Dolce far niente, Cola Debrot, Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Daan Zonderland

Dolce far niente

 

The Direction of My Dream door Nils Verkaeren, 2018


Het zevende gebod

Lianen hangen zwart als kronkelende lussen
die wurgen zullen wie hier stilstaan om te kussen.
Wij lopen door, de hittige wellust in de benen
en in het hart de neiging om ons lot te wenen.
Wie weet is er een God, die iets weet van het leven,
en op de oordeelsdag ons allen zal vergeven.

 

Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)
De haven van Kralendijk, Bonaire, de geboorteplaats van Cola Debrot


De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Zie ook alle tags voor Guillaume van der Graft op dit blog.

De twee zusters

  Hooglied 8 vers 8

I
De kleinste zuster die geen borsten heeft
loopt in de schaduw van de middagbomen
en zie hoe groen de appels van haar ogen
zijn, door ovale bladeren onderschept.

En toch zijn ze niet langer ongerept,
niet meer zo hard als vroeger in de zomer,
er is iets van vertedering getogen
zodat zij in zichzelf behagen schept

en diepten raakt waar zij haar kleur aantreft.
Bekent zij die, dan zal zij ’t lied verhogen
en kan zij dan in Gods Rijk niet meer komen,
zij komt zo wel in zijn Schriftuur terecht.


II
De grote zuster sluimert in de tuin.
Zij heeft zich als een bloembed afgezonderd.
Zij heeft het zoemen van de bij veranderd,
het klinkt nu dringender en niet zo rein.

De bloesems gaan voorbij en zijn verwonderd
waarom zij nu reeds geuren als de wijn:
dan ‘is het herfst en staan de bomen bruin’ –
het wachten is nog op een dag of honderd

en daarna moet het wel gekomen zijn
dat zij is opgestaan en heeft gewandeld
langs alle paden, over alle vlonders,
voorbij de rotspartijen van oerpuin.

 

Telefoon in de morgen

De telefoon was anders. Het hele huis.
Het licht bewoog zich ruimer en ouderwetser.
Ik was pas opgestaan en ik had juist
geschreven: watergedichten voor weckflessen.

Toen ik beneden kwam greep ik eerst mis
maar zij wees mij de plaats. Zij was zelf anders.
Het bellen hield op. Mijn stem praatte. Er is
iets met haar haar, dacht ik, het zit zo schrander.

Er zat nog wat schmink op haar wangen, haar
mond wist er meer van en zij dacht met haar leden.
Zij keek naar mij, maar ik dacht, waar kijkt zij naar?
Achter mij speelt nog het naaste verleden.

Vliegtuigen wierpen goudstof uit, zij droeg een bont,
zij ging in een andere autobus zitten –
het verbaasde mij hoe zij haar toekomst vond
zonder mij. Zij kon zich loslaten en bezitten.

De nacht was er onmerkbaar mee heengegaan.
Nu was het morgen. Zij was zich volkomen meester.
Ik legde langzaam de hoorn op de haak.
Men kent mij dus, dacht ik. Ik ben van gisteren.
Wat ik gedroomd heb heeft zij meegemaakt.

 

Guillaume van der Graft (15 augustus 1920 – 21 november 2010)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Jo Salter werd geboren op 15 augustus 1954 in Grand Rapids, Michigan. Zie ook alle tags voor Mary Jo Salter op dit blog en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

Two Pigeons

They’ve perched for hours
on that window-ledge, scarcely
moving. Beak to beak,

a matched set, they differ
almost imperceptibly—
like salt and pepper shakers.

It’s an event when they tuck
(simultaneously) their pinpoint
heads into lavender vests

of fat. But reminiscent
of clock hands blandly
turning because they must

have turned—somehow, they’ve
taken on the grave,
small-eyed aspect of monks

hooded in conferences
so intimate nothing need
be said. If some are chuckling

in the park, earning
their bread, these are content
to let the dark engulf them—

it’s all the human
imagination can fathom,
how single-mindedly

mindless two silhouettes
stand in a window thick
as milk glass. They appear

never to have fed on
anything else when they stir
all of a sudden to peck

savagely, for love
or hygiene, at the grimy
feathers of the other;

but when they resume
their places, the shift
is one only a painter

or a barber (prodding a chin
back into position)
would be likely to notice.

 

Discovery

6:48 a.m., and leaden
little jokes about what heroes
we are for getting up at this hour.
Quiet. The surf and sandpipers running.
T minus ten and counting, the sun
mounting over Canaveral
a swollen coral, a color
bright as camera lights. We’re blind-
sided by a flash:

shot from the unseen
launching pad, and so from nowhere,
a flame-tipped arrow—no, an airborne
pen on fire, its ink a plume
of smoke which, even while zooming
upward, stays as oddly solid
as the braided tail of a tornado,
and lingers there as lightning would
if it could steal its own thunder.

—Which, when it rumbles in, leaves
under or within it a million
firecrackers going off, a thrill
of distant pops and rips in delayed
reaction, hitting the beach in fading
waves as the last glint of shuttle
receives our hands’ eye-shade salute:
the giant point of all the fuss soon
smaller than a star.

Only now does a steady, low
sputter above us, a lawn mower
cutting a corner of the sky,
grow audible. Look, it’s a biplane!—
some pilot’s long-planned, funny tribute
to wonder’s always-dated orbit
and the itch of afterthought. I swat
my ankle, bitten by a sand gnat:
what the locals call no-see-’ums.

 

Mary Jo Salter (Grand Rapids, 15 augustus 1954)


De Nederlandse dichter Daan Zonderland (pseudoniem van Dr. Daniel Gerhard (Daan) van der Vat) werd geboren in Groningen op 15 augustus 1909. Zie ook alle tags voor Daan Zonderland op dit blog en ook mijn blog van 15 augustus 2010.

Het is tijd om heen te gaan

Op een culinair congres in Amsterdam zingt een kok weemoedig gestemd door het zien van het Rokin:

‘Het is tijd om heen te gaan,
Tijd, ondanks de klokken,
Tijd, ofschoon de kunstenaars
Nog naar Arti*) sjokken.

Alles gaat voorbij mijn lief,
Niets blijft bij het oude,
Zelfs de liedjes die ik zing,
Zijn je reinste claude.

Fram is boos en schrijft niet meer,
Abri koos een ander
En die hebben liefgehad
Schreien om elkander,

Schreien, schoon de zomerbries
Door de blaren ritselt,
Want de Duitse bief is stuk
En de Weense schnitzelt.

 

Er was eens een arme jongen

Er was eens een arme jongen
Die had een blikken fluit.
Daar blies hij de zonderlingste
En raarste liedjes uit.
De ouden schudden hun hoofden.
De wijzen werden kwaad.
De koning en zijn ministers
Verjoegen hem van de straat.
Maar alle jongens en meisjes
Gingen er heimlijk op uit
En luisterden ’s nachts in het duister
Naar het lied van de Blikken Fluit.

 

Daan Zonderland (15 augustus 1909 – 5 augustus 1977)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 15e augustus ook mijn blog van 15 augustus 2018 en ook mijn blog van 15 augustus 2016 en eveneens mijn blog van 15 augustus 2015 deel 2 en ook deel 3.

Letzter Wille (Paul Heyse), Christiaan Weijts, Amos Oz, J.W.F. Werumeus Buning, Cola Debrot

 

Dolce far niente

 

 
Het testament door Nikolai Petrovich Bogdanov-Belsky, voor 1941

 

Letzter Wille

Der Tag an dem das Leben gehen wird
und ich nicht mehr aufwachen kann,
in welchem Ort oder welcher Stadt ist mir unwichtig,
das Bett werden sie mir machen wollen.
Eine ruhige Grube würde ich hier mögen,
unter diesen Zypressen,
wo ich mit meinen süßen Träumen rastete
und wohin ich meine Schritte richtete.

Am Ufer meines Sees, auf dessen Seiten
der Frieden die Flügel schlägt,
würde ich mir mit dem Murmeln der Wellen
ein Zikadengezirpe anhören,
würde ich vom hohen Monte Baldo grüßen,
dem eingeschlafenen Gipfel,
schwärzlich auf dem See,
und stolz und unabänderlich, von Sternen gekrönt.

 

 
Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
Het Treptower Park in Berlijn, de geboortestad van Paul Heyse

 

De Nederlandse schrijver Christiaan Weijts werd geboren in Leiden op 4 mei 1976. Zie ook alle tags voor Christiaan Weijts op dit blog.

Uit: De polyfonie van het innerlijk (Bij Pessoa’s gedichten)

“In hetzelfde stuk staat een passage die voor mij de veelheid van stemmen en het spel met heteroniemen in een verhelderend licht plaatste. Over moraal en esthetiek stelt Pessoa (inderdaad Pessoa ‘zelf ’, want hij schrijft dit onder zijn eigen naam): ‘Wat de opvattingen van een mens als staatsburger ook zijn, hij mag er niet één hebben als kunstenaar. Op politiek vlak is het immoreel onpartijdig te zijn; op esthetisch vlak is het immoreel partijdig te zijn.’
Voor Pessoa is de kunstenaar principieel onpartijdig, iemand zonder ‘opvattingen’ zelfs. Dit ideaal spiegelt zich rimpelloos in Pessoa’s praktijk. Hij verkondigt niet, hij onderzoekt. Om de vereiste onbevangenheid daarvoor te waarborgen mogen morele, politieke of zelfs esthetische ideeën geen stoorzenders zijn. Hij mag ‘niet één’ opvatting hebben, en geven zijn gedichten wel blijk van zo’n opvatting, wat onvermijdelijk is, dan is dat noodzakelijkerwijs een voorlopige, relatieve opvatting.
Dat is ook hoe het met romanpersonages gaat. Die krijgen eveneens met opvattingen en eigenschappen toebedeeld die, vanzelfsprekend, niet die van de schrijver zijn en die, even vanzelfsprekend, met elkaar in strijd kunnen zijn, omdat ze de wereld of de menselijke natuur elk vanuit een ander gezichtspunt onderzoeken en articuleren.
Het is zoals heteroniem Ricardo Reis dicht:

Ik heb meer dan één ziel
Meer ikken dan ikzelf.
En niettemin besta ik,
Voor allen onverschillig.
Ik maak hen stil: ik spreek.’

(Uit Oden)

De onpartijdigheid heet hier ‘onverschillig’ en de dichter werpt zich als willoos medium op voor de verschillende stemmen die pas zwijgen zodra hij spreekt.”

 

 
Christiaan Weijts (Leiden, 4 mei 1976)

 

De Israëlische schrijver Amos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Zie ook alle tags voor Amos Oz op dit blog.

Uit: A Tale of Love and Darkness

“Some of them were Tolstoyans who might have stepped straight out of the pages of a novel by Dostoevsky: tormented, talkative, suppressing their desires, consumed by ideas. But all of them, Tolstoyans and Dostoevskians alike, in our neighborhood of Kerem Avraham, worked for Chekhov.
The rest of the world was generally known as “the worldatlarge,” but it had other epithets too: enlightened, outside, free, hypocritical. I knew it almost exclusively from my stamp collection: Danzig, Bohemia, and Moravia, Bosnia and Herzegovina, Ubangi-Shari, Trinidad and Tobago, Kenya, Uganda, and Tanganyika. That worldatlarge was far away, attractive, marvelous, but to us it was dangerous and threatening. It didn’t like the Jews because they were clever, quick-witted, successful, but also because they were noisy and pushy. It didn’t like what we were doing here in the Land of Israel either, because it begrudged us even this meager strip of marshland, boulders, and desert. Out there, in the world, all the walls were covered with graffiti: “Yids, go back to Palestine,” so we came back to Palestine, and now the worldatlarge shouts at us: “Yids, get out of Palestine.”
It was not only the worldatlarge that was a long way away: even the Land of Israel was pretty far off. Somewhere, over the hills and far away, a new breed of heroic Jews was springing up, a tanned, tough, silent, practical breed of men, totally unlike the Jews of the Diaspora, totally unlike the residents of Kerem Avraham. Courageous, rugged pioneers, who had succeeded in making friends with the darkness of night, and had overstepped every limit, too, as regards relations between a boy and a girl and vice versa. They were not ashamed of anything. Grandpa Alexander once said: “They think in the future it’s going to be so simple, a boy will be able to go up to a girl and just ask for it, or maybe the girls won’t even wait to be approached, but will go and ask the boys for it, like asking for a glass of water.” Shortsighted Uncle Betsalel said with polite anger: “Isn’t this sheer Bolshevism, to trample on every secret, every mystery?! To abolish all emotions?! To turn our whole life into a glass of lukewarm water?!” Uncle Nehemia, from his corner, let fly a couple of lines of a song that sounded to me like the growling of a cornered beast: “Oh, long is the journey and winding the road, I travel o’er mountain and plain, Oh Mamma, I seek you through heat and through snow, I miss you but you’re far away!…” Then Aunt Zippora said, in Russian: “That’ll do, now. Have you all gone out of your minds? The boy can hear you!” And so they all changed to Russian.”

 


Amos Oz (Jeruzalem, 4 mei 1939)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Johan Willem Frederik Werumeus Buning werd geboren in Velp op 4 mei 1891. Zie ook alle tags voor J. W. F. Werumeus Buning op dit blog.

 

Ballade van de dingen die niet overgaan

De geur van diepe bossen na den regen,
De geur van water en van roestbruin hout,
De geur van ’t paard dat men het liefst mag rijden,
En van het donker haar waarvan men houdt,
Duister en licht in ’t witte bed gelegen,
En, wat het beste is in dit bestaan,
Te slapen met de liefste aan zijn zijde
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

De kracht van stieren in de voorjaarsweide,
De glans van tranen en van witte zijde
En parelen om een slanke hals gedaan,
De macht van armen om een hals geslagen,
De nacht van zoete antwoorden en vragen,
De pijn der vrouwen die in ’t kraambed gaan,
De pijn die men van zijn vriendin moet lijden
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

Geluid van water dat van rotsen stort
En van een kerk waarin gezongen wordt,
En van zwaar weer, dat niet wil overgaan,
Van slagregens in slapeloze nacht
Dat men verlaten ligt en niet meer wacht,
Het leeg wit bed, beschenen door de maan,
De liefde die verkeert in ’t lange lijden,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

Valsheden, van zijn vrienden ondergaan,
Haat, afgunst, nijd, bedrog en eigenwaan,
Spijt en berouw, en dat men ’t meest moet lijden
Om wat men door de liefde heeft misdaan,
En dat dit alles niet was te vermijden
Maar eeuwig zo zal zijn en voort zal gaan,
En wolken die stil drijven langs de maan
Terwijl men ligt en denkt aan beter tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

De stank van drek, rot vlees en rottend graan,
’t Gezicht der liefste die is uit haar lijden,
De aasvlieg die daarop te gast wil gaan,
De huichelaars die uw geluk benijden,
De straf, dat men gestraft wordt door zijn vrienden,
Terwijl ’s lands vijanden slechts straf verdienden,
Het onrecht, in den naam van recht gedaan,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

 

 
J.W.F. Werumeus Buning (4 mei 1891 – 16 november 1958)

 

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Zie ook alle tags voor Cola Debrot op dit blog.

 

Vijf sonnetten uit Hades

III
Dochterke lief, het is thans uitgekomen
zoals je vader te vertellen placht
de keren, dat hij in een duistere nacht
zijn kindeke in zijn armen heeft genomen.

Het dodenrijk heeft veel weg van de dromen
waarin men wild om gekke dingen lacht
ofwel een traan pinkt om iets teers of zachts
of rose bloemen plukt aan blauwe stromen.

Al heb ‘k mijzelf vaak om iets liefs bedrogen,
al ligt het wonder buiten mijn vermogen,
ik weet thans dat het wél gebeuren zal.

Ik sta weer, tot het uiterste bewogen,
over een kind in rieten wieg gebogen,
terwijl de aard voortwentelt door ’t heelal.

IV
Geen mens sterft vooraleer hij is genegen
te worden opgenomen in het schuim
van grauwe wolken en het blauwe ruim
dat om ons land zich uitbreidt allerwegen.

De vogels hebben onze vrêe doorsneden,
zwarte of rode pijlen door het ruim
van helderblauw en grauw aanzwellend schuim,
maar ook de waan hoort ras tot het verleden.

Zij zaten samen op de groene vlakte,
mijn vrouw en kind, dat speelde met een bloem,
een ding van niks, dat aan zijn stengel knakte.

Terwijl ik toezag, hoorde ik gezoem
van stilte en geluk, waarnaar ik snakte,
hoewel ‘k mijzelf terecht een dode noem.

V
Gruwzaam zijn zij die het geluk weerstreven.
Schenk toch je dochter aan de goede bastaard.
Hij weze al geen stamvee of geen raspaard,
waarom zij vraagt zal hij haar ruimschoots geven.

Zo jij je in de koloniale pas schaart,
zal zij haar vurige verlangens reven
en voortaan in de zore weemoed leven
van wie verwezen in ’t champagneglas staart.

Drie bleekgezichten gaf zij reeds de bons.
Kijk niet te streng, vooral niet met een frons.
Wees flink en hecht niet aan de oude zeden.

Het leven is niet wat het vroeger scheen.
Vergeef mij als ik zeg wat ik thans meen.
Ik kus je diep, al ben ik overleden.

 

 
Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e mei ook mijn blogs van 4 mei 2018 en ook mijn blogs van 4 mei 2017 en ook mijn blog van 4 mei 2014 deel 2.

Christiaan Weijts, Amos Oz, J.W.F. Werumeus Buning, Cola Debrot, Graham Swift, Monika van Paemel, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch

De Nederlandse schrijver Christiaan Weijts werd geboren in Leiden op 4 mei 1976. Zie ook alle tags voor Christiaan Weijts op dit blog.

Uit: Via Cappello 23

“Venetië, zondag 8 mei 2003 – Bij de bagageband drong het tot me door dat ik een boek in het vliegtuig had laten liggen. Buiten naderde een kerosinewagen het toestel, dat in zijn onverschillig-trotse vorm zijn krachten stond te verzamelen voor de terugvlucht. Hitte maakte het beeld vloeibaar. Teruggaan leek me belachelijk. Ik had een plaats vóór aan de band bemachtigd en wachtte op het zoemsignaal waarop hij zich in beweging zou zetten. Vooralsnog klonken er alleen inschakelende telefoontjes en drukke gesprekken van medepassagiers die van alles te regelen hadden.
Ik wist dat ik morgen Transavia kon bellen met de vraag of het boek was gevonden, en ik wist ook dat ik dat te veel moeite zou vinden. Toch zat het me dwars: het was een tweetalige pocket, met Engelse en Italiaanse tekst naast elkaar, waarmee ik tijdens dit tripje mijn Italiaans wat wilde opvijzelen. Het verwerken van dit verlies kostte me een minuut of twee.
‘William Shakespeare? Excuse me, William Shakespeare, anyone?!’
Even was er de idiote gedachte dat iemand uit de groep werd aangesproken, totdat ik de steward opmerkte, die mijn boek omhoogstak. Ik snelde toe, volbracht het ritueel van bedanken en was mijn plaats vooraan kwijt.
‘Pas goed op uzelf meneer,’ riep de steward me na. Een advies dat evengoed voor een dreigement kon doorgaan.
Alsof er op dit moment gewacht was, klonk nu het signaal en begon het rubber, eerst nog schokkerig, aan zijn rondegang. Collectief gemompel klonk in de aankomsthal van Treviso Aeroporto. Twee agenten in grijs uniform, die al wat dreigend op de loer hadden gestaan, lieten een hond los – een herder met een gemene kop die begon te snuffelen aan wat er allemaal uit het gat kwam geschoven: koffers, weekendtassen, gitaartassen, ingeklapte kinderbuggy’s; alle rommel die mensen nodig hebben om tijdelijk te overleven. Mijn koffer maakte als twaalfde zijn entree. Ik heb voor deze gelegenheid een nieuwe gekocht, eentje van harde kunststof, fel lichtblauw. Zo te zien had hij tijdens het transport al wat schrammen opgelopen.
Ik plaatste hem in het bagagevak onder in de Atvo-bus die ons via het altijd naargeestige Mestre naar het Piazzale Roma zou brengen. De chauffeur was een jongen van een jaar of twintig. Zijn uniform vloekte wat met zijn leeftijd. Toen hij zijn sigaret op had, smakte hij de bagageluiken dicht, stapte in en startte de motor, waarop Radio Uno uit de speakers snerpte. Het was snikheet. Om de zoveel tijd grepen handen omhoog, als tentakels van één organisme, naar de ventilators die niet werkten.”

 

 
Christiaan Weijts (Leiden, 4 mei 1976)

 

De Israëlische schrijver Amos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Zie ook alle tags voor Amos Oz op dit blog.

Uit: Judas (Vertaald door Hilde Pach)

“Soms gebeurt het dat de loop van het leven vertraagd wordt, hapert als het water uit de regenpijp dat een dun stroompje vormt in de aarde van de tuin. Die stroom wordt tegengehouden door een zandheuveltje, remt af, verzamelt zich even tot een plasje, aarzelt, tast rond om het zandheuveltje dat hem de weg verspert aan te vreten of het te ondermijnen. Vanwege het obstakel splitst het water zich soms in een paar dunne takjes. Of het geeft de moed op en zakt weg in de aarde van de tuin. Sjmoeël Asj, wiens ouders in één klap al hun geld hadden verloren, wiens onderzoek mislukt was, wiens studie aan de universiteit was afgebroken en wiens geliefde was getrouwd met haar vorige vriend, besloot daarom het werk te accepteren dat hem was aangeboden in het huis in de Rav Albazsteeg, inclusief kost en inwoning en inclusief een heel bescheiden maandsalaris: een paar uur per dag zou hij doorbrengen in het gezelschap van de invalide man en de rest van de tijd was hij vrij. En dan was ook Atalja er nog, die bijna tweemaal zo oud was als hij, en toch was hij elke keer een beetje teleurgesteld als ze de kamer verliet. Sjmoeël verbeeldde zich dat er een soort afstand of verschil was tussen haar woorden en haar stem. Ze sprak weinig woorden en soms waren ze sarcastisch, maar haar stem was warm.
Twee dagen later maakte hij zijn kamer in Tel Arza leeg en verhuisde naar het huis met de betegelde tuin eromheen, beschaduwd door een vijgenboom en wijnranken, het huis dat hem bij de eerste aanblik al had aangetrokken. In vijf kartonnen dozen en een oude plunjezak bracht hij zijn kleren, zijn boeken, zijn schrijfmachine, en ook de opgerolde affiches met de gestalten van de stervende gekruisigde in de armen van zijn moeder en de helden van de Cubaanse revolutie. Onder zijn arm droeg hij de grammofoon en in zijn hand de stapel grammofoonplaten. Ditmaal struikelde hij niet doordat het voetenbankje achter de voordeur omhoogkwam, maar stapte hij er in één keer overheen.”

 


Amos Oz (Jeruzalem, 4 mei 1939)
Cover

 

De Nederlandse dichter en schrijver Johan Willem Frederik Werumeus Buning werd geboren in Velp op 4 mei 1891. Zie ook alle tags voor J. W. F. Werumeus Buning op dit blog.

 

Zo tedere schade als de bloemen vrezen

Zo tedere schade als de bloemen vrezen
Van zachte regen in de maand van mei,
Zo koel en teder heeft uw sterven mij
Schade gedaan, die nimmer zal genezen.

Eens, toen wij na de nacht tesaam verrezen
Lagen de rozen vochtig en gebroken, ik en gij
Wisten die lange nacht de regen, ik noch gij
Konden van teerheid immermeer genezen.

Gij hebt de witte en de rode rozenbladen
Gebeurd in uwe smalle hand, – zij vielen
Vochtig en sidderend weer in ’t diepe gras.

Hoe zal dan ’t hart van even tedere schade
Genezen, nu om u de rozen vielen,
Nu uwe handen stil zijn, diep in ’t gras.

 

Een oud vers

Wat ik betreur te hebben niet bezeten
Is het geluk van menig burgerman:
De vrede van het huisgezin, en van
De kinderen, die mee aan tafel eten.

En ik weet wel, dat in mijn arm gelegen
De liefste is bezwijmd van zaligheid,
Dat ik de stem ken van de eeuwigheid,
En van het hart, dat mijn hart is genegen.

Maar dit is alles niets, al deze dingen,
Gezegend, en te min; ’t is eens niet meer;
Men hoort de vogels in de bomen zingen,
De jaren gaan, de winter keert steeds weer,
De sterren staan. Ik heb niet goed gekozen.
Wat doet een bedelaar met rode rozen?

 

 
J.W.F. Werumeus Buning (4 mei 1891 – 16 november 1958)
Naar een portretschets van Lizzy Ansingh, 1912

 

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Zie ook alle tags voor Cola Debrot op dit blog.

 

De stervende kluizenaar

Ik ben bevrijd van de impuls van Satan,
o drijfveer van het innerlijk duel,
terwijl berusting van het laatste Amen
mijn ziel hoedt voor de gaping van de hel.

Wie hoopt niet, als zijn stervensuur nabij is,
dat stormweer, nacht en onraad overgaan
naar hemelglans, waar het een eeuwige Mei is
en waar de bloemige harmonie bestaat…?

Of staart straks op een dode kluizenaar
de schedel met zijn sombere oogkassen,
die ik zo vaak getild heb in de hand,

en wordt dan met een koude schrik gewaar,
in kamerstilte, aan de dood verwant,
de grijnslach van wie voor de dood wou passen?

 

Vijf sonnetten uit Hades

I
Ik word steeds wreveliger, steeds meer verveeld,
het dodenrijk is slechts bewoond door gnomen.
Wij zijn postuum bij onze neus genomen,
er wordt verraderlijk met ons gespeeld.

Zoals die leven van de doden dromen
als een steeds bleker wordend dierbaar beeld,
zo weten wij, van ’t leven niet geheeld,
liefdesbeloften zijn niet na te komen.

Blijf mij nabij, schoon wijf, verlaat mij niet.
Al ben ik dood, ik druip toch van verdriet.
Ik weet, het had zo anders kunnen wezen.

Eeuwig zie ik mijn vonnis in ’t verschiet.
Nochtans, de eerste kus vergeet ik niet.
Adieu, mijn lief. En wees bedankt bij dezen.

II
De dronkaards en de andere watergeuzen
houden meer van de dochter dan de vrouw,
daar zij, ondanks hun grote bek, niet gauw
volwassen worden met hun paarse neuzen.

Onethisch als zij zijn doen zij geen keuze.
Grijp naar de pook! Zij maken het te bont!
Met volle bierkruik aan de wulpse mond
schalmeien zij hun steeds vernieuwde leuzen.

Dan treedt de stilte ook in deze harten,
de avond is gedaald, de dag vergaan.
Niet langer speelt hun veil- of geilheid parten.

Zij wandlen mede door de dodenlaan
waar men, beïnvloed door de schrijver Sartre,
doorloopt om niet voorgoed te blijven staan.

 

 
Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)
Cola Debrot als gevolmachtigd minister circa 1955

 

De Engelse schrijver Graham Swift werd geboren op 4 mei 1949 in Londen. Zie ook alle tags voor Graham Swift op dit blog.

Uit: Moeders Zondag (Vertaald door Irving Pardoen)

“Ooit, in de tijd voordat de jongens sneuvelden en er meer paarden waren dan auto’s, voordat het mannelijk huispersoneel verdween en men zich op Upleigh en Beechwood zou beperken tot een keukenmeid en een dienstmeisje, bezaten de Sheringhams niet alleen vier paarden in een eigen stal, maar ook een ‘echt paard’, zoals je het zou kunnen noemen, een renpaard, een volbloed. Fandango heette het. Het stond in een stal in de buurt van Newbury. Het had nooit iets gewonnen, maar de familie veroorloofde het zich als liefhebberij, vanwege hun verlangen naar roem en eer op de renbanen van Zuid-Engeland. De afspraak was dat pa en ma, in zijn merkwaardige spraakgebruik ook bekend als ‘de druilen’, het hoofd en de romp bezaten en Dick en Freddy en hijzelf elk een been.
‘En het vierde been dan?’
‘O, het vierde been. Dat was altijd de vraag.’
Doorgaans was het paard niet meer dan een naam en bleef het ongezien, maar die naam werd wel duur gehuisvest en getraind. Het paard werd verkocht in 1915 – toen ook hij vijftien was. ‘Voordat jij kwam, Jay.’ Maar één keer, lang geleden, vroeg op een ochtend in juni, waren ze met z’n allen, alleen omdat het zo’n rare, krankzinnige onderneming was, naar hem gaan kijken, alleen maar om te zien hoe Fandango, hun paard, in galop door de heuvels werd gereden. Alleen maar om daar aan het hek te zien hoe hij samen met de andere paarden op hen af kwam denderen en dan voorbijflitste. Pa, ma, Dick, Freddy en hij. En – wie weet? – misschien nog een andere, spookachtige belanghebbende, die eigenlijk het vierde been bezat.
Hij had zijn hand op haar been gelegd.
Het was de enige keer dat ze had meegemaakt dat zijn blik enigszins omfloerst raakte. En ze had het heldere, scherp omlijnde beeld voor ogen (wat ze op haar negentigste nog zou hebben) dat ze met hem meegegaan zou kunnen zijn – misschien alsnog op de een of andere wonderbaarlijke manier met hem mee zou kunnen gaan, met hem alleen – om aan het hek te staan en Fandango voorbij te zien razen, aardkluiten en dauwdruppels te zien opwerpen. Ze had zoiets nooit gezien, maar ze kon het zich voorstellen, kon het zich goed voorstellen. De zon nog aan het opkomen, een rode schijf boven de grijze heuvels, de lucht nog helder en koud, terwijl hij haar misschien een heupfles met zilveren dop aanreikte en, niet bijzonder onopvallend, in haar kont kneep.”

 


Graham Swift (Londen, 4 mei 1949)
Cover

 

De Vlaamse schrijfster Monika van Paemel werd geboren op 4 mei 1945 in Poesele in Oost-Vlaanderen. Zie ook alle tags Monika van Paemel op dit blog.

Uit: De vermaledijde vaders

“De periode van de politieke discussies. De familie verdeeld in kampen. Er zijn mensen die je niet meer mag groeten. Of die ons niet meer willen groeten. Mijn grootmoeder vervloekt nog maar eens de mannen. Ze had zich de last kunnen besparen. Vrouwen worden van het debat uitgesloten. Mijn vader herhaalt dat hij zich bekocht voelt, maar hij slaagt er niet in zich afzijdig te houden. Voor of tegen de koning? Woorden als referendum en oorlog oorlog oorlog… Volwassenen zijn niet meer te benaderen. Ze leven op een andere planeet. Vooral mijn vader is vervuld van dreiging en wrok, waarvan de herkomst mij ontgaat. Op de divan ligt hij met mijn broer te spelen, hij noemt hem: leeuwejong. Mijn leeuwejong. Ik ben zo suf dat ik met mijn hoofd tegen een van de nieuwe lantarenpalen loop. De straat heeft tussen twee verblijven in een ander aanzien gekregen. ‘Heb je geen ogen in je kop?’ vraagt mijn vader. In het aanbrengen van ijskompressen is hij handig. Hij eist van mij veel meer dan van mijn broer. Ik ben de oudste. Ik moet mijn verstand gebruiken. En het goede voorbeeld geven. Ik heb er alles voor over om aan zijn verwachtingen te voldoen. Daarom grieft het me des te meer als hij met een zucht te kennen geeft dat het allemaal vergeefse moeite is. ‘Jij zult mijn naam niet verder dragen’. Ik weet welk belang hij aan zijn naam hecht. Je hoeft hem maar de telefoon te horen aannemen. Die naam is hij zelf.
‘Op onze naam kunnen we fier zijn’, zegt mijn grootvader. Het is een teer punt dat mijn grootmoeder de zaak onder haar eigen naam voert. Als ze brieven ondertekent verlaat haar echtgenoot de kamer. En ook mijn vader vraagt haar niet graag om een handtekening. ‘De heren zijn op hun staart getrapt’, lacht mijn grootmoeder. Op mijn vragen antwoordt ze bondig dat een naam niet meer is dan een etiket dat op de fles wordt geplakt. Als je niemand bent zal je door een naam ook niet iemand worden. Toch durf ik haar niet te vertellen dat de familie van mijn moeder de clan spottend ‘de familie Klepkens’ noemt.
De gevolgen van de voorbije oorlog zijn als booby-traps. Nietsvermoedend raak je een pijnlijke plek aan en blijf je met de stukken zit-ten. Maar er is ook nog een andere oorlog aan de gang, een die nooit overgaat, en ik kom meteen in de vuurlinie te liggen. ‘Vrouwen zijn goed om met hun kont te draaien’, laat mijn grootvader zich ontvallen.”

 


Monika van Paemel (Poesele, 4 mei 1945)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver David Guterson werd geboren op 4 mei 1956 in Seattle. Zie ook alle tags voor David Guterson op dit blog.

 

Dharma Bum

Boat on the water—
A treble note, fading.

In the new light, it’s clear:
We’re moving toward rain.

Fallen flowers on the table—
Night has laid them under.

Already I’m foolish enough
To have hopes for the coming hours.

My morning tea’s rich,
Superior to other things.

I cling to the dancers
And the cruel remark.

I haven’t overcome the applause
Or the hearse.

My waste bin’s full of pleas.
I think about my needs.

Deposited on the shore of waking, alive,
A mayfly, like me, has all day.

 

Exiting The Bardos

It’s a moment of regret,
Finding parents.
You wake up in the old realm.

Was your will honored?
Imagine all the lovers on the night in question
Seeing God on His distant shore.

You fall in. Lathered, rank with one another,
Those two chuff like fish on a deck
And return to their sheets and opened door.

Thus are you bound again
With your burden but no staff.
Love, you sojourner, is your way back.

 

 
David Guterson (Seattle, 4 mei 1956)

 

De Nederlandse columnist, schrijver, ex-voetballer, en televisiepersoonlijkheid Jan Mulder werd geboren in Bellingwolde op 4 mei 1945. Zie ook alle tags voor Jan Mulder op dit blog.

Uit: Kip Caramba, stijl in sport

“Een voetballer was in een sloot gegooid en met zijn hoofd onder water gehouden tot hij bijna verdronken was. De middenvelders trokken hem op het laatste nippertje op de kant en tuigden hem daar nog eens goed af. Deze overtreding is geen uitzondering in de Amsterdamse afdeling van de knvb. In Het Parool van 12 december 1987 zegt de heer De Haas, voorzitter van de tuchtcommissie: ‘Ik sta aan het hoofd van een vuilverwerkingsindustrie die de aanvoer nauwelijks nog kan verwerken.’ Zij smeren schorsingen over de teams uit, verdonkeremanen uitslagen en plegen valsheid in geschrifte. Men communiceert met elkaar via het al of niet opsteken van gestrekte vingers. Zeer geliefd is het bij verrassing naar voren stoten van het voorhoofd, tegen dat van onschuldige voorbijgangers aan. Scheidsrechters proberen het vege lijf te redden door de hand voortdurend snel naar een borstzak te brengen (gele kaart) en door veel grijnzen. Maar ondertussen.
‘Waar fluit papa vandaag moeder?’
‘In Bos en Lommer kind.’
‘Wat doen wij vandaag moeder?’
‘Bidden jongen, den helen dag. Ons gereed houden, voor het ergste geval. Tot ten minste vanavond zeven uur binnen handbereik van de telefoon blijven, dat is onze taak op zondag. Ga jij maar buiten spelen en maak je kleren niet vuil, want we kunnen elk moment opgeroepen worden voor identificatie in het uitvaartcentrum, waar je pa ligt opgebaard.’
Het Parool: ‘Ieder weekeinde lopen er wedstrijden in de Amsterdamse Voetbal Bond finaal uit de hand, omdat de spelers het spugen, trappen en slaan naar elkaar en de scheidsrechter belangrijker vinden dan de sportieve ontspanning. De normvervaging in de maatschappij weerspiegelt zich pijnlijk nauwkeurig op het voetbalveld. Enkele cijfers uit het seizoen 1986/1987 illustreren dit sombere beeld. Totaal aantal strafzaken: 2084. Uitsluitingen: 882. Aantal clubs zonder strafzaken: o.”

 

 
Jan Mulder (Bellingwolde, 4 mei 1945)

 

De Duitse schrijver Werner Fritsch werd op 4 mei 1960 in Waldsassen geboren. Zie ook alle tags voor Werner Fritsch op dit blog.

Uit: Faust Sonnengesang – Das sind die Gewitter in der Natur

Im Geist unseren Tod sehen
Und offen zu sein für alles Leid ringsum
Ist schwer wie der Stein in der Brust
Nach uns erst auf ewig im All unterwegs
Feuer Wasser Asche was weiß ich
Das Blei der Buchstaben im Kopf
Und Bilder eines dunklen Horizonts
Magmaherz Jetzt meines zweiten Kindes
Im Paradies noch des Mutterleibs
Schlag Feuer Es ist der Dornbusch
Der aus mir spricht in Zungen
Schweig ich vom Rauch
Meiner Sünden gewürgt
Wer unter euch hat nicht getötet
Mücken zumindest
Wer hat das eigene Leben
Nicht am stärksten gespürt
Dem Tod gegenüber
Ein Stück Eisen auf der Autobahn
Schwarz im Schatten einer Betonbrücke
Ein dumpfer Schlag
Und du kommst ins Schleudern
Schlingerst hin und her
Links Metall des Mittelstreifens rechts Hügelkuppen
Eines gerodeten Kiefernwaldes
Johanna

 

 
Werner Fritsch (Waldsassen 4, mei 1960)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e mei ook mijn blogs van 4 mei 2017 en ook mijn blog van 4 mei 2014 deel 2.

Cola Debrot, Christiaan Weijts, Amos Oz, Monika van Paemel, Graham Swift, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Jacques Lanzmann

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Zie ook alle tags voor Cola Debrot op dit blog.

Beauté mortelle

Marmeren glans, ik geef er niet meer om,
De wellust van Uw hals viel ik ten prooi.
Ik hield van amaryllen, half verstrooid,
Voor ik mij op Uw lippenrood bezon.

De hitte van de Castiliaansche zon
Wedijvert met Uw rossen harentooi.
De schoonste lelie voelt zich soms berooid,
Omdat Uw voorhoofd ’t van haar blankheid won.

Maar voorhoofd, hals, lippen en haren blond,
Eeuwige oorsprong mijner vreugd bevonden,
Zij hooren aan Uw lijk toe, ijzig koud,

En ‘k zit, mijn voorhoofd op Uw witte sponde,
Vertwijfeld, daar ik evenmin doorgrond
Uw starren blik, die naar den einder schouwt.

 

Uit: Kwatrijnen uit fort Amsterdam

De tuin

Vroeger bastion, werd het een luxe-tuin
met tegels van grijs zandsteen en arduin.
De troepiaal zingt van haar hef en leed.
Het uitzicht is nog steeds een stad in puin.

 

For a soldier’s album

Soldiers do not die, they fade away,
Said a general in array or in disarray.
It could not be otherwise, you can be assured.
Also governors sometimes die and sometimes fade away.


Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)

Lees verder “Cola Debrot, Christiaan Weijts, Amos Oz, Monika van Paemel, Graham Swift, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Jacques Lanzmann”

Cola Debrot, Christiaan Weijts, Amos Oz, Monika van Paemel, Graham Swift, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Jacques Lanzmann

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Zie ook alle tags voor Cola Debrot op dit blog.

Dachau
voor Ed. Hoornik

Als mensen met de mensenrechten spotten,
hoort men van de wanhopigen eerst het gillen,
maar weldra volgt de eeuwigheid der stilte,
die uitgaat van een veld bezaaid met botten.
 
En die hier verder aan een water rotten,
eens glansden hemelen in hun pupillen
en ook het voorjaar, dat de boom deed botten,
kon nooit het heimwee van hun harten stillen.
 
Op deze wijs, in ’t grauwe dal der zuchten,
zijn onze vrienden met een snik vergaan,
terwijl wij ’t enkel hoorden van geruchten
 
tegengesproken, nauwelijks verstaan,
uit kampen, ook na eeuwen niet te luchten
van ’t misdrijf aan onschuldigen begaan.

 

Jeroen Bosch

Dit is de kwaal der kwalen,
het hart wordt, schraal en guur,
behekst door manestralen,
spooklicht te elfder uur.

In web van manestralen
hangt de gekruisigde.
De schooiers, woeste, vale,
rondom verguizen hem.

O Christus, Man van Smarten,
bevrijd ons uit de hel,
behoed de mensenharten
voor duivels waanzin-spel,

waarin zij, kwaal der kwalen,
verteren in het vuur
der kille manestralen,
spooklicht te elfder uur.

 

Witte bloesems

Straks zie ik van haar avondjurk de slippen,
wanneer zij heenglijdt uit de schaduwplek.
Nu kijk ik naar de onrust van haar lippen
en naar het maanlicht aan haar wang en nek.

Wij zouden wel hartstochtlijk willen wenen,
getroffen door de gunst van het geluk
tot ik van de jasmijnen, maanbeschenen,
het takje witte bloesems voor haar pluk.

Blijken van liefde worden uitgewisseld,
ofschoon wij zwijgen in het licht der maan,
omdat met woordengalm slechts wordt bedisseld
de eenzaamheid van ons bewolkt bestaan.

 
Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)
Portret door Carel Willink, 1972

Lees verder “Cola Debrot, Christiaan Weijts, Amos Oz, Monika van Paemel, Graham Swift, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Jacques Lanzmann”

Cola Debrot

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Hij groeide op in Curaçao en in Caracas. Zijn vader had een plantage op Bonaire. Via zijn grootmoeder van moederszijde die van origine uit Venezuela kwam, bezat hij ook de Venezolaanse nationaliteit. Thuis sprak hij Spaans en Papiaments; Nederlands leerde hij op de lagere school. Debrot volgde het gymnasium in Nijmegen en woonde er als kostganger in de Sint Annastraat 85, bij de weduwe van de zoon van de theoloog Johannes Jacobus van Oosterzee. Aan haar moeder, “Groszmutter” Maria Christiane Vorländer-Walter, heeft Debrot zijn kennis van de Duitse literatuur te danken. Vervolgens studeerde hij vanaf 1921 rechten in Utrecht, waar hij bevriend raakte met onder andere Martinus Nijhoff, Jan Engelman en Pyke Koch. In 1928 vertrok Debrot naar Parijs, waar hij drie jaar woonde en werkte als ghostwriter. Hij ontmoette daar de Amerikaanse zangeres Estelle Reed, met wie hij trouwde. In 1931 keerde hij terug naar Nederland en volgde een studie medicijnen. Tijdens WO II had hij een dokterspraktijk in Amsterdam. In het voorjaar van 1945 kreeg Debrot regelmatig bezoek van W.F. Hermans. Debrot nam hem mee naar patiënten en stelde hem voor als “dokter Klondike”; Hermans verwerkte dit later in zijn novelle Dokter Klondyke. Na de oorlog ging Debrot als arts op Curaçao werken, en tevens raakte hij betrokken bij de politiek. In 1952 kwam hij als gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen naar Den Haag. Hij speelde een belangrijke rol op de ronde-tafelconferenties die leidden tot de nieuwe verhouding tussen Nederland, Suriname en de Antillen. Van 1962 tot 1970 was hij gouverneur van de Nederlandse Antillen. Na deze periode keerde Debrot terug naar Nederland. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in het Rosa Spierhuis in Laren. Hij leed onder zware depressies en werd een periode opgenomen in een psychiatrische inrichting. Ook hierna bleef hij onder medicatie.

De muze
voor D.A.M. Binnendijk

Vóór het nieuw rythme vloeit, bereidt U voor
op de benauwenis der eenzaamheden.
Slechts wie de donkre uren heeft doorleden
vindt bij zijn Muze eindelijk gehoor.
 
Een oude wereld gaat in ’t hart teloor
en haar verschijning, jarenlang beleden,
wordt, schoon gekoesterd, tegelijk gemeden,
voordat het licht der nieuwe dageraad gloor’.
 
Laat na naar roes of naar gevoel te dingen,
der Muze vleugelslag wordt men gewaar
in ijzige windvlaag van zielshuiveringen
 
als oude melodieën wonderbaar
zich mengen met het onvergeetlijk zingen
der bronzen stemmen van het Nieuwe Jaar.

 

Dachau
voor Ed. Hoornik

Als mensen met de mensenrechten spotten,
hoort men van de wanhopigen eerst het gillen,
maar weldra volgt de eeuwigheid der stilte,
die uitgaat van een veld bezaaid met botten.
 
En die hier verder aan een water rotten,
eens glansden hemelen in hun pupillen
en ook het voorjaar, dat de boom deed botten,
kon nooit het heimwee van hun harten stillen.
 
Op deze wijs, in ’t grauwe dal der zuchten,
zijn onze vrienden met een snik vergaan,
terwijl wij ’t enkel hoorden van geruchten
 
tegengesproken, nauwelijks verstaan,
uit kampen, ook na eeuwen niet te luchten
van ’t misdrijf aan onschuldigen begaan.

 

La Biondina
 
Sluimer maar zacht, blonde slavin, omsluierd
met blauwe voiles om je borst en billen.
Het is zo heerlijk sluim’ren en niets willen,
zo droomziek domm’lend, zo van lust doorhuiverd.
 
Waartoe de moeite, waartoe kracht verspillen
waar zij, die krachtloos zijn, vergeefs bedingen?
Wat zijn verhandelbare stervelingen
anders dan speelbal voor eens anders grillen?
 
Zie hoe de tranen naar haar ogen wellen
en van ’t verzwegen sentiment vertellen.
 
Zie hoe zij zich de wulpse les laat lezen
ondanks de weerstand van haar knie en pezen.
 
Zie hoe tenslotte toch haar wimpers trillen
in de ontstelde trance der Sibyllen.

 
Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)
Portret door Carel Willink, 1936