De Nederlandse schrijver, essayist, columnist en vertaler Bas Heijne werd geboren op 9 januari 1960 in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Bas Heijne op dit blog.
Uit: Onbehagen
“Inmiddels, vele aanslagen verder, na duizenden beelden van ontzielde lichamen, verwrongen ledematen en afgehakte hoofden, voorbij analyses, oproepen, aanklachten, Twitterruzies, overpeinzingen en verklaringen, is de herinnering aan dat gevoel vervaagd. En ik heb er inmiddels zelf ook passende woorden voor gevonden. De aanslagen in Parijs bevestigden bij mij een in de loop der jaren langzaam gegroeide gewaarwording, namelijk dat het wereldbeeld waarmee ik opgroeide op een fundamentele manier achterhaald is. En niet alleen het wereldbeeld — ook mijn beeld van de mens. Eenieder wordt grotendeels gevormd door zijn omgeving, door een cultuur.
Kort geschetst kun je zeggen dat ik volwassen werd in een tijd van vertrouwen en verwachtingen — verwachtingen over groei en gelijkheid, een almaar rationelere ordening van de wereld, geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting, zoals die na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa hun beslag kregen. De mens, zo luidde de belofte, zou zich langzaam maar zeker losmaken van zijn eigen benauwde groepsgeest en zich verenigen met anderen op basis van gedeelde menselijkheid. Mannen en vrouwen zouden meer en meer gelijk worden. Minderheden werden eveneens geaccepteerd als gelijken. Nationalisme en andere vormen van agressieve groepsgeest zouden hopeloos gedateerd raken, net als religieus fanatisme. Alle geloof was op weg om zuiver cultuur te worden, een troostend ritueel, vooral voor eigen gebruik of een stukje humane gezamenlijkheid, zonder veel maatschappelijke impact. Grote problemen als honger, ziekte en armoede zouden met behulp van nieuwe technologie stukje bij beetje, stap voor stap de wereld uit geholpen kunnen worden. Het ging niet om een diep doorvoelde heilsverwachting. Het was geen grote ideologische overtuiging. Het sprak gewoon vanzelf.
Natuurlijk werd me, terwijl ik volwassen werd, ook geleerd dat het nog lang niet zover was. Er moest nog veel strijd geleverd worden, het einddoel was nog ver van ons verwijderd en misschien werd het wel nooit helemaal bereikt. Er waren genoeg kanttekeningen bij dat rooskleurige toekomstbeeld te maken. De mens werd heus niet goed geboren, zoals de dooddoener luidde. En iedereen had een duistere kant, zoals daar dan meestal enigszins zelfvoldaan aan toe werd gevoegd. Kunstenaars, las je in interviews en biografieën, vochten met hun demonen. Overal waren rellen, conflicten, oorlogen. En, dat wist je ook, er liepen nog genoeg mensen rond die zich dat vooruitstrevende, optimistische wereldbeeld niet eigen hadden gemaakt.”
Bas Heijne (Nijmegen, 9 januari 1960)
De Duitse schrijver Benjamin Lebert werd geboren op 9 januari 1982 in Freiburg im Breisgau. Zie ook alle tags voor Benjamin Lebert op dit blog.
Uit: Die Dunkelheit zwischen den Sternen
„Die Sonne ist eine Verräterin. Sie ist nicht schüchtern wie Misha, die ihre Augen senkt. Sie will nicht schlichten wie Housemother. Sie ziert sich nicht.
Sie streckt ihren schimmernden Finger aus und sagt hier, hier und hier. Hier, sagt sie, der zerfetzte Körper eines Fisches im Staub, Gewölk aus Insekten drumherum. Hier der Straßenhund: steif, zottelig, hungergesichtig. Die feuchte Nase als Wegweiser. Er ist noch am Leben, obwohl er es besser wissen müsste.
Wir kennen uns, wir beide. Wir gehören Kathmandu, seinen Pfaden, seinem Granatapfelrot. Wir haben viel gemeinsam. Wir können uns nicht entgehen und haben doch nichts voneinander.
Hier das hellhäutige Mädchen auf der Tafel, die an der Hauswand über den schiefen Balkonen befestigt ist. Das Mädchen auf der Tafel ist glücklich, weil es die süße Flüssigkeit trinkt, die prickelt und ein Feuerwerk auf der Zunge zündet. Daneben eine zweite Tafel: dasselbe Getränk, andere Farben. Anderes Mädchen. Aber auch hellhäutig. Auch glücklich.
Hier, hier und hier – die Motorräder, dunkel, grollend – , künstliche Bestien, die alles Leben und die Geister der Stadt wie Beute vor sich herjagen. Ich träume, ich werde auch eins haben. Es wird nicht mehr lange dauern. Ich werde mein Gesicht mit einem Tuch verhüllen und einen Helm und eine dieser Brillen tragen, die meine Augen auslöscht. Dann werde ich davonfahren. Staub wirbelt auf, und nichts bleibt zurück. Auch nicht die Erinnerung.
Ich werde Shakti mitnehmen. Sie wird kein albernes Kind mehr sein, das auf einem Bein hüpft und das Krokodil-Lied singt. Sie wird etwas anderes sein. Erwachsen. Und schön. Ja, sehr schön wird sie sein. Und glücklich, wenn ich sie mit mir nehme. Und die Bestie nur auf meine Befehle hört und uns fortträgt.“
Benjamin Lebert (Freiburg im Breisgau, 9 januari 1982)
De Nederlandse schrijver Wessel te Gussinklo werd geboren in Utrecht op 9 januari 1941. Zie ook alle tags voor Wessel te Gussinklo op dit blog.
Uit: Wessel te Gussinklo Bijna of met kleine vlaagjes wind opstak
“Toen hij de trap afkwam zag hij de zwartleren portemonnaie van zijn moeder op de kapstok liggen en meteen bonkte er iets in hem en hij bleef roerloos staan zonder dat hij precies wist waarom. Op slag was het van hem afgevallen; het gevoel van onbehagen, de verveling, het gevoel niets meer te herkennen.
Hij had zich de hele middag rusteloos gevoeld, gespannen alsof er iets ging gebeuren, of veranderen. Hij wist niet wat of hoe. Er ontbrak iets. Er was iets weg. De wereld was leeg en koud, niet zichzelf, alsof er onzichtbare stukken afgevallen waren. Ook hijzelf, hij paste niet meer. Hij kon het niet begrijpen.
Hij was op zijn bed gaan liggen en dacht aan de bijenzwerm die hij zou gaan houden. Maar er schoof iets tussen en hij bestond niet meer. En toen hij aan de boom dacht, zag hij hem niet. Ook het geheim was kleurloos (de afgezaagde tak in een bosje struiken, die hij had uitgehold en waarin hij een cent en een kettinkje gestopt had en toen een kurk erop, ingesmeerd met modder, zodat niemand het kon vinden. Alleen zijn beste vriendje, Hennie, mocht weten waar het was.) Hij dacht aan het riviertje dat door de regen gevormd werd in het park en dat hij overdekt had met takjes en daar graspolletjes op, zodat het een onderaards riviertje was geworden wat niemand kon zien, en niemand wist het, niemand wist het, niemand wist het…!
Meestal tintelde hij bij die gedachte. Of de uitleenbibliotheek: vier cent per boek. Allemaal stripverhalen die hij uit kranten geknipt had en door middel van ijzerdraadjes gebundeld: Erik de Noorman, Tekko Taks, Tom Poes, Kapitein Rob, Ketelbinkie, Panda… De bibliotheek zou steeds groter worden!
Het hielp niet. Alle warmte was uit de boekjes verdwenen. Als hij naar ze keek zag hij kleine onbelangrijke dingen met ijzerdraadjes en een bruin kaft, nietig, weerloos naast al die andere vormen en kleuren en dingen, die overal aan alle kanten tot in het oneindige bestonden. Ze waren alleen maar zichzelf: alleen papier, zonder dat daar ook maar iets aan toegevoegd bleek te zijn. En het waren nog niet eens echte boekjes, boekjes die je in een winkel kocht.”
Wessel te Gussinklo (Utrecht, 9 januari 1941)
De Duitse dichteres en schrijfster Nora Bossong werd geboren op 9 januari 1982 in Bremen. Zie ook alle tags voor Nora Bossong op dit blog.
Standort
Wir leben in einer Stadt ohne Fluss, es gibt
Grenzen hier nur aus Wind
oder Regenschauern. Meine Schwester
ängstigt das nachts, doch es lässt sich
in unserem Haus nicht weinen, vielleicht
hülfe es ihr, vielleicht brächte es sie
um den Verstand. Es ist frostig
in ihrer Stimme. Ließen sich Entfernungen
ohne Fluss beschreiben, wären zum Wenigsten
die Ahnungen haltbar: Niemand
nähert sich unserem Haus und die Eltern
haben wir lang nicht gesehen.
Doch es gibt keinen Halt, diese Stadt ist
wie ein Schneerest im März. Nur der Wind,
der den Regen in seine Form treibt,
deutet ein Ortsende an. Unser Haus bleibt
von Eis bedeckt und verschwunden.
Geweihe
Das Spiel ist abgebrochen. Wie sollen wir
jetzt noch an Märchen glauben? Die Äste
splittern nachts nicht mehr, kein Wild,
das durch die Wälder zieht und das Gewitter
löst sich in Fliegenschwärmen auf. Gleichwohl,
es bleibt dabei: Das Jucken unter unsern Füßen
ist kein Tannenrest, kein Nesselblatt, wir folgen noch
dem Dreierschritt, den sieben Bergen und auch
dem Rehkitz Brüderchen und seiner Liebsten.
Erzähl mir die Geweihe an die Wand, erzähl mir
Nadeln in die Fliegen. Im rechten Moment
vergaßen wir zu stolpern.
Schneewittchen schläft.
Nora Bossong (Bremen, 9 januari 1982)
De Nederlandse schrijver, columnist, dichter, scenarioschrijver en radiopresentator Theodor Holman werd geboren in Amsterdam op 9 januari 1953. Zie ook alle tags voor Theodor Holman op dit blog.
Crematorium
Overal gedroogde bloemen
Soms een enkele narcis
Je hoort hier slechts het zoemen
Van het zakken van de kist
Je hoort ze angstig vragen
‘Verbranden ze die kist nu ook?’
Men noemt dan hoge bedragen
Die op zouden gaan in rook
Maar wat er werkelijk gebeurt
Is dit: beneden kom je bij de man
Die je gezicht zo gelig heeft gekleurd
Hij neemt je mee naar een duur restaurant
Waar je je rond mag eten
Op zijn kosten. Dan zegt hij
We gaan nu naar binnen. We heten
Je hartelijk welkom. Kom er bij.
Dan ga je plotseling een deur door.
Theodor Holman (Amsterdam, 9 januari 1953)
De Noordierse schrijver en journalist Danny Morrison werd geboren op 9 januari 1953 in Belfast. Zie ook alle tags voor Danny Morrison op dit blog.
Uit: All The Dead Voices
“Around tea-time the call went out to the exercise yard in Cage Two that the news was coming on. We finished the lap and came in. I had just enough time to recognise the place where I had been a waiter four years earlier, in 1969. I watched the explosion on the black and white television, the outer walls of the bar being knocked inwards as if from a supernatural punch, followed by the top floors tumbling to the ground in a gasp of splintered joists, bricks, mortar and a cloud of dust. I wondered about the people with whom I had worked. The reporter stated that the place had been cleared after a warning and no one was injured.
The public bar had once attracted busmen from Oxford Street depot, dockers, sailors and stragglers, people at the Friday market, some young people hawking stolen record albums. At the turn of the century the lower and upper floors of the block had been a hotel (though I couldn’t fathom where the rooms had been) and the old name could still be discerned in moulding on the facade.
I had lost my job as a part-time waiter in the International Hotel when business slackened after Christmas and for the next few weeks had been looking for another job whilst I finished my studies. I had become use to having my own pocket money and was proud of contributing to the house. Late one afternoon I pushed through an ancient bubbled glass door which led into a dark and dingy public bar. Most of the clientele were elderly. Serving calls for pints of stout and ‘a wee Mundies’ was a middle-aged man with a mop of white hair and a cigarette hanging from his mouth.
He looked me up and down and must have noticed thatI was under-age.
‘What can I get you?’ he asked. I said I was looking for a job, any type of bar work. Some impatient customers at the end of the counter were bawling and he told me to take a seat, he would be with me in a minute.
I sat at a table. An old boy next to me pulled a pipe from his mouth and put down the evening newspaper. He squinted.
‘Did ya say ya were lookin’ for a job?’ he asked. Inodded. ‘This cunt can’t keep anybody. He’ll pay ya fuckin’ peanuts.’
Danny Morrison (Belfast, 9 januari 1953)
Cover
De Ierse schrijver Brian Friel werd geboren op 9 januari 1929 geboren in Omagh, Noord-Ierland, in een katholiek onderwijzersgezin. Zie ook alle tags voor Brian Friel op dit blog.
Uit: Dancing at Lughnasa: A Play
„(He suddenly swings her round and round and dances her lightly, elegantly across the garden. As he does he sings the song to her.)
MAGGIE. (Quietly.) They’re dancing.
KATE. What!
MAGGIE. They’re dancing together.
KATE. God forgive you!
MAGGIE. He has her in his arms.
KATE. He has not! The animal! (She flings the paper aside and joins MAGGIE at the window.) MAGGIE. They’re dancing round the garden, Aggie.
KATE. Oh God, what sort of fool is she?
MAGGIE. He’s a beautiful dancer, isn’t he?
KATE. He’s leading her astray again, Maggie.
MAGGIE. Look at her face — she’s easy led. Come here till you see, Aggie.
AGNES. I’m busy! For God’s sake can’t you see I’m busy! (MAGGIE turns and looks at her in amazement.)
KATE. That’s the only thing that Evans creature could ever do well —was dance. (Pause.) And look at her, the fool. For God’s sake, would you look at that fool of a woman? (Pause.) Her whole face alters when she’s happy, doesn’t it? (Pause.) They dance so well together. They’re such a beautiful couple. (Pause.) She’s as beautiful as Bernie O’Donnell any day, isn’t she? (MAGGIE moves slowly away from the window and sits motionless.)
GERRY. Do you know the words?
CHRIS. I never know any words.
GERRY. Neither do I. Doesn’t matter. This is more impor-tant. (Pause.) Marry me, Chrissie. (Pause.) Are you listening to me?
CHRIS. I hear you.
GERRY. Will you marry me when I come back in two weeks?
CHRIS. I don’t think so, Gerry.
GERRY. I’m mad about you. You know I am. I’ve always been mad about you.
CHRIS. When you’re with me.
GERRY. Leave this house and come away with —”
Brian Friel (9 januari 1929 – 2 oktober 2015)
Scene uit een opvoering in Palm Beach, 2013
De Franse schrijfster Simone de Beauvoir werd geboren op 9 januari 1908 in Parijs. Zie ook alle tags voor Simone de Beauvoir op dit blog.
Uit: Une mort très douce
« …La kinésithérapeute s’approcha du lit, rabattit le drap, empoigna la jambe gauche de maman : sa chemise de nuit ouverte, celle-ci exhibait avec indifférence son ventre froissé, plissé de rides minuscules, et son pubis chauve. ” Je n’ai plus aucune pudeur “, a-t-elle dit d’un air surpris. ” Tu as bien raison “, lui dis-je. Mais je me détournai et je m’absorbai dans la contemplation du jardin. Voir le sexe de ma mère : ça m’avait fait un choc. Aucun corps n’existait moins pour moi – n’existait davantage. Enfant je l’avais chéri ; adolescente, il m’avait inspiré de la répulsion inquiète ; c’est classique ; et je trouvai normal qu’il eût conservé ce double caractère répugnant et sacré : un tabou. Tout de même, je m’étonnai de la violence de mon déplaisir. Le consentement insouciant de ma mère l’aggravait ; elle renonçait aux interdits, aux consignes qui l’avaient opprimée pendant toute sa vie ; je l’en approuvais. Seulement, ce corps, réduit soudain par cette démission à n’être qu’un corps, ne différait plus guère d’une dépouille : pauvre carcasse sans défense, palpée, manipulée par des mains professionnelles, où la vie ne semblait se prolonger que par une inertie stupide. Pour moi ma mère avait toujours existé et je n’avais jamais sérieusement pensé que je la verrais disparaître un jour, bientôt. Sa fin se situait, comme sa naissance dans un temps mythique. Quand je me disais : ” elle à l’âge de mourir “, c’étaient des mots vides, comme tant de mots. Pour la première fois j’apercevais en elle un cadavre en sursis… »
Simone de Beauvoir (9 januari 1908 – 14 april 1986)
De Duitse dichter, schrijver, columnist en journalist Kurt Tucholsky werd geboren in Berlijn op 9 januari 1890. Zie ook alle tags voor Kurt Tucholsky op dit blog.
An Lukianos
Freund! Vetter! Bruder! Kampfgenosse!
Zweitausend Jahre – welche Zeit!
Du wandeltest im Fürstentrosse,
du kanntest die Athenergosse
und pfiffst auf alle Ehrbarkeit.
Du strichst beschwingt, graziös und eilig
durch euern kleinen Erdenrund –
Und Gottseidank: nichts war dir heilig,
du frecher Hund!
Du lebst, Lucian! Was da: Kulissen!
Wir haben zwar die Eisenbahn –
doch auch dieselben Hurenkissen,
dieselbe Seele, jäh zerrissen
von Geld und Geist – du lebst, Lucian!
Noch heut: das Pathos als Gewerbe
verdeckt die Flecke auf dem Kleid.
Wir brauchen dich. Und ist dein Erbe
noch frei, wirfs in die große Zeit!
Du warst nicht von den sanften Schreibern.
Du zogst sie splitternackend aus
und zeigtest flink an ihren Leibern:
es sieht bei Göttern und bei Weibern
noch allemal der Bürger raus.
Weil der, Lucian, weil der sie machte. –
So schenk mir deinen Spöttermund!
Die Flamme gib, die sturmentfachte!
Heiß ich auch, weil ich immer lachte,
ein frecher Hund!
‘s ist Krieg!
Die fetten Hände behaglich verschränkt
vorn über der bauchigen Weste,
steht Einer am Lager und lächelt und denkt:
“’s ist Krieg! Das ist doch das Beste!
Das Leder geräumt, und der Friede ist weit.
Jetzt mach in anderen Chosen –
Noch ist die blühende, goldene Zeit!
Noch sind die Tage der Rosen!”
Franz von der Vaterlandspartei
klatscht Bravo zu donnernden Reden.
Ein ganzer Held – stets ist er dabei,
wenn sich Sprecher im Saale befehden.
Die Bezüge vom Staat, die Nahrung all right –
laß Stürme donnern und tosen –
Noch ist die blühende, goldene Zeit!
Noch sind die Tage der Rosen!
Tage der Rosen! Regierte sich je
so leicht und bequem wie heute?
Wir haben das Prae und das Portepee
und beherrschen geduckte Leute.
Wir denken an Frieden voll Ängstlichkeit
mit leider gefüllten Hosen –
Noch…
Noch ist die goldene, die blühende Zeit!
Noch sind die Tage der Rosen!
Kurt Tucholsky (9 januari 1890 – 21 december 1935)
Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 9e januari ook mijn blog van 9 januari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 9 januari 2007 en ook mijn blog van 9 januari 2008 en eveneens mijn blog van 9 januari 2009.