Ik hongerde naar woorden, als het honderddagenvlas onder het langste junilicht wachtend op eendagsbloemen
sleet slechts aangevreten gedachten, afgeknaagd zelfs de bast die beschermde tegen het verschroeiende falen van mijn taal
Mijn hoop stelde ik op het roten van verjaarde vezels in de aard van je oevers waar geheimen prijs werden gegeven
Toen de winter kwam liep ik langs dat water, in de luwte waar ik mijn dode stengels had gelaten groeide fijn kristal en net daarbuiten, waar de rivier nog naar het land lonkte dreven wind geschreven woorden
De Vlaamse dichter en politicus Yves De Bosscher
werd in 1970 geboren in Kortrijk. Op tweejarige leeftijd verhuisde hij
naar Harelbeke, waar hij met zijn ouders in een appartement langs de
Leie kwam te wonen. Nooit zou een rivier veraf zijn in zijn leven. De
Leie werd rechtgetrokken en de immense werken maakten grote indruk. De
Bosscher begon zich lokaal voor natuur- en milieu te engaeren, richtte
een natuurvereniging voor jongeren op en ging op vijftienjarige leeftijd
naar de milieuraad van Harelbeke. Hij werd milieuambtenaar in de stad
waar hij woonde. De waterkwaliteit van de Leie verbeterde. Deze van het
kanaal ging achteruit. De indrukken die hem overvielen werden vaak in
poëzie uitgedrukt. Hij verhuisde naar Stasegem – alweer vlakbij het
kanaal. Nu woont hij met zijn gezin in Sint-Denijs, op geringe afstand
van het kanaal. En met, in de verte, zicht op de Schelde …. Pas nadat
op het natuur.forum een poëzietopic werd opgestart kwam hij voor het
eerst met zijn poëzie naar buiten. Een aantal van zijn gedichten werd
gepubliceerd in tijdschriften en boeken. Op het Vogelfestival aan de
Oostvaarderplassen in Nederland werkte hij samen met Wim Parmentier uit
Watou mee aan een poëzieproject. Voor Natuur.koepel Zuid-West-Vlaanderen
werkt hij nu rond rivierpoëzie. Ondertussen kan men op verschillende
plaatsen in Zuid-West-Vlaanderen de sporen van het rivierpoëzieproject
vinden.
Stil
vader taalt in armgrepen de letters raakt hij kwijt en als zijn denken overstroomt grossiert hij stil in spijt
graait tevergeefs naar woorden die dolend zwerven in zijn hoofd geen enkel kan hij vatten zo is zijn stem gedoofd.
hij prevelt soms mijn naam nog maar herkennen doet hij niet het verleden ligt geborgen in een bunker van graniet
het pad waarop hij stapt verdwijnt in grijze mist niets blijft er nu nog over van wat hij vroeger wist
straks scheiden onze wegen het is al veel te laat wie valt nog te verwijten dat er nooit echt werd gepraat?
Kortrijk, 2302
hoe het een geschiedenis kan vergaan uiteindelijk zijn de woorden weer gevallen waarmee wij ons zullen onderscheiden van schuimers en plunderaars in deze verloren stad
hebben onze lieve vrouwen en kinderen op het smelten niet gewacht, het gild der koolstofjagers hoedt zich in deze boten voor de vloek van het zoute water
nu kappen we de touwen die ons kluisterden aan maagd en leeuw, varen langs dobberende inboedels tussen de spitsen van sint-Antonius en sint-Jan naar een ongewisse wereld
er klinken elegieën voor de ouden die achter werden gelaten, zij die hadden voorzien het vermeende voor waarheid te nemen en zonder gemor verdronken zijn in hun huizen op de kouter
duizend jaar zijn geweest en weer hebben we niets geleerd