De Nederlandse schrijver Christiaan Weijts werd geboren in Leiden op 4 mei 1976. Zie ook mijn blog van 4 mei 2007 en mijn blog van 18 oktober 2006.
Uit: ART. 285b
„‘Ik geef je een tramkaart,’ zei Victoria, toen ik haar een paar uur kende. ‘Voor naar het station.’ Uit haar lange suède jas met witte slierten aan de mouwen haalde ze er een tevoorschijn die aan twee kanten was te bestempelen.
‘Ik heb er nog maar één ritje mee gemaakt dus you go boy, all the way to Manhattan!’
We stonden bij de tramhalte naast het Concertgebouw. Het was half zes ’s ochtends, het tijdstip van krantenjongens, hondenbezitters en bezemwagens.
Ze vroeg: ‘Kun je me vingeren?’
Later zou ze op dezelfde hebberige toon vaak dingen vragen als: ‘Zullen we pannenkoeken gaan eten met perenlikeur?’ Of: ‘Hebben jullie ook autodrop?’(in een tapasrestaurant aan de Rozengracht). Victoria was grillig in haar onvoorspelbare verlangens. Ik heb regelmatig in avondwinkels gestaan om te vragen naar dadels, lychees of een auberginewortelquiche.
‘Nu? Hier?’
‘Om het te vieren. Om te vieren dat we elkaar hebben ontmoet.’
Ik kon me niet herinneren ooit een ontmoeting te hebben gevierd, laat staan op zo’n onorthodoxe manier.
Na afloop trok ze haar schoenen uit en klom ze het bankje op. Ze droeg sokken met gele en roze strepen.
‘Je belt me toch wel?’ vroeg ik.
Als je in Amsterdam iemand ontmoette, moest je onmiddellijk telefoonnummers uitwisselen omdat de kans dat je elkaar zomaar toevallig weer tegenkwam even groot was als de kans dat je fiets ergens na twee maanden nog stond. Vingeren gaf geen garanties. Op mijn simkaart slingerden al genoeg namen en nummers rond van mensen die ik nooit zou terugzien, kleine grafzerkjes van twintig digits. Haar wilde ik niet verliezen. Het toeval, hetzelfde toeval dat ons in dit tramhokje had gebracht, wilde echter dat mijn batterij leeg was, zodat zij wel mijn nummer had maar ik dat van haar niet. Pijnlijk helder raakte ik ervan doordrongen dat onze glanzende toekomst in haar handen lag.
‘Ik moet wel,’ zei ze. ‘Je hebt m’n tramkaart nu.’
‘Ah, het is een onderpand…’
Het meisje dat ik zojuist gevingerd had schoot in de lach.
‘Ónderpand? Wat gebruik jij toch woorden jongen.’
Toen ik op het treeplankje van de tram stapte zei ze: ‘Kijk eens naar me.’
Ik draaide me om en keek naar haar.
‘Ik wil dat je goed naar me kijkt.’
Haar ogen stonden nu vrij ernstig, als van iemand die van plan was een verschrikkelijke mededeling te doen.
‘Het is heel gek. Ik ken je nu pas een paar uur…’ zei ze. ‘Maar ik heb echt het gevoel dat ik je beter ken dan wie dan ook.”
Christiaan Weijts (Leiden, 4 mei 1976)
De Vlaamse schrijfster Monika van Paemel werd geboren op 4 mei 1945 in Poesele in Oost-Vlaanderen. Zie ook mijn blog van 4 mei 2007.
Uit: Het voordeel van het verschil
“De Doctor Faustus van Thomas Mann die ik twintig jaar geleden las is een ander boek dan de Doctor Faustus die ik nu lees, het zal over ik-weet-niet-hoeveel-jaar weer een andere Doctor Faustus zijn.
Het is onzinnig zowel van het boek als van de lezer onveranderlijkheid te verwachten en daarop de herkenning te baseren. Net zo vreemd als één keer naar een geliefd schilderij kijken en het verder voor gezien houden, of een muziekstuk maar één keer beluisteren. De herkenning is een herhaling met oneindig veel nuances.
‘Ik schilder niet het ding, maar wat zich tussen het ding en mij afspeelt’, zei Claude Monet, de schilder die achter het licht van het moment aanzat. En die met de reeksen Nymphéas hetzelfde altijd weer anders schilderde. Traditie en vernieuwing vulden elkaar aan als kunde en verbeelding.
Bij de eerste tentoonstellingen van de Impressionisten ging er een kreet van afschuw door het publiek. Maar de negentiende eeuw was voorbij, en de dingen hadden een ander aanzien gekregen.
Omdat ik van klassieke muziek hou hoef ik toch de jazz en de popmuziek niet af te wijzen? Het bepalen van een standpunt hoeft toch niet het beperken van de mogelijkheden te betekenen? We hebben het niet over geloven maar over genieten. Vroeger was niet beter dan vandaag, alleen in de toekomst kan datgene wat is gebleven ook daardoor zijn waarde bewijzen.
‘Er was, eens…’ is een scheppingsverhaal, het woord benoemt de dingen. Van het onbewuste naar het bewuste, van de ethiek naar de esthetiek. Wie schrijft blijft, maar dan wel als de som van zijn of haar onzekerheden. Wie de woorden eigenzinnig gebruikt, met het verhaal een nieuw beeld schept, het verborgene tracht te verwoorden en de werkelijkheid ontmaskert maakt onzeker. De schone letteren zijn ook de kritische letteren.
Maar de schrijver schrijft ook omdat het moet, niet om geliefd te zijn, of zichzelf te verkopen. Het gaat hem of haar niet om het herhalen, maar om het achterhalen, niet om de les te spellen, maar om te voorspellen. De schrijver onderzoekt niets anders dan het bestaan in al zijn facetten en het onbekende is daarbij van groter belang dan het bekende.
Literatuur is er niet om het bestaande te bevestigen, rust te verschaffen, van geweld liefde te maken. Het boek moet even geliefd als gevaarlijk zijn. Wie literatuur gebruikt om te onderdrukken, wie macht boven medeleven stelt, moet er zich niet van kunnen bedienen.
Wil ik de schoonheid in een moreel keurslijf dwingen? Nee, ik beweer dat de schoonheid gevaarlijk is, de lust verplicht. Wat er staat geschreven en goed is geschreven, is niet meer ongedaan te maken.”
Monika van Paemel (Poesele, 4 mei 1945)
De Israëlische schrijver Amos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Zie ook mijn blog van 4 mei 2007.
Uit: My Michael
„I AM WRITING this because people I loved have died. I am writing this because when I was young I was full of the power of loving, and now that power of loving is dying. I do not want to die.
I am thirty years of age and a married woman. My husband is Dr. Michael Gonen, a geologist, a good-natured man. I loved him. We met in Terra Sancta College ten years ago. I was a first-year student at the Hebrew University, in the days when lectures were still given in Terra Sancta College.
This is how we met:
One winter’s day at nine o’clock in the morning I slipped coming downstairs. A young stranger caught me by the elbow. His hand was strong and full of restraint. I saw short fingers with flat nails. Pale fingers with soft black down on the knuckles. He hurried to stop me falling, and I leaned on his arm until the pain passed. I felt at a loss, because it is disconcerting to slip suddenly in front of strangers: searching, inquisitive eyes and malicious smiles. And I was embarrassed because the young stranger’s hand was broad and warm. As he held me I could feel the warmth of his fingers through the sleeve of the blue woolen dress my mother had knitted me. It was winter in Jerusalem.
He asked me whether I had hurt myself.
I said I thought I had twisted my ankle.
He said he had always liked the word “ankle.” He smiled. His smile was embarrassed and embarrassing. I blushed. Nor did I refuse when he asked if he could take me to the cafeteria on the ground floor. My leg hurt. Terra Sancta College is a Christian convent which was loaned to the Hebrew University after the 1948 war when the buildings on Mount Scopus were cut off. It is a coldbuilding; the corridors are tall and wide. I felt distracted as I followed this young stranger who was holding on to me. I was happy to respond to his voice. I was unable to look straight at him and examine his face. I sensed, rather than saw, that his face was long and lean and dark.”
Amos Oz (Jeruzalem, 4 mei 1939)
De Engelse schrijver Graham Swift werd geboren op 4 mei 1949 in Londen. Zie ook mijn blog van 4 mei 2007.
Uit: Last Orders
„It aint like your regular sort of day.
Bernie pulls me a pint and puts it in front of me. He looks at me, puzzled, with his loose, doggy face but he can tell I don’t want no chit-chat. That’s why I’m here, five minutes after opening, for a little silent pow-wow with a pint glass. He can see the black tie, though it’s four days since the funeral. I hand him a fiver and he takes it to the till and brings back my change. He puts the coins, extra gently, eyeing me, on the bar beside my pint.
‘Won’t be the same, will it?’ he says, shaking his head and looking a little way along the bar, like at unoccupied space. ‘Won’t be the same.’
I say, ‘You aint seen the last of him yet.’
He says, ‘You what?’
I sip the froth off my beer. ‘I said you aint seen the last of him yet.’
He frowns, scratching his cheek, looking at me. ‘Course, Ray,’ he says and moves off down the bar.
I never meant to make no joke of it.
I suck an inch off my pint and light up a snout. There’s maybe three or four other early-birds apart from me, and the place don’t look its best. Chilly, a whiff of disinfectant, too much empty space. There’s a shaft of sunlight coming through the window, full of specks. Makes you think of a church.
I sit there, watching the old clock, up behind the bar. Thos. Slattery, Clockmaker, Southwark. The bottles racked up like organ pipes.
Lenny’s next to arrive. He’s not wearing a black tie, he’s not wearing a tie at all. He takes a quick shufty at what I’m wearing and we both feel we gauged it wrong.”
Graham Swift (Londen, 4 mei 1949)
De Amerikaanse schrijver David Guterson werd geboren op 4 mei 1956 in Seattle. Zie ook mijn blog van 4 mei 2007.
Uit: Our Lady of The Forest
„The girl’s errand in the forest that day was to gather chanterelle mushrooms in a bucket to sell in town at dusk. According to her own account and the accounts of others in the North Fork Campground who would later be questioned by the diocesan committee, by Father Collins of Saint Joseph’s of North Fork, by the bishop’s representative, and by reporters covering the purported apparitions–including tabloid journalists who treated the story like a visitation by Martians or the birth of a two-headed infant–the girl left her camp before eight o’clock and walked alone into the woods. She wore a sweatshirt with its hood drawn tight. She didn’t speak to others of her intentions. Setting out with no direction in mind, she crossed a maple bottom and a copse of alders, traversed a creek on a rotten log, then climbed a ridge into deep rain forest and began searching for mushrooms in earnest.
As she went the girl ate potato chips and knelt beside rivulets to drink. She swallowed the antihistamine that kept her allergies at bay. Other than looking for mushrooms, she listened for the lonely music of birds and–she confessed this later to Father Collins–stopped twice to masturbate. It was a still day with no rain or fog and no wind stirring branches in the trees, the kind of stillness that stops time, or seems to, for a hiker. The girl paused often to consider it and to acknowledge her aloneness. She prayed the rosary on her knees–it was Wednesday, November tenth, so she said the Glorious Mysteries–before following an elk trail into country she hadn’t visited or perhaps didn’t recall, a flat grown up with Douglas firs, choked by blowdowns and vine maple draped with witches’-hair. Here she lay in a bed of moss and was seized by a dream that she lay in moss while a shape, a form–a bird of prey, a luminous man–bore down on her from above.”
David Guterson (Seattle, 4 mei 1956)
De Duitse schrijver en dichter Wilhelm Lehmann werd geboren op 4 mei 1882 in Puerto Cabello, Venezuela.Zie ook mijn blog van 4 mei 2007.
Fahrt über den Plöner See
Es schieben sich wie Traumkulissen
Bauminseln stets erneut vorbei,
Als ob ein blaues Fest uns rufe,
Die Landschaft eine Bühne sei.
Sich wandelnd mit des Bootes Gleiten
Erfrischt den Blick Laub, Schilf und See:
Hier könnte Händels Oper spielen,
Vielleicht Acis und Galathee.
Die Finger schleifen durch die Wasser,
Ein Gurgeln quillt um Bordes Wand,
Die Ufer ziehn wie Melodieen,
Und meine sucht nach deiner Hand.
Wenn alle nun das Schifflein räumen,
Wir endigen noch nicht das Spiel.
Fährmann, die runde Fahrt noch einmal!
Sie selbst, ihr Ende nicht, das Ziel.
Es schieben sich wie Traumkulissen
Bauminseln stets erneut vorbei,
Als ob ein blaues Fest uns rufe,
Die Landschaft eine Bühne sei.
Sich wandelnd mit des Bootes Gleiten
Erfrischt den Blick Laub, Schilf und See:
Wir dürfen Händels Oper hören,
Man gibt Acis und Galathee.
Wir sehen, was wir hören, fühlen,
Die Ufer sind die Melodien;
Bei ihrem Nahen, ihrem Schwinden,
Wie gern mag uns das Schifflein ziehn!
Dort schwimmt bebuscht die Prinzeninsel,
Hier steigt die Kirche von Bosau –
Wir fahren durch den Schreck der Zeiten,
Beisammen noch, geliebte Frau.
Heißt solcher Übermut vermessen?
Rächt sich am Traum der harte Tag?
Muß seine Eifersucht uns treffen,
Wie den Acis des Riesen Schlag?
Die Götter sind nicht liebeleer –
Was ihr den beiden tatet, tut!
Die Nymphe flüchtete ins Meer,
Acis zerrann zu Bachesflut.
Tekening door Ludwig Meidner
De Duitse schrijver Werner Fritsch werd op 4 mei 1960 in Waldsassen geboren. Zie ook mijn blog van 4 mei 2007.
Uit: Der letzte Film (Werner Fritsch in gesprek met Stephanie Junge)
„In CHROMA spiele ich die Möglichkeiten des Lebensrückblicks mit „verzerrten Optiken” durch. Also die Episoden des „letzten Films” werden nicht authentisch rekonstruiert: so könnte es gewesen sein: Gründgens und Göring, Gründgens und Hitler etc., sondern Episoden dieses Lebens und Erlebens werden verdichtet, deformiert, verschoben unter den Vorzeichen des Alptraums, der Todesangst oder des Horrortrips: Ein großer Schauspieler, der Jahrhundert-Mephisto, stirbt. Er hat die Bühne für immer verlassen und sich auf Weltreise begeben. Die erste Station jedoch ist gleich der Tod. Dort, auf den Philippinen, wo er endlich leben und wohl auch sich ausleben wollte, wird er, der katholisch erzogene, jedoch kaum religiöse Schauspieler, mit echtem, nicht gespieltem Schmerz konfrontiert: in Gestalt von jungen Männern, die sich den Rücken blutig geißeln und sich kreuzigen lassen. Diese Bilderstellen sich in seinem Kopf beim Sterben in Manila ein. Am Karfreitag 2000 filmte ich eine Kreuzigung, der Schmerz war nicht gemalt oder gespielt wie im Passionsspiel oder im Hollywoodfilm, sondern echt: Die Nägel fahren wirklich ins Fleisch. Diese Bilder, dieser echte Schmerz ist der Kontrapunkt zum Schauspieler, der Schmerz und Tod darstellt. So ist Christus der größte Kontrapunkt zum Schauspieler, dessen Inbegriff für uns Deutsche in diesem Jahrhundert der Mephisto Gründgens’ ist. Aber ich will nicht zum wiederholten Male über Gründgens reden, sondern durch ihn hindurch: Gründgens ist nur die Grundlage, das Sprungbrett, der Schnittpunkt, um über Deutschland, den Fauststoff und über Tod/Schlaf und Leben/Traum nachzudenken.”
Werner Fritsch (Waldsassen 4, mei 1960)
Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 4 mei 2007.
De Russische netkunstenares Olia Lialina werd geboren op 4 mei 1971 in Moskou.