Cola Debrot

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Hij groeide op in Curaçao en in Caracas. Zijn vader had een plantage op Bonaire. Via zijn grootmoeder van moederszijde die van origine uit Venezuela kwam, bezat hij ook de Venezolaanse nationaliteit. Thuis sprak hij Spaans en Papiaments; Nederlands leerde hij op de lagere school. Debrot volgde het gymnasium in Nijmegen en woonde er als kostganger in de Sint Annastraat 85, bij de weduwe van de zoon van de theoloog Johannes Jacobus van Oosterzee. Aan haar moeder, “Groszmutter” Maria Christiane Vorländer-Walter, heeft Debrot zijn kennis van de Duitse literatuur te danken. Vervolgens studeerde hij vanaf 1921 rechten in Utrecht, waar hij bevriend raakte met onder andere Martinus Nijhoff, Jan Engelman en Pyke Koch. In 1928 vertrok Debrot naar Parijs, waar hij drie jaar woonde en werkte als ghostwriter. Hij ontmoette daar de Amerikaanse zangeres Estelle Reed, met wie hij trouwde. In 1931 keerde hij terug naar Nederland en volgde een studie medicijnen. Tijdens WO II had hij een dokterspraktijk in Amsterdam. In het voorjaar van 1945 kreeg Debrot regelmatig bezoek van W.F. Hermans. Debrot nam hem mee naar patiënten en stelde hem voor als “dokter Klondike”; Hermans verwerkte dit later in zijn novelle Dokter Klondyke. Na de oorlog ging Debrot als arts op Curaçao werken, en tevens raakte hij betrokken bij de politiek. In 1952 kwam hij als gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen naar Den Haag. Hij speelde een belangrijke rol op de ronde-tafelconferenties die leidden tot de nieuwe verhouding tussen Nederland, Suriname en de Antillen. Van 1962 tot 1970 was hij gouverneur van de Nederlandse Antillen. Na deze periode keerde Debrot terug naar Nederland. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in het Rosa Spierhuis in Laren. Hij leed onder zware depressies en werd een periode opgenomen in een psychiatrische inrichting. Ook hierna bleef hij onder medicatie.

De muze
voor D.A.M. Binnendijk

Vóór het nieuw rythme vloeit, bereidt U voor
op de benauwenis der eenzaamheden.
Slechts wie de donkre uren heeft doorleden
vindt bij zijn Muze eindelijk gehoor.
 
Een oude wereld gaat in ’t hart teloor
en haar verschijning, jarenlang beleden,
wordt, schoon gekoesterd, tegelijk gemeden,
voordat het licht der nieuwe dageraad gloor’.
 
Laat na naar roes of naar gevoel te dingen,
der Muze vleugelslag wordt men gewaar
in ijzige windvlaag van zielshuiveringen
 
als oude melodieën wonderbaar
zich mengen met het onvergeetlijk zingen
der bronzen stemmen van het Nieuwe Jaar.

 

Dachau
voor Ed. Hoornik

Als mensen met de mensenrechten spotten,
hoort men van de wanhopigen eerst het gillen,
maar weldra volgt de eeuwigheid der stilte,
die uitgaat van een veld bezaaid met botten.
 
En die hier verder aan een water rotten,
eens glansden hemelen in hun pupillen
en ook het voorjaar, dat de boom deed botten,
kon nooit het heimwee van hun harten stillen.
 
Op deze wijs, in ’t grauwe dal der zuchten,
zijn onze vrienden met een snik vergaan,
terwijl wij ’t enkel hoorden van geruchten
 
tegengesproken, nauwelijks verstaan,
uit kampen, ook na eeuwen niet te luchten
van ’t misdrijf aan onschuldigen begaan.

 

La Biondina
 
Sluimer maar zacht, blonde slavin, omsluierd
met blauwe voiles om je borst en billen.
Het is zo heerlijk sluim’ren en niets willen,
zo droomziek domm’lend, zo van lust doorhuiverd.
 
Waartoe de moeite, waartoe kracht verspillen
waar zij, die krachtloos zijn, vergeefs bedingen?
Wat zijn verhandelbare stervelingen
anders dan speelbal voor eens anders grillen?
 
Zie hoe de tranen naar haar ogen wellen
en van ’t verzwegen sentiment vertellen.
 
Zie hoe zij zich de wulpse les laat lezen
ondanks de weerstand van haar knie en pezen.
 
Zie hoe tenslotte toch haar wimpers trillen
in de ontstelde trance der Sibyllen.

 
Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)
Portret door Carel Willink, 1936