Anton Korteweg, Alfred Kossmann, Anna Blaman, Henk van Straten, Jozef Eijckmans, Marcus Roloff, Norman Mailer, Stefan Beuse

De Nederlands dichter en neerlandicus Anton Korteweg werd geboren in Zevenbergen op 31 januari 1944. Zie ook alle tags voor Anton Korteweg op dit blog.

 

Weggaan

Als een auto die lang in de regen gestaan heeft
optrekt en wegrijdt, blijft waar hij stond achter
een plek die zich van de rest van de straat
onderscheidt, even nog, tot hij ook nat is
en niet afzonderlijk meer bestaat.

Dat is wat blijft als je weggaat.

 

Leerling

Iedere ochtend gaat hij trouw naar school,
door weer en wind, van kilometers ver
– moe heeft z’n brood gesmeerd, hem uitgezwaaid -.
Hij zet z’n fiets weg, en haast zich gedwee
naar het lokaal. Gaat zitten. Dan ’t gebed:

Dat ze vandaag maar weer kracht-van-omhoog
ontvangen mogen en hun werk met ijver
volbrengen. Amen. Dan begint de les.

Zo gaat dat alle dagen door. Hij leert
en leert en leert en doet goed zijn best.
En later zal hij veel verdienen en vanuit
de hoogte neerzien op het ouderlijke nest.

 

Een goed huwelijk

Een goed huwelijk is meer dan alleen
stil en ongedwongen alles voor elkander doen, zodat
je op den duur elkanders beê voorkomt. Nee.

Af en toe moet je ook eens communiceren
over de dingen waar het werkelijk op aan komt in
dit bestaan: brood voor het hart, van mens tot mens

Spreken. Vraagt bijvoorbeeld de liefste naar de zin
van dit haar leven, antwoord dan:
‘Dat is een goeie vraag, m’n lief’ – en zwijg.

 

 
Anton Korteweg (Zevenbergen, 31 januari 1944)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Alfred Kossmann werd geboren op 31 januari 1922 in Leiden. Zie ook alle tags voor Alfred Kossmann op dit blog.

 

Romance

Grootvader Dood, de oude wellusteling,
de steeds kakelende kaalkop, vertelde onder de linde,
op zondagavonden als de fanfare
geweldig toeterend de zomer vierde
aan zijn al haast gestorven kameraden,
dat hij, verborgen achter luidruchtig bloeiende struiken,
’t spel van de meisjes had bespied
die op hun handen over de weide liepen,
schaterend, bloot,
en dan ineens met ingetogen ogen
verbaasd rechtop stonden en de rok glad streken langs hun
benen.

De moeders vreesden hem op vrijdagavond
als zij met handen week van zeep hun kind
streelden in ’t bad. Het lieve lijfje werd
in ’t water zo gedwee.
Maar als het rillend in de keuken stond
droogden zij het met ruwe streken af,
dachten bestraffend: Hoer, je giechelde
toen je op je handen liep wetend hoe naakt je was
en achter de struiken, plotseling maar verwacht,
de glinsterende ogen zag van Grootvader Dood.

’s Nachts echter droeg vaak een oude, kreupele boerin
een slapend meisje naar een huis aan de rand van het dorp,
klopte vluchtig, ging naar binnen, zei tot de bewoner
die wakker werd in zijn muf bed: ‘Grootvader Dood,
zegen haar.’
Hij, kaal, mager, groot, een man zonder blik of jaren,
sloeg een kruis over haar schoot,
sprak als de zomer, als een trompet, sprak:
‘Zij zal baren.’

 

 
Alfred Kossmann (31 januari 1922 – 27 juni 1998)
Leiden

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Blaman werd geboren op 31 januari 1905 te Rotterdam. Zie ook alle tags voor Anna Blaman op dit blog.

Uit: Eenzaam avontuur

“Dit is wat jij. Alide‚ ook weet. Ik was zestien jaar toen ik het blauwe paleis voor ’t eerst zag. Ik maakte met wat vrienden een reis naar de Franse Vogezen Op een avond ging ik alleen de berg af naar het dorp in het dal om een paar brieven te posten. Toen ik terugkeerde nam ik avontuurlijk een andere weg en verdwaalde. Halverwege de berg op kon ik niet verder. doordat de weg afzwenkte van de richting die ik zeker gaan moest. Ik besloot dwars door het struikgewas te gaan in de richting die ik de goede dacht en merkte toen dat ik toch bergafwaarts ging en kwam ten slotte in een dal terecht dat ik nog niet kende. Het was ondertussen donker geworden en ik keek uit naar een verlicht huis om desnoods onderdak te vragen. Toen ontdekte ik het blauwe paleis. Er waren blauwstenen terrassen rondom en Griekse zuilen. Grote booglampen staken uit de gevels en de terrassen lagen in een merkwaardig blauw licht. Er waren vele vensters waarvoor echter zorgvuldig gordijnen dichtgetrokken waren; toch merkte je dat alle kamers verlicht moesten zijn Er begon zacht een radio te spelen; het was walsmuziek, week en slepend. Plotseling verschenen op het terras een man en een vrouw. De man was in avondkostuum en de vrouw droeg een wit gewaad. Ze keerden zich naar elkaar toe zodat ik hun profielen zag. Ik vond ze beiden buitengewoon mooi. Ze begonnen een hartstochtelijk gesprek in een vreemde taal. Het was een stroom diepe tedere bekentenissen vanweerszijden- De vrouw hield het hoofd wat achterover en sprak met donkere smekende bezwerende stem. De man keek haar diep aan en onderbrak haar hees en smeekte en bezwoer op zijn beurt. Het was een korte hartstochtelijke beurtzang en daarachter zong de radio z’n slepende wals.”

 

 
Anna Blaman (31 januari 1905 – 13 juli 1960)
Portret door Paul Citroen, 1950

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Henk van Straten werd geboren in Rotterdam op 31 januari 1980. Zie ook alle tags voor Henk van Straten op dit blog.

Uit: Smet

“Nonsens! U bent al net zo naïef als de rest. Luister een vriend van me heeft een Jeep Cherokee, zo’n grote, dikke, vette zwarte. Hij is er gek op, heeft zelfs een bordje aan de buitenmuur van z’n huis geschroefd met daarop Jeep Parking Only. En dan kom ik bij hem op bezoek en zie ik naast de tv die documentaire van Al Gore liggen, over de gevaren van het broeikaseffect. Die film ligt daar gewoon omdat het een populaire film is, omdat hij zo mooi ligt op je Ikea-salontafel. Luister, het is vanwege dat soort morele hocus pocus dat we er allemaal aan gaan. Niemand lijkt in de gaten te hebben dat de dag echt gaat komen. De dag dat het allemaal voorbij is. Dan kun je nog zo’n ster zijn in cognitieve dissonantie, maar het einde komt ook voor jou. Nogmaals, is het het niet broeikaseffect, dan is het wel iets anders. We zijn erg grondig wat dat betreft; we schijten niet op slechts één plekje in onze eigen huiskamer. We kakken gelijktijdig op de bank, achter de tv, op het dressoir en lekker diep in de kast. De stank is overal. Bij alles wat we doen zouden we gebukt moeten gaan onder schaamte en schuldgevoel. Maar we hebben geen moraal, geen geweten en zelfbewustzijn. We kopen een stukje zalm met een logootje dat moet duiden op verantwoordelijke vangst, en we flikkeren dat vervolgens in een plastic wegwerptasje om daarna tevreden thuis de thermostaat lekker hoog te zetten voor een een avondje middelmatige televisie. We zijn net als die man in dat boek, hoe heet hij, die ontwaakt als een dikke, vette kakkerlak. En niemand die ons te hulp zal schieten. Het is nu een kwestie van wachten. Wachten op het einde.”

 

 
Henk van Straten (Rotterdam, 31 januari 1980)

 

De Nederlandse dichter Josephus Egidius Eijckmans werd geboren in Gorinchem op 31 januari 1907. Zie ook alle tags voor Jozef Eijckmans op dit blog.

 

het wit is
wat het is:

men kan er over lopen zonder
pijn te doen

zo komt dan het wit onmenselijk
tegen het woord aan te staan verglijdend

stilaan zonder moeite
zonder onderzoek

het is de verdwijning van het nooit
geziene voor de verschijning al

het is de cirkelgang
van het niets

 

Winter

ook dood schrijft niet meer
koude zon
of
licht aan de hemel (laatste
krachten) waarmee
zij schreven
want ook dood wil niets meer kwijt
van tijd of waan:
mens
zandweg
stad in de regen
blindeman
zo het nu rondtast
kilte grondwater tochtvlam
blindeman
om het even

 

 
Jozef Eijckmans (31 januari 1907 – 12 november 1996)

 

De Duitse dichter en schrijver Marcus Roloff werd geboren op 31 januari 1973 in Neubrandenburg. Zie ook alle tags voor Marcus Roloff op dit blog.

 

wiepersdorfer gespräche

hier also sind park & zeit
zu ende. sag ich zu zeus, dem verwitterten, dem schein

ich ein museums-, keller-, daseinsvertreter
zu sein, jedenfalls der mit dem grundbuch. ich glaube
er nimmt mich nicht ernst. meint, hier stehe alles
unter antennenlicht still. außerdem sei nichts und

das sei der tod in gestalt des raumes. dieses
ahistorische areal, die baumgruppenhaufen
mit eternita. alles nur drei-, zwei-,
einbildung wie der, von ihm, mir zugewiesene platz

gleich neben der da, der allseits bemoosten ––

 

südfriedhof

wir werden hier sein noch 2090, beschwerden
schreiben über das penetrante rauschen der grablicht-

maschinen (einflugschneise), im getöse gleich neben sankt
wendel hängen gießkannen an haken, den meinen

(den toten) scheint der blick auf den sonnenhügel
(seniorensilo plus minus wellness; schlafkaserne) an der

mailänder straße angemessen, sie bin ich (ich bin
sie): möller und sinkewitz, kretschmar und hoffmann

und im herzen die zukunft (porträts von partei-
arbeitern; aus nichtraucherhaushalt, minimal berieben, nur

leichte alters- und lagerspuren, dietzverlag ’63) meinen weg-
weisungen nach, nah meinen händen warm wie ein pferd

 

 
Marcus Roloff (Neubrandenburg, 31 januari 1973)

 

De Amerikaanse schrijver Norman Mailer werd op 31 januari 1923 in Long_Branch, New Jersey geboren. Zie ook alle tags voor Norman Mailer op dit blog.

Uit: The Naked And the Dead

„Gallagher grunted scornfully. “What the hell! With your kind of luck you don’t have to figure your money. All you need is an arm to pick it up with.”
Wilson giggled. “That’s right, boy, but it’s gonna have to be a mighty powerful arm.” He laughed again with an easy, almost childish glee and began to deal. He was a big man about thirty years old with a fine mane of golden-brown hair, and a healthy ruddy face whose large features were formed cleanly. Incongruously, he wore a pair of round silver-rimmed glasses which gave him at first glance a studious or, at least, a methodical appearance. As he dealt his fingers seemed to relish the teasing contact of the cards. He was daydreaming about liquor, feeling rather sad because with all the money he had now, he couldn’t even buy a pint. “You know,” he laughed easily, “with all the goddam drinkin’ Ah’ve done, Ah still can’t remember the taste of it unless Ah got the bottle right with me.” He reflected for a moment, holding an undealt card in his hand, and then chuckled. “It’s just like lovin’. When a man’s got it jus’ as nice and steady as he wants it, well, then he never can remember what it’s like without it. And when he ain’t got it, they ain’t nothin’ harder than for him to keep in mind what a pussy feels like. They was a gal Ah had once on the end of town, wife of a friend of mine, and she had one of the meanest rolls a man could want. With all the gals Ah’ve had, Ah’ll never forget that little old piece.” He shook his head in tribute, wiped the back of his hand against his high sculptured forehead, brought it up over his golden pompadour, and chuckled mirthfully. “Man,” he said softly, “it was like dipping it in a barrel of honey.” He dealt two cards face down to each man, and then turned over the next round.
For once Wilson’s hand was poor, and after staying a round because he was the heavy winner, he dropped out. When the campaign was over, he told himself, he was going to drum up some way of making liquor. There was a mess sergeant over in Charley Company who must have made two thousand of them pounds the way he sold a quart for five pounds. All a man needed was sugar and yeast and some of them cans of peaches or apricots. In anticipation he felt a warm mellow glow in his chest. Why, you could even make it with less. Cousin Ed, he remembered, had used molasses and raisins, and his stuff had been passing decent.”

 

 
Norman Mailer (31 januari 1923 – 10 november 2007)

 

De Duitse schrijver Stefan Beuse werd geboren op 31 januari 1967 in Münster. Zie ook alle tags voor Stefan Beuse op dit blog.

Uit: Alles was du siehst

»Tut mir Leid, dass ich spät bin.« Ich schüttelte die Hand des Professors, die warm war und fest: »Mein Gepäck ist nicht mitgekommen; ich musste pausenlos Formulare ausfüllen und mir anhören, dass es vermutlich Tage dauert, bis es gebracht wird.«
Der Professor starrte auf etwas hinter meinem Rücken. Vielleicht hatte er mich nicht richtig verstanden. Oder er war durch was immer er sah so abgelenkt, dass er mich gar nicht mehr wahrnahm.
»Na ja«, sagte ich, »Rasierzeug kann ich zur Not nachkaufen, und an der Universität gibt es bestimmt einen Computer, den ich so lange benutzen darf …« Der Professor stand noch immer wie versteinert. Ich drehte mich um, sah aber nichts Besonderes. Vielleicht hatte ich einfach zu leise gesprochen. Eine Nacht und einen Tag hatte ich mich nur durch Gesten verständigt; nein, kein Kopfhörer für mich, ja, ich nehme noch einen Kaffee, natürlich können Sie abräumen, ich rühre das Essen auch später nicht an, und eine Decke wäre gut. Ich hatte mich wohl gefühlt in der Welt jenseits der Worte und fand es anstrengend, sie wieder verlassen zu müssen.
»Kommen Sie.« Auf einmal drehte er sich um und machte eine Geste, die momentlang ausgesehen hatte, als wollte er mich auffordern, seine Hand zu nehmen. »Kommen Sie, wir sollten längst da sein.«
Er vergrub die Hände in den Hosentaschen und ging voraus, die Schultern hochgezogen, den Kopf leicht nach vorn geneigt: Professor Lawrence Ludwig Nunn kam mir vor wie aus Elementen zusammengesetzt, die zu keiner Einheit finden wollten, seine taumelnde Art zu gehen wie eine logische Konsequenz mangelhafter Verschraubung. Er trug eine grob gegerbte braune Lederjacke, und am Ende seiner stelzendünnen, von etwas zu kurzen Anzughosen umschlotterten Beine Halbschuhe, die nicht nur zu kalt für die Jahreszeit waren, sondern mindestens zwei Nummern zu groß, was den holzpuppenartigen Charakter seines Gangs noch verstärkte. Spätestens jetzt, dachte ich, wäre es an der Zeit, ihn auf meinen Auftrag anzusprechen. Bisher wusste ich nur, dass es um die angebliche Zwillingsschwester dieses Verrückten ging, Aaron Singer, ein Schriftsteller, der sich vor wenigen Wochen den Kopf weggeschossen hatte. Doch der Professor stolperte so schnell voran, dass ich kaum Schritt halten konnte. Ich folgte ihm zum Ausgang, dem Schneesturm entgegen, der mir schon während des Fluges die Sicht auf das Appalachenplateau und die Finger Lakes genommen hatte, jene seltsame Formation von Seen in der Mitte des Staates New York, die auf der Karte aussahen wie Kratzspuren einer Pranke, die verzweifelt nach Halt gesucht und sich dabei tief ins Sedimentgestein gegraben hatte, in ein von Trogtälern durchzogenes ehemaliges Gletschergebiet.“

 


Stefan Beuse (Münster, 31 januari 1967)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e januari ook mijn eerste blog van vandaag.