Guido van Heulendonk, Chinua Achebe

De Vlaamse schrijver Guido van Heulendonk (pseudoniem van Guido Beelaert) werd geboren in Eeklo op 17 november 1951. Zie ook alle tags voor Guido van Heulendonk op dit blog.

Uit: Vrienden van de poëzie (Trisha)

“Het was in die donkere dagen dat mensen elkaar gedichten begonnen te sturen. Ook hij kreeg de kettingmail binnen, op een morgen dat hij met een zeurende kies was ontwaakt en het vooruitzicht trachtte te verwerken misschien op zoek te moeten naar een tandarts, in een zieltogend land waarin niets nog functioneerde. Toen hij het gordijn wegtrok verrees zijn stad, net als de dagen ervoor, als een foto uit een brochure over stedelijke architectuur: stil, koud, kleurloos, met spaarzame silhouetten die langs de gevels slopen. Scherpe schaduwen in de ochtendzon, waarbij zich, toen hij het raam openduwde, de auditieve skyline van een verre sirene voegde. Een stad zonder winkels, cafés, musea. Een stad vol ziekenhuizen. Ook de tandartsen werkten niet meer, wist hij, op enkele noodkabinetten na, strategisch verdeeld over de natie, op geheime plekken, slechts te traceren via speciale nummers. Alleen ‘wie dringend hulp nodig had’ kon er terecht, na strenge triage, en werd dan geholpen door astronauten. Hij had de beelden gezien op tv. Zover was hij nog niet. Zijn kies zeurde alleen maar, lichtjes protesterend tegen de druk van zijn tastende tong, die hij niet kon verhinderen telkens even te checken of het al niet wat beter ging, zoals een moeder dwangmatig haar hand op het voorhoofd van een koortsig kind legt. Enkel als je radeloos grommend in je kussen beet. Enkel dan mocht je bellen.
Stelde hij zich voor. Als je razend rond de tafel beende, de zelfmoord nabij. Niet eerder, om land en maatschappij niet nodeloos te belasten. Ieder zijn steentje, zijn druppeltje zweet, dan komen we er allemaal doorheen. Zei men. Zong men, ’s avonds, op balkons en in de straat, op tien armlengtes van elkaar. We shall overcome. Op de tanden bijten. Niet evident, als je tandpijn had. Maar hij begreep het wel. Hij was absoluut aan boord, en de gezangen ontroerden hem, hoewel hij er zelf niet aan deelnam. Nooit een manifestatiemens geweest. En zingen kon hij niet. Toch: al die mensen van goede wil, al die solidariteit. Er was niets mooiers, en het hielp om elke dag in verzoening af te sluiten. 8 Zelfmoord: de gedachte bracht hem, terwijl hij behoedzaam in een beschuitje beet, zijn jongste reis naar Ierland in herinnering. Enniscorthy, County Wexford, het museum rond de opstand van 1798. Hoe de gids vertelde over gevangen rebellen die door de Britten de pitchcap kregen opgezet: een hoed gevuld met kokende teer, die zich meteen door haren en schedelhuid brandde en na stolling door de beul werd afgerukt, zodat het slachtoffer, al blind van de uitgesijpelde smurrie, ook nog eens gescalpeerd werd. Hoe sommigen na de behandeling, buiten hun zinnen van pijn, probeerden hun eigen hoofd in te slaan. Als stieren op een muur afstormden. Rule Britannia. We shall overcome. Dat soort pijn. Vroeger wikkelden mensen een touwtje rond een zere kies, knoopten het vast aan de deurklink, hieven de voet naar de deur en pats!”

 

Guido van Heulendonk (Eeklo, 17 november 1951)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Mangozaailing

Door de glazen ruit
In een modern kantoorgebouw
Zag ik, twee verdiepingen lager, op een wijd vooruitstekend
Betonnen overkapping een pas ontkiemde mangozaailing,
Paars, tweebladig, staande op de gesprongen
Zwarte dooier. Hij zwaaide helder naar zon en wind
Die zich tussen de regenbuien door, dagelijks
Op yam zaad verkwistten.
Voor hoelang?
Hoe lang het gelukkige zwaaien
Vanaf de afgrond van een door regen geteisterde sarcofaag?
Hoe lang het feest van het overgebleven meel
Op de bodem van de pot?
Misschien lag hij net als de weduwe
van oneindig geloof op de loer
voor de heilige man van het bos, met ruig haar,
met de macht tot eeuwige voleinding.
Of anders hoopte hij wel op Oude Schildpads wonderbaarlijke feestmaal
Op een steeds terugkerend stukje cocoyam,
Geplant in een grote kom groene groenten-
Op deze dag, de fabels voorbij, het geloof voorbij?
Toen zag ik hem
Bereid in moedige onpartijdigheid
Tussen de oeroude strijd van Aarde
En Hemel dapper proberen wortel te schieten
In objectiviteit, midden in de lucht, in steen.
Ik dacht dat de regen, drijvende kracht
Achter deze onderneming op een dag aan de macht zou komen
En zijn domein in een uitzinnige waterval
Op de aarde beneden zou loslaten. Maar elke regenachtige dag
Verzamelden zich kleine speelse stroompjes op de platte steen,
Dansten, gingen uiteen rond zijn voeten,
verenigden zich weer, baanden hun weg.
Hij ging van paars naar ziekelijk groen
Voordat hij stierf. Vandaag zie ik hem nog steeds-
Droog, ragdun in de zon en het stof van de droge maanden,
Monument op klein puin van hartstochtelijke moed.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)
Hier in 2002 met Nelson Madela (rechts) bij het ontvangen van een eredoctoraat van de universiteit van Kaapstad.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e november ook mijn blog van 17 november 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Anton Koolhaas, Chinua Achebe

De Nederlandse schrijver Anton Koolhaas werd op 16 november 1912 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Anton Koolhaas op dit blog.

Uit: Nieuwe maan

“Toen Enno met zijn lichtbundel zat te zwaaien, leek het wel of hij zelf een besluit moest nemen, of er nù iets opzienbarends zou gaan gebeuren, of dat het nog uitgesteld moest worden. Of het aardedonker zou blijven en hij leeg, op een vulling met volstrekte duisternis na, terug zou keren. Hij deed het licht uit en luisterde naar het zwart.
Hij zat ongemakkelijk en hij voelde het dak van de grot, of wat het uiteindelijk ook zou blijken te zijn, als een druk op zich. Ineens luisterde hij met al zijn macht – maar die was verminderend. Er was een soort geluid in het donker. Niet een incidentele tik of zoiets, of stromen of ruisen van water, of iets van een herkenbaar bewegen; maar het geluid van angst. Nog niet eens een angst die zich al uit; of een angst waar al de ritseling van vluchten in zit; of zelfs de angst die zich alleen maar verraadt door het heffen van een kop, of van mogelijk zelfs een groot aantal koppen; maar een angst van iets massaals, of van een massa afzonderlijke levens, die tot iets ontwaken, dat ze zelf nog niet kennen. Zoiets als van wezens der duisternis, die voor het eerst licht zien. Enigszins te vergelijken met vleermuizen op een heel donkere zolder, die om hun as beginnen te draaien, als er licht binnenvalt. Maar dit geluid was nog massaler dan dat van vleermuizen, ook al zijn het er duizenden en zolang ze niet expres ook nog lawaai maken. Bovendien was het beneden Enno en niet op ongeveer de hoogte van het dak, of de bovenkant van het zwart.

Je zou kunnen denken aan het langs elkaar schuiven van dekens, met doorgaans vaag gebeweeg en soms plotselinger en sneller. En met slapers er onder, die nog in een diepe oerslaap vertoefden en in het wollige donker van die slaap gehinderd werden door prikkels, waarvan ze zich de aard niet realiseerden, maar die de onzekerheid van ontwaken aankondigden.
Het was verschrikkelijk opwindend, dat geluid en hoe ondefinieerbaar het in zijn wollige zachtheid ook was, het had iets angstaanjagends.
Iemand die jacht maakt op iets, houdt zich stil om de prooi niet te laten vluchten. Maar van niets was hier zo weinig sprake als van het begrip prooi en Enno moest een schreeuw geven. Om zijn bestaan hier te bevestigen en om te weten van welke aard het geheim was, dat hij beneden zich hoorde.
Aan de terugkaatsing van zijn schreeuw was af te leiden, dat de gitzwarte ruimte achter de kam niet zo erg diep en veel smaller was dan die waarin zijn mand stond. Maar nu hij zijn toorts naar beneden richtte, tot vlak voor de voet van de rotskam, zag hij maar vaag grond en op die grond niets. Hij zette de lichtstraal daarom van gespreid op gericht, om op die manier de grond iets scherper te kunnen belichten. Maar hij zag ook nu niets speciaals. Voor zover het hem mogelijk was, tuurde hij in het licht, de wand zelf af, om te kijken of ook aan die kant donkere en lichtgrijze vlakken waren, die hem eventueel een afdaling in het donker mogelijk zouden maken. Het leek hem toe dat dit zou kunnen. Maar hij was nog niet aan dat besluit toe.”

 

Anton Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Biafra, 1969

De eerste keer dat Biafra
Hier was, zo wordt ons verteld, was het een mooie
Figuur massief uitgehouwen in hardhout.

Vraatzuchtige witte mieren
Zaten erop en aten
Door zijn enorme neergezette voeten heen
Tot aan het grote hart en lieten
Een gegroefde, geleegde vogelverschrikker achter.

En zonovergoten golven kwamen en sloegen waanzinnig
Over zijn hol gegeten voeten
Totdat hij met zijn gezicht naar beneden in een miljoen fragmenten neerstortte.
Hij dreef vrolijk weg
Naar koude kusten – alleen cartografen
Markeerden de kustlijn
Van die vergeten massieve standplaats.

In onze tijd kwam hij terug
Met pijn en een bijtende geur
Van poeder. En woedende slopers,
Aangemoedigd door een half millennium
Van verovering, parasiterend
Op nieuwe oliedividenden, knijpen nu

Door zijn zwarte keel
Bloed en lymfe naar beneden, naar
Zijn handen en voeten,
Opgeblazen door kwashiorkor.

Moet Afrika
Voor de derde keer komen?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e november ook mijn blog van 16 november 2018 en eveneens mijn blog van 16 november 2014 deel 2.

Guido van Heulendonk, Chinua Achebe

De Vlaamse schrijver Guido van Heulendonk (pseudoniem van Guido Beelaert) werd geboren in Eeklo op 17 november 1951. Zie ook alle tags voor Guido van Heulendonk op dit blog.

Uit: Vrienden van de poëzie

“Het was in die donkere dagen dat mensen elkaar gedichten begonnen te sturen. Ook hij kreeg de kettingmail binnen, op een morgen dat hij met een zeurende kies was ontwaakt en het vooruitzicht trachtte te verwerken misschien op zoek te moeten naar een tandarts, in een zieltogend land waarin niets nog functioneerde.
Toen hij het gordijn wegtrok verrees zijn stad, net als de dagen ervoor, als een foto uit een brochure over stedelijke architectuur: stil, koud, kleurloos, met spaarzame silhouetten die langs de gevels slopen. Scherpe schaduwen in de ochtendzon, waarbij zich, toen hij het raam openduwde, de auditieve skyline van een verre sirene voegde.
Een stad zonder winkels, cafés, musea.
Een stad vol ziekenhuizen.
Ook de tandartsen werkten niet meer, wist hij, op enkele noodkabinetten na, strategisch verdeeld over de natie, op geheime plekken, slechts te traceren via speciale nummers. Alleen ‘wie dringend hulp nodig had’ kon er terecht, na strenge triage, en werd dan geholpen door astronauten. Hij had de beelden gezien op tv.
Zover was hij nog niet. Zijn kies zeurde alleen maar, lichtjes protesterend tegen de druk van zijn tastende tong, die hij niet kon verhinderen telkens even te checken of het al niet wat beter ging, zoals een moeder dwangmatig haar hand op het voorhoofd van een koortsig kind legt.
Enkel als je radeloos grommend in je kussen beet.
Enkel dan mocht je bellen.
Stelde hij zich voor.
Als je razend rond de tafel beende, de zelfmoord nabij.
Niet eerder, om land en maatschappij niet nodeloos te belasten. Ieder zijn steentje, zijn druppeltje zweet, dan komen we er allemaal doorheen.
Zei men. Zong men, ’s avonds, op balkons en in de straat, op tien armlengtes van elkaar. We shall overcome. Op de tanden bijten.
Niet evident, als je tandpijn had.
Maar hij begreep het wel. Hij was absoluut aan boord, en de gezangen ontroerden hem, hoewel hij er zelf niet aan deelnam. Nooit een manifestatiemens geweest. En zingen kon hij niet. Toch: al die mensen van goede wil, al die solidariteit. Er was niets mooiers, en het hielp om elke dag in verzoening af te sluiten.”

 

Guido van Heulendonk (Eeklo, 17 november 1951)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Lazarus

Het adembenemende
van zijn zussen toen het woord
zich verspreidde: Hij is opgestaan! Maar een
man die een vol leven heeft geleefd
zal met anderen rekening
moeten houden naast zijn
zussen. Zeker die ondergeschikte
met zijn scherpe blik die is doorgeschoven
naar zijn bureau op kantoor, voor
hem is opstanding een verschrikkelijke
kwelling. De ongelukkige
mensen van Ogbaku kenden de
verschrikkingen die dag waarop het tweekoppige
kwaad over hun snelweg schreed. Het
kan niet gemakkelijk zijn geweest
om de met bloed bespatte
knuppels weer op te pakken
die ze hadden weggegooid; of zich
af te wenden van het gehavende lichaam
van de advocaat die naast zijn
gehavende limousine lag om hun eigen man
af te maken, die zich nu plotseling roerde
in opstanding met de ogen wijd open. Hoe goed
begrepen ze die dorpelingen
met hun grimmige gezichten die hun karmozijnrode
wapens nogmaals hanteerden dat op het uur
van zijn verrijzenis hun bloedverwant,
door moord gewroken, zich van hen af zou keren
in gehoorzaamheid aan andere
broederschappen, feitelijk veranderen zou
in hun eigen aanklager en in één
adem hun pleidooi en rechtvaardiging
zou vernietigen! Dus vermoordden ze
hem een tweede keer die dag op de
drempel van een veelbelovende opstanding.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e november ook mijn blog van 17 november 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Anton Koolhaas, Chinua Achebe

De Nederlandse schrijver Anton Koolhaas werd op 16 november 1912 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Anton Koolhaas op dit blog.

Uit: De hond in het lege huis

“Doorgaans hadden ze een hond bij zich. In het hotel kenden ze die hond wel. Hij was uit het dorp en behoorde niet aan het paar, maar kennelijk voegde hij zich bij hen als ze op het eiland waren en hun zomerhuis betrokken hadden, aan de andere kant van het eiland, waar de rotsen ronder en vriendelijker waren, de oceaan gebroken was en blauw, heel aangenaam voort golfde naar land in de verte. Aan die kant van het eiland waren ook de strandjes. Er liep van het dorp een weg dwars door het oude fort, dat vroeger het eiland verdedigd had en vrijwel ongenaakbaar maakte en dat later als opslagplaats van allerlei soorten van gevangenen gediend had. Het was tussen het open vissersdorp en de weg langs de bruine rotsen en de strandjes een sombere passage; maar gelukkig was er vaak zon, die de kilheid van de hoge, drukkende muren wat verzachtte. Maar niet die van het ravijn midden in het fort waar een bruggetje overheen liep, waarlangs de kou uit de diepte, als een sombere kermisattractie omhoog leek te blazen.
In zekere zin was dat fort een voorbeeld van de ellende die mensen altijd over zich zelf heen weten te halen. Hier was nu een eiland, dat niets vreesaanjagends had, in een zee, die afgezien van het barre jaargetijde op een rijke manier het eiland een gelukzalig isolement verschafte, maar midden er op hadden de mensen weer een fort moeten maken, dat geschoten had en beschoten was, verdedigd, veroverd en teruggewonnen, tot het allemaal onzin was gebleken. En toen had het dan die ellendige gevangenen geborgen en hun verzuurde bewakers. Een plaats van dood en stuiptrekkingen, waar iedereen die op het eiland woonde of het bezocht, doorheen moest. Een donkere klimop overwoekerde de muren en verlaten gangen en deuren die nooit meer opengingen, maar van rijkswege om de zoveel tijd werden geschilderd als een nutteloze manie om een kwaad in stand te houden.
Het fort lag aan de ene kant van het eiland en het vreemde hotel aan de andere, maar daartussen was een vervullend bestaan. De hond uit het dorp, die inderdaad zijn intrek nam in het huis van het paar, als dat zijn twee maanden per jaar op het eiland doorbracht, was er een symbool van. De man pakte het slapend dier soms in zijn nekvel, als het in de zon lag en zei dan: ‘Heb je het weer zo lekker, groebes?’ De hond kreunde dan vol welbehagen. Inderdaad, hij had het lekker en als de man hem zo in de dikke plooi van zijn nek pakte en die lekker robbelde, dan ging hij op zijn rug liggen met zijn poten opgetrokken en dan bestond er niets dan dadenloze volmaaktheid.”

 

Anton Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Gieren

In de grauwe miezerigheid
van een dageraad, waarin nergens
een voorbode van de zonsopgang
viel te bekennen, zat een gier
hoog op gebroken knekels van
een dode boom, naast zijn wijfje,
zijn gladde gedeukte kop, een kiezel
op een stengel wortelend in een hoop
slordige veren, liefdevol neigend
naar die van haar. Gisteren pikten ze
de ogen uit van een opgezwollen
lijk in een volgelopen loopgraaf
en aten ze de dingen in zijn
ingewanden. Volgevreten keerden ze
terug naar hun tak, het uitgeholde
restant ruim binnen bereik houdend
van koude telescoopogen…

Vreemd, dat liefde,
in andere opzichten toch zo
kieskeurig, een hoek in dat knekelhuis
uitzoekt, die aan kant maakt en daar
zich nestelt, misschien zelfs in-
slaapt – met haar gezicht naar de muur!
… Zo blijft de commandant van Bergen-
Belsen die van zijn werk komt
met in zijn harige neusgaten
de hardnekkige stank van menselijk
gebraad, staan bij een snoepkraam
en koopt een chocolaatje voor
zijn lieve kroost dat wacht
tot vader thuiskomt …
Prijs de vrijgevige
voorzienigheid, zo je wilt
die zelfs een mensenetende reus
van een glimwormpje tederheid
voorziet, ingekapseld in ijzige
spelonken van een wreed hart,
of anders, vervloek het lot
want juist daar, in die kiem
van de liefde voor de zijnen
schuilt de onuitroeibaarheid
van het kwaad.

 

Vertaald door Joris Iven

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e november ook mijn blog van 16 november 2018 en eveneens mijn blog van 16 november 2014 deel 2.

Guido van Heulendonk, Chinua Achebe

De Vlaamse schrijver Guido van Heulendonk (pseudoniem van Guido Beelaert) werd geboren in Eeklo op 17 november 1951. Zie ook alle tags voor Guido van Heulendonk op dit blog.

Uit: De afrekening

“Mannen met humorrr. Mijn taxi kiest de Boulevard de Ménilmontant en ik denk aan de laatste keer dat ik een mop vertelde. Ik kan het me amper te binnen brengen. Zo gaat dat in de derde leeftijd: het begint met het groeiende onvermogen moppen te kun-nen smaken, zaait dan uit naar geen moppen meer kunnen onthouden, en bereikt zijn overtreffende trap wanneer je zelfs niet meer weet waar het ook al weer was dat je voor aap stond, toen je vastliep in een mop waarvan je dacht de pointe nog te kennen. Lorenzo’s verjaardag? De pointe schiet me vreemd genoeg wel te binnen. De terdoodveroordeelde die struikelt op de trap naar het schavot en moppert: ‘Een mens zou hier nog zijn nek breken ook: Eigenlijk heb ik nooit van moppen gehouden. En nog minder van moppenvertellers. Ik denk dat hier de reden ligt voor mijn menwlyfailumja, dat moet het zijn.
Wat ik me wel nog herinner is de laatste keer dat ik dacht: oké, hier stopt het, ik ga nu naar mijn bureau en download dat formulier. Het was na zo’n tweet van de pas verkozen Trump. November vorig jaar dus. Een van die kreten over hoe fantastisch The Donald zichzelf wel niet vond. Welk geschenk voor de mensheid Donald Potus beloofde te zijn. De Amerikaanse mensheid in de eerste plaats. Ik kan me de concrete inhoud niet meer herinneren, maar ik las die tweet, op de site van The New Yorkergeloof ik, en dacht: genoeg is genoeg. Een Zeno-moment. Zeno van Citium: ik kreeg de oude filosoof zelfs even in beeld, volgens de overlevering ook al gestruikeld, zij het niet op de trappen van het schavot maar op die van de Atheense school. Ik zag hem daar en, stomend van ergernis uit elke rimpel, niet zozeer omdat hij bij de val zijn teen had gebroken, als wel omdat hij dat zelf niet had georganiseerd. Hij had hulp noch signalen nodig, vond hij, zou zelf wel bepalen wanneer het laatste bedrijf begon. Dus hield hij foeterend zijn adem in tot hij stierf. Zegt men. Zo voelde ik me ook: klaar met deze planeet en zijn clowns.
Nauwelijks verkeer, nauwelijks mensen. Een stad in versuffing. De chauffeur neuriet een deuntje dat ik ken, maar niet kan thuisbrengen. Johnny Hallyday? In ieder geval niet Tour moi la vie va commencer Edith Piaf? In ieder geval niet ‘Non, je ne regrette rien’. Lichte aanslag op de voorruit. De chauffeur draait de ventilatie hoger.
Wat wellicht evenzeer een rol speelde: we hadden net oom Ferdinand begraven. De laatste van alle ooms en tantes die ik ooit heb gehad, en dat waren er een boel. Allemaal, zowel van moeders- als van vaderskant, product van een lang achter de horizon verzonken, lichtjes naar stalmest meurend Vlaanderen, toen echtelieden vanaf de preekstoel nog met hel en verdoemenis werden bedreigd als ze niet elk ongeboren zieltje de kans gaven op menswording en dus op een entree in Gods rijk.”

 

Guido van Heulendonk (Eeklo, 17 november 1951)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Gieren

In de grauwe miezerigheid
van een dageraad, waarin nergens

een voorbode van de zonsopgang
viel te bekennen, zat een gier
hoog op gebroken knekels van
een dode boom, naast zijn wijfje,
zijn gladde gedeukte kop, een kiezel
op een stengel wortelend in een hoop
slordige veren, liefdevol neigend
naar die van haar. Gisteren pikten ze
de ogen uit van een opgezwollen
lijk in een volgelopen loopgraaf
en aten ze de dingen in zijn
ingewanden. Volgevreten keerden ze
terug naar hun tak, het uitgeholde
restant ruim binnen bereik houdend
van koude telescoopogen…
Vreemd, dat liefde,
in andere opzichten toch zo
kieskeurig, een hoek in dat knekelhuis
uitzoekt, die aan kant maakt en daar
zich nestelt, misschien zelfs in-
slaapt – met haar gezicht naar de muur!

… Zo blijft de commandant van Bergen-
Belsen die van zijn werk komt
met in zijn harige neusgaten
de hardnekkige stank van menselijk
gebraad, staan bij een snoepkraam
en koopt een chocolaatje voor
zijn lieve kroost dat wacht
tot vader thuiskomt …
Prijs de vrijgevige
voorzienigheid, zo je wilt
die zelfs een mensenetende reus
van een glimwormpje tederheid
voorziet, ingekapseld in ijzige
spelonken van een wreed hart,
of anders, vervloek het lot
want juist daar, in die kiem
van de liefde voor de zijnen
schuilt de onuitroeibaarheid
van het kwaad.

 

Vertaald door Joris Iven

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e november ook mijn blog van 17 november 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Anton Koolhaas, Chinua Achebe

De Nederlandse schrijver Anton Koolhaas werd op 16 november 1912 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Anton Koolhaas op dit blog.

Uit: Vanwege een tere huid

“Alle ramen van het huis van de eerste geliefde hebben de eigenschap, dat zij zelf er onverhoeds voor kan verschijnen. Die vensters zijn daardoor rusteloos als een te dunne huid, die bij iedere emotie bloost of juist helemaal wit wordt, of vlekkerig als er spanning is. Ze zijn onaandoenlijk en tegelijkertijd onheilspellend als zij niet voor het raam van haar eigen kamer staat.
Wáár, waar in godsnaam is zij in dat huis? In vreselijke omstandigheden, omdat ze niet op de gewone plaats is voor haar altijd open raam in niet eindigende zomer? Hoe kan een raam zo ver open zijn, alsof er eigenlijk helemaal geen raam met houten randen is? En dat haar toch omlijst, als ze er iedere dag staat, als de jongen – altijd op hetzelfde uur en op dezelfde manier – langs komt fietsen.
Waarom is het altijd zomer? Ze hebben elkaar nog nooit iets gezegd; amper een teken gegeven zelfs. Ze zijn niet van dezelfde school. Niettemin staat zij daar, als hij uit de zijne komt, alsof ze nooit iets te doen heeft en altijd daar op die plaats kan zijn, om haar ogen door de zijne te laten vangen als hij gehuld in een diepvriezer van vrees dat ze er vandaag niet zal zijn passeert; zijn gezicht zonder enig teken erop in haar richting heft, vol benauwenis wel en van àl zijn herinneringen sedert zijn geboorte eigenlijk alleen nog maar weet hoe adembenemend groot dìt venster is. Hoe zonder grenzen groot, zoals de zomer zonder grenzen is, toch omraamd door bloesems en takken en klimop en van alles dat niet op kan en niet weg. En hoe blond ze daar staat: voor altijd de enige die kan beantwoorden aan de vraag en aan de spanning die achter die vraag perst, of er tussen de geboorte en de dood een ander wezen bestaat van niets dan liefde. Vandaag is het hele leven.
De werkelijkheid mag zijn dat ze welbeschouwd kort, gebobt, maar glad stroogeel haar heeft en dat er in hetzelfde raam een drooglijntje is gespannen met een kleur eraan die te drogen hangt. Zoals een vlam vaak juist pas even boven de pit of de brander begint, is het met de liefde: in de tussenruimte tussen de vergankelijke werkelijkheid van de pit en de vlam, waar dus niets is, bestaat die. Er is niets te zien, niettemin is vlak daarboven de vlam; loeiend soms.
De jongen heet Jokke. Een straf zo’n naam, in een klas. Naar de een of andere grootvader natuurlijk, die misschien nog wel turf stak in een moeras. Het meisje heette Takkie de Koning. Dat zal tenminste wel, want Jokke is één keer omgekeerd na het raam gepasseerd te hebben, om het naambordje op de deur te lezen en daar stond A.G.J.M. de Koning, arts, op. Van een andere jongen op school had hij gehoord dat ze Takkie heette (aangenomen dat ze dezelfde bedoelden).”

 

Anton Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Vluchtelinge met kind

Geen Madonna met Kind die zich hiermee meten kon,
het beeld van deze moeder, vol tedere aandacht
voor een zoon die ze spoedig zou moeten vergeten.

Overal hing de lucht van de diarree
van ongewassen kinderen die met uitstekende ribben
en verschrompelde billen, met houterige stappen
rondliepen, achter hun opgezwollen, lege buikjes aan.
De meeste moeders daar kon het allang niets
meer schelen, maar deze wel. Met de schim
van een glimlach tussen haar tanden en met
in haar ogen de schim van moederlijke trots,
kamde ze het schamele roestbruine haar
dat zijn hoofdje nog bedekte, en toen
– terwijl er een lied verscheen in haar ogen –
begon ze te zoeken naar luizen… In een ander leven
was dit een vluchtige routine geweest,
voor zijn ontbijt en naar school gaan;
maar nu deed ze het alsof ze bloemen schikte
op een heel klein graf.

 

Vertaald door Kees Simhoffer

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e november ook mijn blog van 16 november 2018 en eveneens mijn blog van 16 november 2014 deel 2.

Guido van Heulendonk, Chinua Achebe

De Vlaamse schrijver Guido van Heulendonk (pseudoniem van Guido Beelaert) werd geboren in Eeklo op 17 november 1951. Zie ook alle tags voor Guido van Heulendonk op dit blog.

Uit: Niemand uit België

`Kijk,’ zegt Cynthia. Hij kijkt: een dikke vrouw stapt uit de Ford voor hen, strekt de benen en richt een camera op de passagier. Ze roept iets en drukt af. `Nee!’ zegt Cynthia als de flits door de wagon bliksemt. Haar stem klinkt als zullen zo meteen alle alarmen afgaan, waarna de trein zal stilvallen en aanstormend boordpersoneel iedereen naar een druipende noodtunnel zal leiden, waar het Kanaalwater hoorbaar achter de wand klotst. `Rustig,’ zegt hij. ‘Er gebeurt niets.’ Dat klopt. De vrouw wringt zich weer in de schommelende wagen en de trein snelt even gemoedelijk verder als daarnet. Alleen het kerstmannetje op de hoedenplank valt om wanneer het portier dichtklapt. `Hoe is het mogelijk!’ zegt Cynthia. ‘Hoe kun je nu zo zijn?! Hoe kun je nu zo met de levens van mensen spelen?’ Je overdrijft, schat,’ zegt Blancke. Hij neemt haar hand vast. `Het is uitdrukkelijk omgeroepen: geen flitslampen. Kan interfereren met branddetectoren. Zijn zij dan doof?’ `Ze kennen misschien geen Engels, of Frans. Kijk.’ Hij wijst naar het Sloveense kenteken op de Ford. Cynthia schudt haar hoofd, zakt terug in de stoel, neemt de krant weer op die ze net van hem heeft overgenomen. Maar ze leest niet verder. The Guardian heeft ook weinig vrolijks te melden. Klimaatverandering, twintig miljoen vluchtelingen in de wereld, volgend jaar parlementsverkiezingen in het Verenigd Koninkrijk: 7 mei 2015 – ‘147 DAYS TO GO!’ Dat de zittende premier zus, dat Labour zo, voor Europa, tegen Europa, dat LibDem, de Schotten, uKIP… Blancke ziet haar blik spoedig over de bovenrand van de pagina kruipen, terug richting Slovenië. Arme schat, denkt hij. Hij weet wat ze doorstaat, al sinds haar paniekaanval onder de Mont Blanc tijdens hun verlovingstrip naar Aosta. Tunnelangst — er was een tijd dat het aan oedipale tektoniek werd geweten. Broeierig gerommel in de spelonken van de kindertijd. Dromen van een witte eenhoorn, galopperend door een holle weg: ook daarover waren hem ooit vragen gesteld, tijdens lang vervlogen examens. Grondbeginselen van de psychologie, gedoceerd door een gastdocent wiens naam hij niet meer aan de oppervlakte krijgt. Blancke spant zich in, maar alleen die van Koornhert komt terug. Geschiedenis van de Angelsaksische wereld, Hastings. ‘IJ heeft dat zeer goed begrepen, meneer Blancke.’ Zijn eerste examen aan de universiteit. Hij belde meteen naar huis: dat de professor hem gecomplimenteerd had. Zijn moeder moest iets wegslikken. Proficiat, jongen, doe zo verder. Wanneer het cijfer hem uiteindelijk bereikt, blijkt het een negen-plus te zijn. Een fucking negen-plus! Op twintig, niet eens een voldoende.”

 

Guido van Heulendonk (Eeklo, 17 november 1951)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Liefdescyclus

Bij zonsopgang trekt
de zon langzaam zijn
lange mistige armen terug uit
de omhelzing. Gelukkige geliefden

van wie de inspanningen
geen nasmaak of sentiment achterlaten
van de verbranding van liefde; Aarde ,
geparfumeerd in dauwdruppel-
geur wordt wakker

door het gefluister
van licht met zachte ogen …
Later zal hij
zijn kalmte verliezen
bij het ploegen van de uitgestrekte hectares
van de hemel en zich

op haar uitleven in brandende
pijlen van woede. Al lang
gewend aan zulke grillen
wacht zij geduldig

op de avond wanneer gedachten
aan een andere nacht
zijn zachtheid zullen herstellen
en haar macht
over hem.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e november ook mijn blog van 17 november 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Anton Koolhaas, Chinua Achebe

De Nederlandse schrijver Anton Koolhaas werd op 16 november 1912 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Anton Koolhaas op dit blog.

Uit: Fame, Fortune and the Ant (Vertaald door Iain Macintyre)

“He woke up in the middle of the night and at first had no idea where he was. But he soon remembered es erg thing. Often things that are still more or less formless when we fall asleep are suddenly equipped with a clear solution the next morning.
He would push the sugar cube to the biggest anthill in the world, make his entrance unannounced, and show all the ants in the anthill once and for all what an ant can do! Yes, it would be an incredible achievement. First, he would have to shift it halfway across the city (the Supreme Court was right in the middle), then make his way down the long road to the forest, to where the biggest anthill in the world was (right in the middle again). In fact, it was a plan that only the strongest ant in the world could have countenanced. Sugar is energy, which was just as well. Once he had made his plans, he ate some sugar from the cube and was soon impatient to start his journey. He decided to keep pushing at the short end of the sugar cube, because if he bumped into some obstacle or other he wouldn’t have to run along the full length of the cube to see what it was, but just part of the short side! And he would only eat from the place where he was pushing. That would create a little hollow, of course, but most of the ants who saw him arrive would hardly accuse him of any deception, since the chance that they had ever even seen an entire double sugar cube was extremely remote, and those who had would doubtless find the whole affair that much more interesting, because they could point this out to the others. At half past six in the morning the ant dis-lodged the sugar cube from the bottom step and began to push against the narrow side, off towards the road that led to the forest. It was a year later when he reached the road. Already he was slightly deformed from all the pushing. His poor legs. always braced with all their might at loll stretch, had developed balloon-like calves – something never seen even on the most industrious ant; his eyes were glazed over. the extent of his terrible experiences far eclipsed those of any soldier at the front. The only way he could count himself lucky was that the great highway was no longer concrete. It had been asphalted some time before. But in the meantime he had eaten so much sugar from the area where he was pushing that a hole had been created, in which he had disappeared, so deep that only two legs still protruded as he pushed against the asphalt he now encountered. He had to eat away at the floor of the hole to regain the use of all his legs. This made the sugar cube a rather sorry sight, and not just to the expert eye. On the other hand, on his travels through the city, he had come across several hundred ants who had quizzed him about his purpose for the past two months, and some of them had even come up to him and said: ‘Sir, you must be the ant who is on his way with the double sugar cube,’ ‘Indeed, I am’ – had been his only response.”

 

Anton Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Vlinder

Snelheid is geweld
Macht is geweld
Gewicht is geweld

De vlinder zoekt veiligheid in lichtheid
In gewichtloze, golvende vlucht

Maar op een kruispunt waar gevlekt licht
Van bomen op een onbezonnen nieuwe snelweg valt
Ontmoeten onze convergerende territoria elkaar

Ik met genoeg kracht voor twee
En de tere vlinder biedt
Zichzelf aan als felgele offergave
Op mijn harde siliconen schild.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Chinua Achebe (16 november 1930 – 21 maart 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e november ook mijn blog van 16 november 2018 en eveneens mijn blog van 16 november 2014 deel 2.

Anton Koolhaas, Chinua Achebe, José Saramago, Renate Rubinstein, Craig Arnold, Danny Wallace, Frits van der Meer, Jónas Hallgrímsson, Hugo Dittberner

De Nederlandse schrijver Anton Koolhaas werd op 16 november 1912 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Anton Koolhaas op dit blog.

Uit: Zonder Mia

“Nico en Mia heetten ze en ze hadden een tijd van dolle liefde achter de rug. Voor zover er iets vast kan staan, stond dat vast. En nu zat Mia in het nest. Een nieuw nest, maar niet erg mooi. Er lag nog geen ei in, maar toch zat ze er alvast, waarschijnlijk om te wennen. Een musseleven is overigens alleen maar wennen, want keus is er niet veel bij.
Soms, als Nico aan kwam vliegen gaf hij uit de verte al een schreeuw en dan kwam Mia van het nest en zette zich op een gering richeltje, opzij van de plank die het zonnescherm omgaf, en spreidde haar rug mooi breed. Nico nam daarop dan plaats en ze paarden zo fijn mogelijk. Vervolgens vlogen ze samen naar een boom in de tuin en deden het nog eens over, en vlak voordat Mia dan terugging naar het nest, volgde nog een herhaling op de plank boven de markies.
Als Mia dan weer onder de plank en in het nest op het zonnescherm zat, dacht ze met ontroering aan Nico. Er was niets bijzonders aan hem, niets moois, niets vaardigs, niets vermetels, maar hij deed ook niet alsof dat wel zo was.
Er zou allemaal wel niets van terechtkomen. De plaats van het nest was verkeerd. Op een gegeven ogenblik in het voorjaar zou men het zonnescherm neerlaten en daar zat dan aan vast, dat Mia met haar hele nest in de tuin zou vallen. Dat wil zeggen: op het hardstenen stuk dat de overgang vormde van het huis naar de grasmat in de tuin. Mia kon natuurlijk wegvliegen als het zover was, maar eieren kunnen niet vliegen en onbedekte, jonge vogeltjes evenmin. Het kwam nu maar aan op het moment, waarop de mensen van het huis last zouden krijgen van het zonnetje. Viel dat laat, dan kon alles nog goed gaan; kwam het vroeg, ajusies dan. Waarom dan niet een veiliger plaats opgezocht?
Mia wist natuurlijk niet zeker, dat het nest eruit geslingerd zou worden; ze wist trouwens ook niet waar een zonnescherm voor dient en hoe men daarmee handelt. Maar toch had ze van het begin af aan het gevoel, dat alles verkeerd zou lopen. Als je echter leeft naar alles wat er mis kan gaan, kan je wel ophouden. Mussen zeker!
Mia keek naar de slierten van het nest in de wind. Het was guur en voor het ogenblik zat ze er eigenlijk mooi bij. Ze speelde wel eens, dat ze de wind nakeek. Dan staarde ze eerst recht voor zich uit, tot er een flinke windvlaag kwam en dan draaide ze ineens haar kopje snel met de wind mee en keek hem na, als hij uit de slierten vandaan verder trok, de wereld in. Het is niet feestelijk om met de wind mee te gaan, als die guur is; maar het is wel bevredigend om hem na te kijken en zelf aangenaam achter te blijven in een nest onder een houten plank die het verblijfje net even donkerder maakt dan het buiten is.”

 

 
Anton Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)

 

De Nigeriaanse dichter en schrijver Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 in Ogidi. Zie ook alle tags voor Chinua Achebe op dit blog.

 

Answer

I broke at last
the terror-fringed fascination
that bound my ancient gaze
to those crowding faces
of plunder and seized my
remnant life in a miracle
of decision between white-
collar hands and shook it
like a cheap watch in
my ear and threw it down
beside me on the earth floor
and rose to my feet. I
made of their shoulders
and heads bobbing up and down
a new ladder and leaned
it on their sweating flanks
and ascended till midair
my hands so new to harshness
could grapple the roughness of a prickly
day and quench the source
that fed turbulence to their
feet. I made a dramatic
descent that day landing
backways into crouching shadows
into potsherds of broken trance. I
flung open long-disused windows
and doors and saw my hut
new-sept by rainbow brooms
of sunlight become my home again
on whose trysting floor waited
my proud vibrant life.

 

 
Chinua Achebe (Ogidi, 16 november 1930)

 

De Portugese schrijver José Saramago werd geboren op 16 november 1922 in het dorpje Azinhaga in de provincie Ribatejo. Zie ook alle tags voor José Saramago op dit blog.

Uit: Small Memories (Vertaald door Margaret Jull Costa)

“The village is called Azinhaga and has, so to speak, been where it is since the dawn of nationhood (it had a charter as early as the thirteenth century), but nothing re-mains of that glorious ancient history except the river that passes right by it (and has done, I imagine, since the world was created) and which, as far as I know, has never changed direction, although it has overflowed its banks on innumer-able occasions. Less than half a mile from the last houses, to the south, the Almonda, for that is the name of my village’s river, meets the Tejo, which (or, if you’ll allow me, whom) it used to help, in times past and as far as its limited volume would allow, to flood the fields when the clouds unleashed the torrential winter rains, and the dams upstream, brimful and bursting, were obliged to discharge the excess of accumulated water. The land around there is flat, as smooth as the palm of your hand, with no orographic irregularities to speak of, and any dikes that were built served not so much to contain the powerful rush of the river when it floods as to guide it along a course where it would cause least dam-age. From those distant days onward, the people born and bred in my village learned how to deal with the two rivers that shaped its character, the Almonda, which slips past its feet, and the more distant Tejo, half-hidden behind the wall of poplars, ash trees and willows that accompany it, and, for good reasons and bad, both rivers are omnipresent in the memories and conversations of every family. It was here that I came into the world and it was from here, when I was not yet two years old, that my parents, migrants driven by ne-cessity, carried me off to Lisbon and to other ways of feel-ing, thinking and living, as if my having been born in the village were merely the result of some mistake made by chance, some momentary lapse on the part of destiny, a lapse for which destiny still had the power to make amends. This proved not to be the case. The child, unnoticed, had already put out tendrils and sent down roots, and there had been time for that fragile child-seed to place his tiny, un-steady feet on the muddy ground and to receive from it the indelible mark of the earth, that shifting backdrop to the vast ocean of air, of that clay, now dry, now wet, composed of vegetable and animal remains, of detritus left behind by everything and everyone, crushed and pulverized rocks, multiple, kaleidoscopic substances that passed through life and to life returned, just like the suns and the moons, times of flood and drought, cold weather and hot, wind and no wind, sorrows and joys, the living and the not.”

 

 
José Saramago (16 november 1922 – 18 juni 2010)
Cover

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Renate Rubinstein werd geboren op 16 november 1929 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Renate Rubinstein op dit blog.

Uit: De expert en de mug of wie helpt wie in het onderontwikkelde

“Kort voor Kerstmis kregen we, of liever de heer A. Mus, aan wie het schrijven eigenlijk gericht was, een circulaire van de V.P.R.O. toegestuurd. We lazen: ‘Uit eerbied en bewondering voor hun werk overzee zond de V.P.R.O. in de dagen voor Kerstmis aan een aantal landgenoten bijgaande Kerstgroet…’ We keken elkaar met nieuwe ogen aan. In een omgeving waarin de meeste mensen naar ons toekomen om geld te lenen of een baan voor hun nicht te zoeken (wij maken blijkbaar de indruk beide te kunnen verschaffen), en we de anderen tegen zonsondergang ontmoeten – de auto’s geparkeerd, de kinderen in het zwembad, de kok thuis aan het electrisch fornuis – om ijsgekoelde dranken mee te drinken, in zo’n omgeving doet het goed er aan herinnerd te worden dat wij en alle landgenoten die ‘op de één of andere wijze een functie vervullen in één van de onder- of minderontwikkelde gebieden’, eerbied en bewondering waard zijn.
Wij begonnen ons af te vragen of wij misschien een offer aan het brengen waren. Daartoe was het nodig in wat globaler termen over onze positie te denken. Ons inlevend in Ds Spelberg beseften we ver van huis te zijn, ver van gezelligheid, V.P.R.O. en het vertrouwde uitzicht op regenachtige weiden vol huizen. In plaats daarvan zaten we in de tropen, vechtend zoal niet tegen het oerwoud dan toch tegen aanverwante ellende: kakkerlakken, muggen, zon en, abstracter nog, tegen armoede, onkunde en onbegrip. ‘De gevreesde muskiet tiert in de moerassen’, schreef onlangs iemand over zijn onderontwikkeld land, en het was tenslotte maar een toeval dat wij persoonlijk daar niets tegen deden. Wij zijn er meer speciaal om te vechten tegen het nationale inkomen dat te laag is, maar onze buurman, wiens tuinman aan de overkant bezig is de vinnen van de tweekleurige auto te wassen, is een Malaria Bestrijder – of liever, een organisator van die bestrijding, want voor het platvloerse werk met hakmes en Flitspuit worden geen dure experts uit het buitenland geëngageerd. Evenmin als voor het onderwijzen van voddige kindertjes in het achterland, of het terrassen spitten op geërodeerde berghellingen, of het verplegen van zieken – al dit werk wordt door ons en onze landgenoten niet zozeer gedaan als georganiseerd.
Hoewel ons offer er dus meer een van het hoofd is dan van het lichaam, meer op kantoren gebracht dan op het veld, we geven toch maar ons inzicht, we stellen onze hersens ter beschikking. In nationaal verband gezien, natuurlijk, want de individuele ontwikkelaar bewijst deze diensten in de regel tegen een salaris dat hoger is dan dat van tweemaal zo oude collega’s in het moederland. Maar ook voor de thuisblijvers, de belastingbetalers, het hele moederland, staat er wel iets tegenover.
Want zo tegen Kerstmis, als iedereen, in vrede met elkaar, aan minder fortuinlijken wil denken, beantwoorden de O.O.-landen aan een behoefte die anders onbevredigd zou doorhunkeren.”

 

 
Renate Rubinstein (16 november 1929 – 23 november 1990)
Hier met Annie M. G. Schmidt (links). Rechts van haar Maarten Biesheuvel en Simon Carmiggelt

 

De Amerikaanse dichter Craig Arnold werd geboren op 16 november 1967 in Temple, Californië. Zie ook alle tags voor Craig Arnold op dit blog.

 

Incubus (Fragment)

It’s what she doesn’t dream
that scares her, panic she can’t account for, faces
familiar but not known, déjà vu
making a mess of memory, coming to
with a fresh love-bite on her left breast
and the aftershock of granting another’s flesh,
of having gripped, slipped in and fluttered tender
mmm, unbraided, and spent the whole slow day
clutching her thighs to keep the chafe from fading,
and furious at being joyful, less
at the violation, less the danger, than the sense
he’d taken her enjoyment for his own.
That was the time before, the time she swore
would be the last—returning to her senses,
she’d grabbed his throat and hit him around the face
and threw him out, and sat there on the floor
shaking. She hadn’t known how hard it was
to throw a punch without pulling it back.

Now, as they sit together on her couch
with the liquid cooling in the stained chipped cups
that would never match, no matter how hard
she stared at them, he seems the same as ever,
a quiet clumsy self-effacing ghost
with the gray-circled eyes that she once wanted
so badly to defy, that seemed to see her
seeing him—and she has to admit, she’s missed him.
Why? She scrolls back through their conversations,
searching for any reason not to hate him.
She’d ask him, What’s it like being a girl
when you’re not a girl? His answers, when he gave them,
weren’t helpful, so evasively poetic:
It’s like a sponge somebody else is squeezing.
A radio tuned to all stations at once.
Like having skin that’s softer but more thick.

 

 
Craig Arnold (16 november 1967 – 27 april 2009)
Temple City, Californië

 

De Schotse schrijver, humorist, radio-en televisie presentator Daniel Frederick Wallace werd geboren op 16 november 1976 in Dundee. Zie ook alle tags voor Daniel Wallace op dit blog.

Uit: I Can’t Believe You Just Said That

“Of course, these things happen in war. But Omar suddenly found himself in a world in which men would simply stand three feet away and stare at him while saying nothing, and even where terrorists would ‘casually take your phone off charge to charge their own phone’.
Omar expected better of ISIS. He didn’t like how they would be so ‘childish in their dealings and mannerisms’, nor how they would rifle through other people’s property without asking first. They were always invading his space, and they talked far too loudly when he was trying to sleep.
As far as he could tell, they didn’t find their own behaviour rude at all.
We all have our own standards when it comes to rudeness.

* * *

Politeness is extremely important to me, though sometimes I wonder if I set the bar too high.
I feel rude if I sneeze on a plane. I have lost count of the number of times I have apologised to bins or lampposts if I’ve walked into them. If a dog looks my way as I walk through a park, I feel ashamed if I don’t smile or nod a hello. I don’t think I’d last five minutes with ISIS before I’d be straight to Human Resources!
But never was I more aware of my own standards of rudeness than on the day – and immediate aftermath – of what we’ll call ‘the Hotdog Incident’.
All I wanted was a sausage. What I got instead was an afternoon of incredible stress and the desire to do something about it. The desire, as it would turn out, to write this book. Initially I tried to exorcise my demons by composing a scathing 200-word review. But 200 words did nothing. There was too much I still wanted to say – and know. Something that began as a little silly took on a serious edge. What started as a few print-outs left by my bed in London soon became documents in ring-binders arranged in my office.”

 

 
Danny Wallace (Dundee, 16 november 1976)

 

De Nederlandse literator, kunsthistoricus, archeoloog en katholiek priester Frederik Gerben Louis (Frits) van der Meer werd geboren in Bolsward op 16 november 1904. Zie ook alle tags voor Frits van der Meer op dit blog.

Uit: Jan van Eyck

“Ik kan het niet helpen, maar van de vier Zurbarans te Grenoble, die ik als gymnasiast voor het eerst zag, heb ik alleen het mandje met de eieren, en de wol van de lammetjes onthouden, tot vandaag toe: niet de meesterlijke compositie van De Geboorte met de herders; daarvoor gaf ik toen al vele beroemde stillevens van onze Gouden Eeuw, wellicht ten onrechte. Wat onthield ik, een paar jaar later, van Caravaggio’s meesterstukken in San Luigi dei Francesi in Rome? Natuurlijk het schreeuwend wegrennende jochie, en de louche plunje van de gokkers temidden van wie Mattheus opkijkt naar de onvergetelijke, roepende vinger van Christus. Zelfs bij die surrealist, El Greco, fascineren de details onfeilbaar. Is u soms, van de ondraaglijk gespannen Begrafenis van de graaf van Orgaz, in Toledo, de aurifrisiën van Augustinus’ koorkap vergeten? Het brokaat en de vlaskwasten van Stephanus? Het spiegelen van het zwarte harnas van de dode, de kanten kragen van de zwartgeklede heren? Men hoeft niet af te dalen tot het ‘magisch realisme’ en het feit, dat je het soort tweed herkent in de jas van een onbeduidend, door Willink geconterfeit heer, als duidelijk bewijs voor een dure tailleur, om te ontdekken, dat verbijsterende natuurgetrouwheid een troef is gebleven voor de gewone man. Bij de grote meesters, heet het, zijn dergelijke details niet meer dan afzettrucs binnen een grootse compositie: arabesken verloren op een overdonderende façade. Goed, maar waarom onthoudt u zoiets? Van de hele romeinse wandschilderkunst onthoudt u toch maar de appels uit het huis van Livia en van alle antieke eetkamermozaïeken de befaamde vissen en kwallen, niet die vervelende altijd eendere nimfen en goden. Veertien eeuwen scheiden de banale bravourestukjes van de Romeinse paleisdecorateurs van het revolutionaire oeuvre van Jan van Eyck. Van Eyck is blijkens de traditie beroemd geworden door zijn verbijsterend echte weergave van op zich doodgewone, zij het weelderig natuurlijke of pralend onnatuurlijke details; verder door wat Dr. Dhanens terecht een legende noemt: namelijk dat hij de uitvinder zou zijn van de olieverftechniek, ongeveer zoals de man uit Biervliet die van het haringkaken, een topos, die zelfs door de Italianen eeuwenlang is herhaald.”

 

 
Frits van der Meer (16 november 1904 – 19 juli 1994)
De aanbidding van de herders door Francisco de Zurbarán, 1638

 

De IJslandse dichter en natuurwetenschapper Jónas Hallgrímsson werd geboren op 16 november 1807 in Öxnadalur. Zie ook alle tags voor Jónas Hallgrímsson op dit blog.

 

Hell

I find it all a foolish joke,
falling to hell’s abyss of smoke
to sit there, braised and baking,
among the howling fiends of fire,
so far from God’s sunshiny choir —
it sets my soul to quaking!

There squads of skate-winged demons lurk,
skirling through everlasting murk
where ruddy flames hold revel.
All is fire and ice by turns,
everything freezes or it burns,
the dead souls — and the Devil

 

Tómas’s Meadow

Near towering Tonguehill Glacier
Tómas’s Meadow lies,
the only green oasis
under the desert skies.

Here my dear friend’s horses
hurried once in their need;
never again will he graze them
on his grassy upland mead.

Wide is the Dancing Desert,
distant the weeping sea.
Where sands are sweeping northward
my soul is hurrying me.

 

 
Jónas Hallgrímsson (16 november 1807 – 26 mei 1845)

Cover

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Hugo Dittberner werd geboren op 16 november 1944 in Gieboldehausen. Zie ook alle tags voor Hugo Dittberner op dit blog.

Uit: Wolken und Vögel und Menschentränen

„Ingrid hatte Moni seit Wochen nicht gesehen. Ein merkwürdiges Erlebnis hatte ihr unendliches Gespräch, wie sie es sich pathetisch versprochen hatten, unterbrochen. Moni hatte sich ein neues und viel komfortableres Telefon gekauft, mit Fax und automatischem Anrufbeantworter. Und sie hatte einen befremdlichen, nur die allernormalsten Floskeln zulassenden Text auf den Beantworter gesprochen, der Art: Hier ist der Anrufbeantworter von Monika Müller, Telefonnummer Soundso. Ich bin leider im Moment nicht erreichbar. Bitte hinterlassen Sie Ihre Nachricht und gege-benenfalls Ihre Nummer. Ich werde zurückrufen. Bitte sprechen Sie nach dem Piepton … Die Therapiestunden und die Gespräche mit Ingrid hatten also nicht viel gefruchtet … Im Ernstfall war Moni wieder Monika Müller aus Hannover. Diese Erkenntnis hatte sie damals, als sie Moni rasch für den nächsten Abend ab-sagen mußte, weil sie einen Termin mit den jungen Müttern über-sehen hatte, so überrascht, daß sie selbst nur stottern konnte, sie wußte nicht mehr, was. Dann mußte dies Stottern oder irgendein nebenher laufendes Signal dazu geführt haben, daß sich Moni nicht bei ihr meldete. Und da auch sie sich nicht meldete und Moni sich auch in den nächsten Tagen und Wochen nicht mel-dete, meldete sich logischerweise niemand, und die unendlichen Gespräche waren erst mal aus. Nun aber, aus heiterem Himmel, war Moni wieder erschienen und saß in Ingrids Wohnzimmersessel und blätterte in den Kunst-bänden, in denen sie immer schon gern geblättert hatte. (Wie der Ministerpräsident sah sie lieber moderne Kunst an als zu lesen.) Cezanne, Monet, van Gogh, Matisse, Twombly. Es lagen einige Bände da, neben jenem Buch über die norddeutsche Backstein-gotik und Goethe in Weimar und Fontanes Wanderungen in der Mark Brandenburg. Ingrids Stehlampenwelt. Da konnte sich Moni natürlich gleich wieder gut einfinden, während In-grid die Bratäpfel und den Kakao zubereitete. Durch die offen-stehende Tür und über den Flur riefen sie sich die Kürzel zu, die an frühere Gespräche und Wahrheiten erinnerten: Cezannes Rot, immer ein Scheunentor, die Ungelenkheit der Meister (woher ja der Eindruck der Materialität rührte), Matisses Minimalismus: Nur das Nötigste, das aber als zauberhafte Gebärde, aus dem Zentrum heraus, die roten Backsteinkirchen sind unsere Heimat. Mehr als alles andere! Im Zeitalter ohne Denkmäler. Wunderschön die Seerosen! Man möchte langsam zu ihnen waten, vom Rand her sich nähern, um schließlich mittendrin zu sein … Manchmal kam Ingrid an die Tür, damit sie nicht so schreien mußten. Und schließlich waren die Taten vollbracht: es gab die Bratäpfel, es gab den Kakao, und es gab den Duft um sie herum.“

 

 
Hugo Dittberner (Gieboldehausen, 16 november 1944)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e november ook mijn blog van 16 november 2014 deel 2.

Anton Koolhaas, Chinua Achebe, José Saramago, Renate Rubinstein, Craig Arnold, Danny Wallace, Frits van der Meer, Jónas Hallgrímsson, Hugo Dittberner

De Nederlandse schrijver Anton Koolhaas werd op 16 november 1912 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Anton Koolhaas op dit blog.

Uit: De liefde schuilt in een doublet van hazen

‘Ik ben dan ook altijd op de vlucht, ook!’ riep de haas Leendert ineens uit. Waar hij nu weer voor weggelopen was, wist hij niet eens meer. Hij draafde maar. Hij had dat weglopen al van zijn eerste jeugd af gehad. In het begin was het natuurlijk speelsheid geweest, want toen vond hij iedere gelegenheid om het op een hollen te zetten, schitterend. Maar zo speels was hij nu niet meer en af en toe schemerde hem wel iets, dat hij wel wat veel wegliep voor een haas die het leven aan kan; althans aan zou moeten kunnen. Hij had echter niemand om mee van gedachten te wisselen over al die dingen, want ook van andere hazen was hij altijd weggevlucht.
Als je wegloopt, dacht Leendert, kom je ergens anders. Maar voor mij maakt het niets uit, of ik hier ben of ergens anders. Leendert keek om zich heen en overwoog of dit nu bijvoorbeeld een plaats was, om steeds naar terug te keren. Hij zat midden in een weiland en het regende. Een mistroostige en langdurige najaarsplensbui. Het gras lag plat en het was zo doornat, dat iedereen er wel verdrietig van moest worden. Nu viel er een druppel midden in een oog van Leendert en dat bracht hem opnieuw in draf. Hij rende zonder op te kijken het hele weiland door en kwam tot stilstand voor een vrij brede vaart. Hij was er al eens eerder geweest en wist wat hem wachtte. De regen maakte belletjes in het water. Hij had er al twee keer naar gekeken en het was een van de weinige dingen waar hij niet voor wegliep. Sterker: hij kon er niet vandaan komen!
Eerst keek hij er alleen een tijd lang naar en vervolgens begon hij te luisteren naar het geluid. Aanvankelijk ruiste al dat water alleen maar en kreeg men de indruk van een onbeschrijfelijke natheid; maar als men er zich in verdiepte, ging het rinkelen. Van heel laag tot heel hoog en Leendert kreeg daar rillingen van. Niet van de vochtigheid of van de kou, maar in het bijzonder van dat rinkelen. Die rillingen begonnen langs zijn rug, liepen dan door zijn achterpoten, sprongen vandaar in de voorpoten en kwamen uiteindelijk in zijn borst terecht, rondom het hart en dan moest Leendert ineens naar adem snakken. Vervolgens ontspande alles zich weer iets, tot de rillingen opnieuw optraden in zijn rug en wederom hun kringloop maakten. Leendert dacht af en toe: ik zou wel willen, dat het iets anders en iets meer werd dan rillen, maar dat werd het nooit. Wanneer de belletjes kleiner werden en de regen ophield, verviel hij tot besluiteloosheid.
Hij keek voorzichtig om en kroop langzaam van de rand van het water weer omhoog naar de wei. En dan ging hij weg, maar niet zoals anders met grote vluchtsprongen, maar juist vreemd traag. Zo traag, dat het wel leek of hij met het optillen van een poot wachtte tot de vorige secuur op de aarde stond, omdat hij daar anders wel eens naast zou kunnen stappen. Op die manier kroop hij heel bekommerd voort, maar het was wel een manier van lopen, die uitdrukking gaf aan de stemming die bellen in het water wekten.”

 

 
Anton Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)

Lees verder “Anton Koolhaas, Chinua Achebe, José Saramago, Renate Rubinstein, Craig Arnold, Danny Wallace, Frits van der Meer, Jónas Hallgrímsson, Hugo Dittberner”