímsson werd geboren op 16 november 1807 in Öxnadalur. Zie ook alle tags voor Jónas Hallgrímsson op dit blog.
A Ship Comes In
Can the bard descry a schooner
scudding landward, sails expanded?
Hear what’s said beside the cod-stacks?
See the merchants strut like peacocks?
‘Shorebound breezes shove the weary
ship along! The boys are thronging!
Packs of people crowd the sidewalks!
Perky shop-clerks stop and goggle!’
Quatrains
Ah, who mourns an Icelander,
all alone and dying?
Earth will clasp his corpse to her
and kiss it where it’s lying.
Such is my lot, my lonely doom.
Life would have brimmed with pleasure
had I known her better whom
I hunger for and treasure.
May your mornings all be gay!
May your nights bring gladness!
Here, this dark December day,
I dwell in exile sadness.
Look! the sun is circling north,
soon it will shine above you!
Would that I once more might set forth,
with one more chance to love you!
Jónas Hallgrímsson (16 november 1807 – 26 mei 1845)
Standbeeld in Reykjavík
De Duitse schrijver, dichter en essayist Hugo Dittberner werd geboren op 16 november 1944 in Gieboldehausen. Zie ook alle tags voor Hugo Dittberner op dit blog.
Der Ältere
Am Fenster die Nacht, die ich nicht fortblasen kann.
Mein Rücken atmet; irgendwo im Norden, achtzig Kilometer
von hier, schläft der Bruder, von Geburt an der ältere.
In seinem dritten Haus ist er dicker geworden.
In seinem Garten blüht der schönste Oleander.
Einmal sah ich ihn schlafen wie ein sattes Baby.
Er lag auf einer Pritsche neben mir, dem Studenten;
hatte die erste Frau und ihr Haus verlassen.
Der Zauber
Schneeluft. Die roten Dächer leuchten
von der gelben Sonne; am Himmel stehn
die grauen Wolken in dem stillen Blau.
Was sich an Farbe sammelt, strahlt hervor
und tönt mit einem Sägekreischen überland.
Der Rauch aus jedem Schornstein steigt
schnurgerade hoch, und höher; wenn er an
graue Wolken stößt, wird’s wieder schneien.
Nach dem Sommer
Im Windschatten der Westwand standen wir.
Sie war braun in ihrem schwarzen Blumenkleid.
Erklärte mir sehr lange einen kurzen Brief.
Es kamen ihre Freunde, meine Freunde.
Ein Dampfzug stampfte durch die weite Kurve.
Hinter der Schranke wartete ein fremder Herr mit Hund
und sah auf uns wie wir auf ihn.
Als er verschwunden war, streichelte ich ihre Haut.
Hugo Dittberner (Gieboldehausen, 16 november 1944)
Gieboldehausen
Zie voor nog meer schrijvers van de 16e november ook mijn blog van 16 november 2014 deel 2.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 16 november 2008, mijn blog van 16 november 2007 en ook mijn blog van 16 november 2006.