César Aira, Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, Jef Geeraerts, Bernard Cornwell, Toon Kortooms, Erich Kästner

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.

Uit: Hoe ik een non werd (Vertaald door Adri Boon)

“Mijn verhaal, het verhaal ‘hoe ik non werd’ begon al heel vroeg in mijn leven; ik was net zes geworden. Het begin is getekend door een levendige herinnering die ik tot in het kleinste detail kan reconstrueren. Daarvoor is er niets: daarna bleef alles zich aaneenrijgen in één enkele, lange ononderbroken herinnering, de onderbrekingen dat ik sliep inbegrepen, tot ik het klooster in ging.
We waren verhuisd naar Rosario. Mijn eerste zes jaar hadden wij – vader, moeder en ik – doorgebracht in een plaats in de provincie Buenos Aires, waarvan ik me niets herinner en waar ik nooit meer naar ben teruggekeerd: Coronel Pringles. De grote stad (want dat leek Rosario vergeleken met waar we vandaan kwamen) maakte diepe indruk op ons. Al na een paar dagen loste mijn vader een belofte in: met mij een ijsje gaan halen. Het zou voor mij het eerste ijsje zijn, want in Pringles bestonden ze niet. Hij, die in zijn jeugd steden had gekend, had meerdere malen de loftrompet gestoken over die traktatie, waaraan hij terugdacht als iets verrukkelijks en feestelijks, al kon hij de bekoring ervan niet onder woorden brengen. Hij had me er een heel accurate beschrijving van gegeven, als iets onvoorstelbaars voor een niet-ingewijde, en dat was voldoende volstond om ijs in mijn kinderlijke geest wortel te laten schieten, zo te laten groeien dat het een mythische omvang kreeg.
We liepen naar een ijssalon die we de vorige dag hadden gezien en gingen naar binnen. Hij bestelde een ijsje van vijftig centavo, met pistache, toffee en kumquat whisky, en voor mij een van tien centavo, met aardbeiensmaak. De roze kleur vond ik prachtig. Mijn dag kon niet meer stuk. Ik aanbad mijn vader, vereerde alles wat hij deed. We gingen op een bank zitten onder de bomen die destijds in het centrum van Rosario stonden: platanen. Ik keek toe hoe mijn vader het deed in een mum van tijd het groene bolletje had verorberd, nam toen uiterst voorzichtig een lepeltje ijs en stak het in mijn mond.
Zodra het eerste laagje op mijn tong smolt, begon ik me al ziek van ellende te voelen. Zoiets smerigs had ik nog nooit geproefd. Ik was nogal een moeilijke eter en de komedie van walging kende geen geheimen voor mij, maar dit overtrof alles wat ik ooit had meegemaakt; mijn grootste overdrijvingen, inclusief die welke ik mezelf nog nooit had toegestaan, waren ineens meer dan gerechtvaardigd. Heel even overwoog ik te doen alsof ik het lekker vond.”

 

 
César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

 

De Russische schrijfster Ljoedmila Jevgenjevna Oelitskaja werd geboren in Davlenkanovo, Basjkirostan, op 23 februari 1943. Zie ook alle tags voor Ljoedmila Oelitskaja op dit blog.

Uit:The Big Green Tent (Vertaald door Polly Gannon)

“It’s fascinating to trace the trajectories of people destined to meet. Sometimes such encounters happen without any special help from fate, without elaborate convolutions of plot, following the natural course of events—say, people live in adjacent buildings, or go to the same school.
The three boys all went to the same school. Ilya and Sanya had known each other since the first grade. Mikha joined them later. In the hierarchy that takes shape willy-nilly in every herd, all three of them occupied the lowest rung—due to their complete disinclination to fight or be cruel. Ilya was long and lanky, his hands and feet stuck out from his short sleeves and trouser legs. Moreover, there wasn’t a single nail or sharp piece of metal he hadn’t snagged his clothes on. His mother, the doleful, single Maria Fedorovna, wore herself out attaching unsightly patches to his clothes with her graceless fingers. Sewing was not her forte. Ilya was always dressed more poorly than the other students, who were themselves poorly dressed. He liked to cut up and play the clown, making a spectacle of his poverty and thereby overcoming it.
Sanya had it even worse. His classmates were filled with envy and disgust at his zippered jacket, his girlish eyelashes, the irksome sweetness of his face, and the cloth napkin his homemade lunch came wrapped in every day. Added to that, he took piano lessons. Many of the kids had seen him walking down Chernyshevsky Street, the former and future Pokrovka, to the Igumnov Music School, one of his hands clutching his grandmother’s hand, the other clutching a folder with sheet music. Sometimes they saw him even on days when he was sick with one of his frequent minor, but protracted, illnesses. His grandmother was all profile. She would place one slender leg in front of the other like a circus horse, her head swaying rhythmically in time. Sanya walked by her side, but slightly behind, as befits a groom.”

 

 
Ljoedmila Oelitskaja (Davlenkanovo, 23 februari 1943)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

In Departing Light (Fragment)

Seriously, concentrated, she gazes ahead
towards the line,
as we go creeping around and around, through the thick syrups
of a garden, behind the nursing home.
Her mouth is full of chaos.
My mother revolves her loose dentures like marbles ground upon each other,
or idly clatters them,
broken and chipped. Since they won’t stay on her gums
she spits them free
with a sudden blurting cough, which seems to have stamped out of her
an ultimate breath.
Her teeth fly into her lap or onto the grass,
breaking the hawsers of spittle.
What we see in such age is for us the premature dissolution of a body,
as it slips off the bones
and back to protoplasm
before it can be decently hidden away.
And it’s as though the synapses were almost all of them broken
between her brain cells
and now they waver about feebly on the draught of my voice
and connect
at random and wrongly
and she has become a surrealist poet.
‘How is the sun
on your back?’ I ask. ‘The sun
is mechanical,’ she tells me, matter of fact. Wait
a moment, I think, is she
becoming profound? From nowhere she says, ‘The lake gets dusty.’ There is no lake
here, or in her past. ‘You’ll have to dust the lake.’
It could be
She has grown deep, but then she says, ‘The little boy in the star is food,’
or perhaps ‘The little boy is the star in food,’
and you think, ‘More likely
this appeals to my kind of superstition.’ It is all a tangle, and interpretations,
and hearing amiss,
all just the slipperiness
of her descent.

 

 
Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)
Port Macquarie

 

De Vlaamse schrijver Jef Geeraerts werd geboren op 23 februari 1930 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Jef Geeraerts op dit blog.

Uit: Der Generalstaatsanwalt (Vertaald door Hans-Ulrich Jäckle)

“Während der Generalstaatsanwalt in sein tägliches Morgenritual vor dem Badezimmerspiegel vertieft war, wurde seine Zufriedenheit wegen der äußerst günstigen Aussichten (er würde eine ganze Woche lang allein zu Hause sein) noch beträchtlich durch die Feststellung gesteigert, dass er für seine vierundsechzig Jahre alles andere als schlecht aussehe. Ein Meter sechsundachtzig, neunzig Kilo nackt auf der Waage. Nach amerikanischer Norm leicht overweight, was jedoch auf »Muskeln aus Eisen und Stahl, die mit den Jahren unmerklich von Fett durchädert wurden«, zurückzuführen war. Die pechschwarzen Haare wiesen nur sporadisch ein paar Sprenkel Grau an den Schläfen auf, der Unterkiefer war kantig, ohne Doppelkinn, der Teint »basané«, die Nase klassisch griechisch, die Augenbrauen sarazenisch; und die angeborene Missbilligung der Menschheit im Allgemeinen zeigte er mit Vorliebe in einem schiefen Lächeln und einem taxierenden Blick.
An diesem Dienstagmorgen des 25. Mai 1999, einem strahlenden Frühlingstag mit Mittagstemperaturen um die 23 Grad Celsius, war von letzterem jedoch nichts zu bemerken. Er fühlte sich cool wie der Cowboy aus der Reklamewelt, der Marlboro-Zigaretten raucht.
»Im Wesentlichen ist alles eine Frage der Gene«, behauptete sein Schulfreund Georges Weyler (Jokke), der inzwischen ein renommierter Internist geworden war, zehnmal mehr verdiente als er, aber auch bestialisch dafür arbeiten musste. »Mehr Sport treiben, Alberto«, sagte Jokke jedes Mal bei den vierzehntäglichen Versammlungen im Rotary Club, wobei er frech den Zeigefinger in den Bauch des Generalstaatsanwalts bohrte. Außer Reiten und Jagen trieb er keinen Sport, aber er liebte es, in guten Restaurants essen zu gehen, wo er den Ruf genoss, ein Weinkenner zu sein.
Er konzentrierte sich auf die Ringe unter seinen Augen, die seit einiger Zeit violette Äderchen hatten. Vorsichtig nahm er die Haut zwischen Daumen und Zeigefinger und zog daran wie an einem Gummi. Guy Staas, ein anderer Schulfreund und plastischer Chirurg für reiche Damen, hatte angeboten, ihn gegen einen Freundschaftspreis zu liften, aber für einen richtigen Mann, meinte der Generalstaatsanwalt, wäre das geradezu beschämend. Warum das so sein sollte, wusste er nicht, aber wahrscheinlich lag es an seiner Macho-Überzeugung, ein Mann sei im Allgemeinen präsentabel genug und habe derartige Eingriffe eben nicht nötig.“

 

 
Jef Geeraerts (23 februari 1930 – 11 mei 2015)

 

De Britse schrijver Bernard Cornwell werd geboren op 23 februari 1944 in Londen. Zie ook alle tags voor Bernard Cornwell op dit blog.

Uit: The Last Kingdom

„And then I saw them.
Three ships.
In my memory they slid from a bank of sea-mist, and perhaps they did, but memory is a faulty thing and my other images of that day are of a clear, cloudless sky, so perhaps there was no mist, but it seems to me that one moment the sea was empty and the next there were three ships coming from the south.
Beautiful things. They appeared to rest weightless on the ocean, and when their oars dug into the waves they skimmed the water. Their prows and sterns curled high and were tipped with gilded beasts, serpents and dragons, and it seemed to me that on that far off summer’s day the three boats danced on the water, propelled by the rise and fall of the silver wings of their oar banks. The sun flashed off the wet blades, splinters of light, then the oars dipped, were tugged and the beast-headed boats surged and I stared entranced.
“The devil’s turds,” my father growled. He was not a very good Christian, but he was frightened enough at that moment to make the sign of the cross.
“And may the devil swallow them,” my uncle said. His name was Elfric and he was a slender man; sly, dark and secretive.“

 

 
Bernard Cornwell (Londen, 23 februari 1944)
Leofric (Adrian Bower) en Uhtred (Alexander Dreymon) in de tv-serie “The Last Kingdom”

 

De Nederlandse schrijver Toon Kortooms werd op 23 februari 1916 in Deurne geboren. Zie ook alle tags voor Toon Kortooms op dit blog.

Uit: Mijn kinderen eten turf

“Iedereen toonde zich verheugd toen bekend werd, dat vader Lange benoemd was tot boekhouder van de ‘Peatery & Mossliter Works Brabantia’. Schrik maar niet van deze langademige term en meteen evenmin, dat vader Lange naar de vreemde diende te emigreren om daar boek te gaan houden. Neen. Dat ‘Peatery en zo’ betekent niets anders dan: veenderij en turfstrooiselfabriek Brabantia – veenderij in de Peel dus.
(…)

Natuurlijk had hij iets staan voor vader Lange. Iets bijzonders! Toevallig beschikte Karel op die dag over twee gezonde armen en daarom kon hij weidse gebaren maken om de kwaliteiten van de automobiel uit te meten. ‘Een wagen, Wouter!’ riep hij. ‘Ik zal niet veel zeggen, alleen dit: geknipt voor jou en je gezin!’
Gezeten achter een borrel zei hij nog veel meer over het vervoersmiddel. Vader Lange kreeg de indruk, dat de heren Charles S. Rolls en Frederick H. Royce persoonlijk de hand hadden gehad in de vervaardiging van de wagen.
Na elke borrel werd de automobiel enormer, sterker en meer begerenswaard. Tenslotte stonden de mannen op en begaven zich naar de werkplaats. Achter een barricade van autobanden, uitgeklede motoren en losgeraakte bumpers stond hij. Een woeste kruising tussen een mechanische giraf en een van wielen voorziene buffel. Hij rustte enigszins scheefgezakt, op vier hoge spaakbenen, en zijn spatborden deden denken aan de wenkbrauwen van een nijdige dinosaurus. De koplampen staarden droef en doods voor zich uit. Een wagen als een uitkijkpost, een vestingwerk op wielen.”

 

 
Toon Kortooms (23 februari 1916 – 5 februari 1999) 
Portret in het Toon Kortooms museum in Deurne 

 

De Duitse schrijver, dichter en cabaretier Erich Kästner werd geboren in Dresden op 23 februari 1899. Zie ook alle tags voor Erich Kästner op dit blog.

 

Der Februar    

Nordwind bläst. Und Südwind weht.
Und es schneit. Und taut. Und schneit.
Und indes die Zeit vergeht
bleibt ja doch nur eins: die Zeit.

Pünktlich holt sie aus der Truhe
falschen Bart und goldnen Kram.
Pünktlich sperrt sie in die Truhe
Sorgenkleid und falsche Scham.

In Brokat und seidnen Resten,
eine Maske vorm Gesicht,
kommt sie dann zu unsren Festen.
Wir erkennen sie nur nicht.

Bei Trompeten und Gitarren
drehn wir uns im Labyrinth
und sind aufgeputzte Narren
um zu scheinen, was wir sind.

Unsre Orden sind Attrappe.
Bunter Schnee ist aus Papier.
Unsre Nasen sind aus Pappe.
Und aus welchem Stoff sind wir?

Bleich, als sähe er Gespenster,
mustert uns Prinz Karneval.
Aschermittwoch starrt durchs Fenster.
Und die Zeit verläßt den Saal.

Pünktlich legt sie in die Truhe
das Vorüber und Vorbei.
Pünktlich holt sie aus der Truhe
Sorgenkleid und Einerlei.

Nordwind bläst. Und Südwind weht.
Und es schneit. Und taut. Und schneit.
Und indes die Zeit vergeht,
bleibt uns doch nur eins: die Zeit.

 

 
Erich Kästner (23 februari 1899 – 29 juli 1974)
Hier bij zijn bronzen borstbeeld, vervaardigd door de beeldhouwer Frayber

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2015 en eveneens mijn drie blogs van 23 februari 2014.