Christopher Durang, Anton van Duinkerken, Gerhard Amanshauser

De Amerikaanse toneelschrijver Christopher Durang werd geboren op 2 januari 1949 in Montclair, New Jersey. Hij bezocht katholieke scholen en werd daarna verder opge;eid aan het Harvard College en de Yale School of Drama. Terugkerende thema’s in zijn werk zijn kindermisbruik, rooms-katholieke dogma’s en cultuur en homosexualiteit. Zijn stukken zijn door geheel de VS opgevoerd, ook op Broadway. Werk van hem o.a. Sister Mary Ignatius Explains It All for You, Beyond Therapy, Baby With the Bathwater, The Nature and Purpose of the Universe, Titanic, A History of the American Film, The Marriage of Bette and Boo, Laughing Wild, ‘Dentity Crisis, The Actor’s Nightmare, The Vietnamization of New Jersey, Betty’s Summer Vacation, Mrs. Bob Cratchit’s Wild Christmas Binge, and Miss Witherspoon.

 

 Uit:  The Actor’s Nightmare:

 

Scene: Basically an empty stage, maybe with a few set pieces on it or around it. George Spelvin, a young man, wanders in. He looks baffled and uncertain where he is. Enter Meg, the stage manager. In jeans and sweatshirt, perhaps, pleasant, efficient.

 

GEORGE. Oh, I’m sorry. I don’t know how I got in here.

MEG. Oh, thank goodness you’re here. I’ve been calling you.

GEORGE. Pardon?

MEG. An awful thing has happened. Eddie’s been in a car accident, and you’ll have to go on for him.

GEORGE. Good heavens, how awful. Who’s Eddie?

MEG. Eddie.

(He looks blank.)

MEG. Edwin. You have to go on for him.

GEORGE. On for him.

MEG. Well, he can’t go on. He’s been in a car accident.

GEORGE. Yes, I understood that part. But what do you mean “go on for him”?

MEG. You play the part. now I know you haven’t had a chance to rehearse it exactly, but presumably you know your lines, and you’ve certainly seen it enough.

GEORGE. I don’t understand. Do I know you?

MEG. George, we really don’t have time for this kind of joshing. Half-hour. (Exits)

GEORGE. My name isn’t George, it’s … well, I don’t know what it is, but it isn’t George.

(Enter Sarah Siddons, a glamourous actress, perhaps in a sweeping cape)

SARAH. My God, did you hear about Eddie?

GEORGE. Yes I did.

SARAH. It’s just too, too awful. Now good luck tonight, George darling, we’re all counting on you. Of coursre, you’re a little too young for the part, and you are shorter than Edwin so we’ll cut all the lines about bumping your head on the ceiling. And don’t forget when I cough three times, that’s your cue to unzip the back of the dress and then I’ll slap you. We changed it from last night. (She starts to exit)

GEORGE. Wait, please. What play are we doing exactly?

SARAH. What?

GEORGE. What is the play, please?

SARAH. Coward.

GEORGE. Pardon?

SARAH. Coward. (looks at him as if he’s crazy) Coward. Noel Coward. (suddenly relaxing) George, don’t do that. For a second, I thought you were serious. Break a leg, darling. (exits)

GEORGE. Coward. I wonder if it’s Private Lives. At least I’ve seen that one. I don’t remember rehearsing it exactly. And am I an actor? I thought I was an accountant. And why does everyone call me George?

(Enter Dame Ellen Terry, younger than Sarah, a bit less grand)

ELLEN. Hello, Stanley. I heard about Edwin. Good luck tonight. We’re counting on you.

GEORGE. Wait. What play are we doing?

ELLEN. Very funny, Stanley.

GEORGE. No really. I’ve forgotten.

ELLEN. Checkmate.

GEORGE. Checkmate?

ELLEN. By Samuel Beckett. You know, in the garbage cans. You always play these jokes, Stanley, just don’t do it onstage. Well, good luck tonight. I mean, break a leg. Did you hear? Edwin broke both legs. (Exits)

GEORGE. I’ve never heard of Checkmate.

(Re-enter Meg)

MEG. George, get into costume. We have fifteen minutes. (Exits)

(Enter Henry Irving, age 28-33, also somewhat grand)

HENRY. Good God, I’m late. Hi, Eddie. Oh you’re not Eddie. Who are you?

GEORGE. You’ve never seen me before?

HENRY. Who the devil are you?

GEORGE. I don’t really know. George, I think. Maybe Stanley, but probably George. I think I’m an accountant.

HENRY. Look, no one’s allowed backstage before a performance. So you’ll have to leave, or I’ll be forced to report you to the stage manager.

GEORGE. Oh she knows I’m here already.

HENRY. Oh. Well, if Meg knows you’re here it must be all right I suppose. It’s not my affair. I’m late enough already. (Exits

MEG. (offstage) Ten minutes, everybody. The call is ten minutes.

GEORGE. I better just go home. (Takes off his pants) Oh dear, I didn’t mean to do that.

(Enter Meg

MEG. George, stop that. Go into the dressing room to change. Really, you keep this up and we’ll bring you up on charges.

GEORGE. But where is the dressing room?

MEG. George, you’re not amusing. It’s that way. And give me those. (takes his pants) I’ll go soak them for you.

GEORGE. Please don’t soak them.

MEG. Don’t tell me my job. Now go get changed. The call is five minutes. (Pushes him off to dressing room; crosses back the other way, calling out:) Five minutes, everyone. Five minutes. Places.

 

(A curtain closes on the stage. Darkness. Lights come up on the curtain.)

 

Durang

Christopher Durang (Montclair, 2 januari 1949)

 

De Nederlandse dichter, essayist, redenaar en literair-historicus Anton van Duinkerken (Wilhelmus Johannes Maria Antonius Asselbergs) werd op 2 januari 1903 geboren in Bergen op Zoom  Hij verhuisde, na zich uit een priesteropleiding teruggetrokken te hebben, in 1929 naar Amsterdam, als redacteur van het dagblad De Tijd. Hij werd daar tevens de aanvoerder van de katholieke jongeren die zich verenigd hadden rond het letterkundig tijdschrift De Gemeenschap. Van Duinkerken werd in die tijd ook bekend door zijn pennestrijd met Menno ter Braak over geloof en rede, alsmede door zijn radicale afwijzing van het nationaal-socialisme (‘Ballade van den katholiek’). Evenals Simon Vestdijk en andere vooraanstaande Nederlanders die door de Duitse bezetter wegens hun invloed als gevaarlijk werden beschouwd, was hij in 1942 bijna acht maanden geïnterneerd in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel. Na de oorlog hervatte hij zijn letterkundige en journalistieke arbeid. Vanaf 1952 tot aan zijn dood was
hij hoogleraar Nederlandse Letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.

 

Ballade van den katholiek

Aan Ir. A.A. Mussert,
die zich in ‘Volk en Vaderland’
van vrijdag 6 december 1935
veroorloofde te schrijven over
‘den zich katholiek noemenden Van Duinkerken’

Jawel, mijnheer ik noem mij Katholiek.
En twintig eeuwen kunnen ’t woord verklaren
Aan u en aan uw opgewonden kliek,
Die blij mag zijn met twintig volle jaren,
Als onze God u toestaat te bedaren
Van ’t heilgeschreeuw, geleerd bij de barbaren,
En als uw volksbeweging haar muziek
Toonzetten leert op ònze maat der eeuwen.
De roomsen hebben in de politiek
Iets meer gedaan dan onwelluidend schreeuwen.
Daarom, mijnheer, noem ik mij Katholiek!
Gij weet het slecht, maar in een zieke tijd,
Toen Rome rot was van de dictatoren,
Elkaar verdringend met de grage nijd
Van wie elkanders roem niet kunnen horen,
Werd God de Zoon te Bethlehem geboren
Uit ene Maagd wier naam in uw oren
Klank voert van ketterij en godsdienststrijd:
Een Joodse vrouw, die gij diep zoudt verachten
– Joden zijn aan uw soort niet sympathiek –
Maar die het licht is van mijn zwartste nachten,
Daarom, mijnheer, noem ik mij Katholiek!

Prince

Heer Jezus zoet, Prins van de ware Kerk,
Die één is, heilig en apostoliek,
Maakt ons in dienst van zijnen vrede sterk,
Daarom, mijnheer, noem ik mij Katholiek!

 

Uit: Een humoristische pastoorsroman

Een recensie door Anton van Duinkerken van Pastoor Poncke van Jan Eekhout

Hierin komt hij overeen met pastoor Vogels uit “Kinderen van het (ons) volk” en “De schoone Voleinding”, zoodat het ons niet verbaast, voor in dit nieuwe boek van Eekhout een opdracht aan Coolen te lezen. Alleen is de pastoorsfiguur van Coolen dramatischer betrokken in het dorpsleven. Bij Eekhout mist men zulke dramatiek. Zijn pastoor is een type, meer dan een figuur en dus ook meer de held van een reeks aaneengerijgde anecdoten van ’n roman. Hij sterft, als het boek uit moet zijn, eenvoudigweg omdat het lang genoeg geduurd heeft. Doch hij is naar het wezen onsterfelijk. Men zou hem honderdduizend anecdoten op zijn naam kunnen geven en nog zou het getal niet volteekend zijn. Hij is de goedmoedige, voor humor vatbare, origineele dorpspastoor met een gouden hart, die in alle tijdperken der kerkgeschiedenis heeft geleefd, en die, zonder een heilige te worden, van zijn menschelijkheid toch een deugd wist te maken, stralend als de deugd der meest volmaakten.
Dat deze eeuwige dorpspastoor de hulde ontving van een niet-katholiek letterkundige, is zeker iets merkwaardigs. Het teekent verhoudingen, zooals ons land ze in langen tijd niet heeft gekend. Wij meenen, dat dit goede verhoudingen zijn!

DUINKERKEN

Anton van Duinkerken (2 januari 1903 – 27 juli 1968)

 

De Oostenrijkse schrijver Gerhard Amanshauser werd geboren op 2 januari 1928 in Salzburg. Hij studeerde elektrotechniek aan de Technische Hochschule in Graz als ook Duits en Engels in Wenen, Innsbruck en Marburg an der Lahn. Van 1955 tot aan zijn dood leefde hij als schrijver in Salzburg. Hij schreef o.a. verhalen, poezie, „Dialog-Prosa, autobiografische, filosofische, kunstkritische en andere essays, recensies en hoorspelen. Hij is gevormd door de ervaringen van het nationaal-socialisme en de literaire verwerking daarvan zoals veel van zijn tijdgenoten, bijvoorbeeld Ernst Jandl en Elfriede Jelinek. Hij zette zich in voor een grotere bekendheid van Elias Canetti, maar ook voor volgens hem ondergewaardeerde schrijvers als Anton Kuh en Oskar Panizza.

 

Uit: Als Barbar im Prater

 

„Im oberen Stock beim Großvater Stockhammer, der ein absolutes Gehör hatte, herrschten Klassik und Romantik, im unteren Stock beim Vater ertönten die Volksflöten. Ich galt als unmusikalisch und war dispensiert. Doch das krampfhafte Zusammenspiel zweier Blockflöten, die sich stotternd um eine jener als Volksmusik bezeichneten Melodien bemühten, begleitete trübselig meine Kindheit. Dieses ideologisch gepflegte Liedgut hängt mir seitdem zum Hals heraus: eine verstümmelte Kunst, sei sie nun bäurisch oder urban veredelt – in meinen unmusikalischen Ohren ist sie genau so mit Ekel belegt wie die Verse:

Es geht eine helle Flöte
Der Frühling ist über dem Land

Mein Großvater, der als Amateursänger Preise errungen hatte (wovon die Gravieru
ng einer goldenen Taschenuhr Zeugnis ablegte), hatte mit Bruckner musiziert, und dieser soll einmal zu ihm gesagt haben: “Brav, Stockhammer.” Darauf war er besonders stolz, obwohl er die symphonische Musik Bruckners im Prinzip ablehnte. Vor den ideologischen Volksblockflöten hatte er überhaupt keinen Respekt.
Es nimmt nicht wunder, dass bei solchen Diskrepanzen zwischen den Stockwerken eine ständige Spannung herrschte, die nur meine Mutter, als Haustochter, zu überbrücken vermochte. Da sie sowohl Blockflöte als auch Klavier spielte, konnte sie in beiden Stockwerken musizieren. Mein Vater hörte es allerdings nicht gern, wenn sie Seitensprünge zur höheren Musik machte, in der er nicht zu Hause war. So setzte sie schließlich jahrelang aus, und erst als er zum Militär einrückte, begann sie wieder stundenlang auf dem Klavier zu üben.
Den Gang vom oberen Stockwerk in das untere empfang ich als Abstieg; und ich hasste und hasse das Volkstümliche und Alpenländische nicht zuletzt deshalb, weil es einer Verstümmelung meiner Mutter gleichzukommen schien.“

 

AMANSHAUser

Gerhard Amanshauser (2 Januar 1928 – 2 September 2006)

2 thoughts on “Christopher Durang, Anton van Duinkerken, Gerhard Amanshauser

  1. Ik kwam op deze site terecht, omdat ik achtereenvolgens zocht naar informatie over Vestdijk en Van Duinkerken. Over Vestdijk is op internet zeer veel te vinden – ik zocht naar verheldering van zijn voor mij merendeels moeilijk te begrijpen gedichten -, over Van Duinkerken heel wat minder. Maar hier trof ik via hem over de literatuur in algemene zin een mer à boire aan!

  2. Geachte,
    Ik ben al lang op zoek naar de tekst van “Litanier der zonderlinge zielen” van Anton Van Duinkerken
    U zou mij een enorm plezier doen als u mij deze tekst zou willen bezorgen

    Dank

De commentaren zijn gesloten