De Laatste Wereldvrede (Leo Vroman), Paul Heyse

 

Bij 4 mei

 

Oorlogsmonument op het Kerkplein in Arnhem

 

De Laatste Wereldvrede

Waarom draait een groot geschil?
Kijk vannacht eens lang en dood
doodstil vanuit de sterren
naar deze kleine aarde.
Wat blijft eigenlijk van verre
over van onze eigenwaarde?
Niets in de eeuwigheid
om voor te vechten zo gezien en
waar kan een oorlog anders nog toedienen?

Ikzelf was eens in een daarvan gevangen
en zag de eeuwigheid al gapen in de dood-saaie eindeloze tijd
van ons hopeloos verslappende verlangen
naar vrijheid of desnoods een kopje chocola
met niets dan eindeloze slaap daarna.

Mensen! Hoe zoet is men geschapen!
Hoe prachtig pas men in elkaar!
Ik ben verliefd op jullie, maar
ik ga met één oog open slapen:
ergens is jullie vreselijkste wapen
vast bijna klaar.

 

Leo Vroman (10 april 1915 – 22 februari 2014)
Dodenherdenking op de markt in Gouda, de geboorteplaats van Leo Vroman

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Zie ook alle tags voor Paul Heyse op dit blog.

 

In het Coliseum te Rome

Veel rustiger vloeit in dees lucht ons ’t bloed.
Hier leert het hart zijn stormen te bedwingen,
En schaamt zich dat, waar werelden vergingen,
’t Verganklijk schoon zoo fel ’t nog jagen doet.

Roept hier niet elke steen: ‘Gij worm, gij bloed!
Houd op uw nietig Ik voorop te dringen!
Wat u beweegt, u klagen doet of zingen,
’t Is een atoom in ’s geestenwerelds vloed!’

Doch, zie, terwijl mij de oeverlooze stroomen
Omruischen, waar zooveel in om moest komen,
Dat heerlijk was, en schoon, en wonderbaar,
Kan ik mijn leed toch maar niet goed verzetten,
Als ’t rijm mij faalt voor een van mijn sonnetten.
O tegenspraak! uw naam is Mensch, voorwaar!

 

Vertaald door J.P. Hasebroek

 

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn blog van 4 mei  mijn blog van 4 mei 2019 deel 2.

Dag van de doden (Gerrit Kouwenaar), Paul Heyse

Bij 4 mei

 

Oorlogsmonument in Nieuwegein

 

Dag van de doden  

Het is weer voorjaar, dag van de doden
maar het sneeuwde toen deze woorden zich schreven

zij schreven vandaag, maar nu zij zich spreken
sneeuwt het nog steeds op een doodstille stad

vandaag hoort de woorden de stilte bezweren
alsof de tijd ooit te stillen was

zij noemen zich bij onteigende namen
zij willen wat doodzwijgt verstaanbaar maken

en roepen omlaag en omhoog in een gat
en spellen de sneeuw die maar niet wil smelten

op voorjaarsbloemen en monumenten
op vuilnisbelten en vazen met as

de witte stilte wordt gaandeweg grijzer
en wat de woorden ook willen ontzwijgen
de doden zijn dood, de bladzij is zwart –

 

Gerrit Kouwenaar (9 augustus 1923 – 4 september 2014)

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Zie ook alle tags voor Paul Heyse op dit blog.

Laatste wil

Op de dag dat het leven zal verdwijnen
en ik niet wakker worden kan,
in welke plaats of welke stad doet er voor mij niet toe,
ze zullen het bed voor me willen opmaken.
Een rustig graf zou ik hier graag willen,
onder deze cipressen,
waar ik met mijn zoete dromen rustte
en waarheen ik mijn schreden richtte.

Aan de oever van mijn meer, waar aan de randen
de vrede wappert met zijn vleugels,
zou ik met de mompelende golven
luisteren naar een cicadengetjilp,
zou ik vanaf de hoge Monte Baldo begroeten
de in slaap gevallen top,
zwartglanzend op het meer,
en trots en onveranderlijk, bekroond met sterren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
Portret door Adolph Menzel, 1853

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn blogs van 4 mei 2019.

Letzter Wille (Paul Heyse), Christiaan Weijts, Amos Oz, J.W.F. Werumeus Buning, Cola Debrot

 

Dolce far niente

 

 
Het testament door Nikolai Petrovich Bogdanov-Belsky, voor 1941

 

Letzter Wille

Der Tag an dem das Leben gehen wird
und ich nicht mehr aufwachen kann,
in welchem Ort oder welcher Stadt ist mir unwichtig,
das Bett werden sie mir machen wollen.
Eine ruhige Grube würde ich hier mögen,
unter diesen Zypressen,
wo ich mit meinen süßen Träumen rastete
und wohin ich meine Schritte richtete.

Am Ufer meines Sees, auf dessen Seiten
der Frieden die Flügel schlägt,
würde ich mir mit dem Murmeln der Wellen
ein Zikadengezirpe anhören,
würde ich vom hohen Monte Baldo grüßen,
dem eingeschlafenen Gipfel,
schwärzlich auf dem See,
und stolz und unabänderlich, von Sternen gekrönt.

 

 
Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
Het Treptower Park in Berlijn, de geboortestad van Paul Heyse

 

De Nederlandse schrijver Christiaan Weijts werd geboren in Leiden op 4 mei 1976. Zie ook alle tags voor Christiaan Weijts op dit blog.

Uit: De polyfonie van het innerlijk (Bij Pessoa’s gedichten)

“In hetzelfde stuk staat een passage die voor mij de veelheid van stemmen en het spel met heteroniemen in een verhelderend licht plaatste. Over moraal en esthetiek stelt Pessoa (inderdaad Pessoa ‘zelf ’, want hij schrijft dit onder zijn eigen naam): ‘Wat de opvattingen van een mens als staatsburger ook zijn, hij mag er niet één hebben als kunstenaar. Op politiek vlak is het immoreel onpartijdig te zijn; op esthetisch vlak is het immoreel partijdig te zijn.’
Voor Pessoa is de kunstenaar principieel onpartijdig, iemand zonder ‘opvattingen’ zelfs. Dit ideaal spiegelt zich rimpelloos in Pessoa’s praktijk. Hij verkondigt niet, hij onderzoekt. Om de vereiste onbevangenheid daarvoor te waarborgen mogen morele, politieke of zelfs esthetische ideeën geen stoorzenders zijn. Hij mag ‘niet één’ opvatting hebben, en geven zijn gedichten wel blijk van zo’n opvatting, wat onvermijdelijk is, dan is dat noodzakelijkerwijs een voorlopige, relatieve opvatting.
Dat is ook hoe het met romanpersonages gaat. Die krijgen eveneens met opvattingen en eigenschappen toebedeeld die, vanzelfsprekend, niet die van de schrijver zijn en die, even vanzelfsprekend, met elkaar in strijd kunnen zijn, omdat ze de wereld of de menselijke natuur elk vanuit een ander gezichtspunt onderzoeken en articuleren.
Het is zoals heteroniem Ricardo Reis dicht:

Ik heb meer dan één ziel
Meer ikken dan ikzelf.
En niettemin besta ik,
Voor allen onverschillig.
Ik maak hen stil: ik spreek.’

(Uit Oden)

De onpartijdigheid heet hier ‘onverschillig’ en de dichter werpt zich als willoos medium op voor de verschillende stemmen die pas zwijgen zodra hij spreekt.”

 

 
Christiaan Weijts (Leiden, 4 mei 1976)

 

De Israëlische schrijver Amos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Zie ook alle tags voor Amos Oz op dit blog.

Uit: A Tale of Love and Darkness

“Some of them were Tolstoyans who might have stepped straight out of the pages of a novel by Dostoevsky: tormented, talkative, suppressing their desires, consumed by ideas. But all of them, Tolstoyans and Dostoevskians alike, in our neighborhood of Kerem Avraham, worked for Chekhov.
The rest of the world was generally known as “the worldatlarge,” but it had other epithets too: enlightened, outside, free, hypocritical. I knew it almost exclusively from my stamp collection: Danzig, Bohemia, and Moravia, Bosnia and Herzegovina, Ubangi-Shari, Trinidad and Tobago, Kenya, Uganda, and Tanganyika. That worldatlarge was far away, attractive, marvelous, but to us it was dangerous and threatening. It didn’t like the Jews because they were clever, quick-witted, successful, but also because they were noisy and pushy. It didn’t like what we were doing here in the Land of Israel either, because it begrudged us even this meager strip of marshland, boulders, and desert. Out there, in the world, all the walls were covered with graffiti: “Yids, go back to Palestine,” so we came back to Palestine, and now the worldatlarge shouts at us: “Yids, get out of Palestine.”
It was not only the worldatlarge that was a long way away: even the Land of Israel was pretty far off. Somewhere, over the hills and far away, a new breed of heroic Jews was springing up, a tanned, tough, silent, practical breed of men, totally unlike the Jews of the Diaspora, totally unlike the residents of Kerem Avraham. Courageous, rugged pioneers, who had succeeded in making friends with the darkness of night, and had overstepped every limit, too, as regards relations between a boy and a girl and vice versa. They were not ashamed of anything. Grandpa Alexander once said: “They think in the future it’s going to be so simple, a boy will be able to go up to a girl and just ask for it, or maybe the girls won’t even wait to be approached, but will go and ask the boys for it, like asking for a glass of water.” Shortsighted Uncle Betsalel said with polite anger: “Isn’t this sheer Bolshevism, to trample on every secret, every mystery?! To abolish all emotions?! To turn our whole life into a glass of lukewarm water?!” Uncle Nehemia, from his corner, let fly a couple of lines of a song that sounded to me like the growling of a cornered beast: “Oh, long is the journey and winding the road, I travel o’er mountain and plain, Oh Mamma, I seek you through heat and through snow, I miss you but you’re far away!…” Then Aunt Zippora said, in Russian: “That’ll do, now. Have you all gone out of your minds? The boy can hear you!” And so they all changed to Russian.”

 


Amos Oz (Jeruzalem, 4 mei 1939)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Johan Willem Frederik Werumeus Buning werd geboren in Velp op 4 mei 1891. Zie ook alle tags voor J. W. F. Werumeus Buning op dit blog.

 

Ballade van de dingen die niet overgaan

De geur van diepe bossen na den regen,
De geur van water en van roestbruin hout,
De geur van ’t paard dat men het liefst mag rijden,
En van het donker haar waarvan men houdt,
Duister en licht in ’t witte bed gelegen,
En, wat het beste is in dit bestaan,
Te slapen met de liefste aan zijn zijde
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

De kracht van stieren in de voorjaarsweide,
De glans van tranen en van witte zijde
En parelen om een slanke hals gedaan,
De macht van armen om een hals geslagen,
De nacht van zoete antwoorden en vragen,
De pijn der vrouwen die in ’t kraambed gaan,
De pijn die men van zijn vriendin moet lijden
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

Geluid van water dat van rotsen stort
En van een kerk waarin gezongen wordt,
En van zwaar weer, dat niet wil overgaan,
Van slagregens in slapeloze nacht
Dat men verlaten ligt en niet meer wacht,
Het leeg wit bed, beschenen door de maan,
De liefde die verkeert in ’t lange lijden,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

Valsheden, van zijn vrienden ondergaan,
Haat, afgunst, nijd, bedrog en eigenwaan,
Spijt en berouw, en dat men ’t meest moet lijden
Om wat men door de liefde heeft misdaan,
En dat dit alles niet was te vermijden
Maar eeuwig zo zal zijn en voort zal gaan,
En wolken die stil drijven langs de maan
Terwijl men ligt en denkt aan beter tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

De stank van drek, rot vlees en rottend graan,
’t Gezicht der liefste die is uit haar lijden,
De aasvlieg die daarop te gast wil gaan,
De huichelaars die uw geluk benijden,
De straf, dat men gestraft wordt door zijn vrienden,
Terwijl ’s lands vijanden slechts straf verdienden,
Het onrecht, in den naam van recht gedaan,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.

 

 
J.W.F. Werumeus Buning (4 mei 1891 – 16 november 1958)

 

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Zie ook alle tags voor Cola Debrot op dit blog.

 

Vijf sonnetten uit Hades

III
Dochterke lief, het is thans uitgekomen
zoals je vader te vertellen placht
de keren, dat hij in een duistere nacht
zijn kindeke in zijn armen heeft genomen.

Het dodenrijk heeft veel weg van de dromen
waarin men wild om gekke dingen lacht
ofwel een traan pinkt om iets teers of zachts
of rose bloemen plukt aan blauwe stromen.

Al heb ‘k mijzelf vaak om iets liefs bedrogen,
al ligt het wonder buiten mijn vermogen,
ik weet thans dat het wél gebeuren zal.

Ik sta weer, tot het uiterste bewogen,
over een kind in rieten wieg gebogen,
terwijl de aard voortwentelt door ’t heelal.

IV
Geen mens sterft vooraleer hij is genegen
te worden opgenomen in het schuim
van grauwe wolken en het blauwe ruim
dat om ons land zich uitbreidt allerwegen.

De vogels hebben onze vrêe doorsneden,
zwarte of rode pijlen door het ruim
van helderblauw en grauw aanzwellend schuim,
maar ook de waan hoort ras tot het verleden.

Zij zaten samen op de groene vlakte,
mijn vrouw en kind, dat speelde met een bloem,
een ding van niks, dat aan zijn stengel knakte.

Terwijl ik toezag, hoorde ik gezoem
van stilte en geluk, waarnaar ik snakte,
hoewel ‘k mijzelf terecht een dode noem.

V
Gruwzaam zijn zij die het geluk weerstreven.
Schenk toch je dochter aan de goede bastaard.
Hij weze al geen stamvee of geen raspaard,
waarom zij vraagt zal hij haar ruimschoots geven.

Zo jij je in de koloniale pas schaart,
zal zij haar vurige verlangens reven
en voortaan in de zore weemoed leven
van wie verwezen in ’t champagneglas staart.

Drie bleekgezichten gaf zij reeds de bons.
Kijk niet te streng, vooral niet met een frons.
Wees flink en hecht niet aan de oude zeden.

Het leven is niet wat het vroeger scheen.
Vergeef mij als ik zeg wat ik thans meen.
Ik kus je diep, al ben ik overleden.

 

 
Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e mei ook mijn blogs van 4 mei 2018 en ook mijn blogs van 4 mei 2017 en ook mijn blog van 4 mei 2014 deel 2.

Ben Okri, David Albahari, Louis Paul Boon, Kurt Drawert, Gerhard Seyfried, Andreas Okopenko, An Rutgers van der Loeff, Prosper van Langendonck, Paul Heyse

De Nigeriaanse dichter en schrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. Zie ook alle tags voor Ben Okri op dit blog.

 

I held You in the Square

I held You in the Square
And felt the evening
Re-order itself around
Your smile.

The dreams I could never touch
Felt like your body.
Your gentleness made the
Night soft.

And even if we didn’t know
Where we were going,
Nor what street to take
Or what bench to sit on
What chambers awaited
That would deliver us our
Naked joy.

I could feel in your spirit
The restlessness for a journey
Whose beauty lies
In the arriving moment
Of each desire.

Holding you in the evening square,
I sealed a dream
With your smile the secret pact.

 

Mental Fight

II
Allow uncontemplated regions
Of time to project themselves
Into your sleeping consciousness,
Inducing tenor, or mental liberation.
Much as death-confrontation
Paralyses some with despair
Makes others poison
Themselves with emptiness
But releases in a fortunate few
A quality of enlightenment
A sense of the limited time we have
Here on earth to live magnificently
To be as great and happy as we can
To explore our potential to the fullest
And to lose our fear of death
Having gained a greater love
And reverence for life
And its incommensurable golden brevity.
So it is with this moment.
A gigantic death
And an enormous birth.
This mighty moment.
In timelessness.

 

 
Ben Okri (Minna, 15 maart 1959)

 

De Servische schrijver David Albahari werd op 15 maart 1948 geboren in Pec in Servie. Zie ook alle tags voor David Albahari op dit blog.

Uit: Die Kuh ist ein einsames Tier (Vertaald door Klaus Wittmann en Mirjana Wittmann)

„Der Ton

Auf die Ellenbogen gestützt, versucht der Mann im Bett noch einmal den Ton zu hören, von dem er sicher ist, dass er ihn gerade gehört hat. Die Frau neben ihm wird unruhig, versucht ihn an sich heranzuziehen, berührt – oho – sogar seinen Penis, streichelt seine Schenkel. Den Ton, sagt der Mann, hast du diesen Ton gehört?

Das Ratespiel

Meine Frau versteckt beide Hände hinter ihrem Rücken, und ich soll raten, in welcher sie etwas für mich hat. Ich tippe auf die linke, sie streckt mir die Faust entgegen, öffnet sie, zeigt die leere Hand. Ich tippe auf die rechte. Sie streckt mir die Faust entgegen, öffnet sie, aber auch diese Hand ist leer. Meine Frau ist verlegen. Sie dreht die Hände um, schaut um sich, hebt die Füße. Gerade war es noch da, sagt sie, und jetzt kann ich es nicht mehr finden.

Der Schaffner

Ein Mann und eine Frau sitzen in einem Schnellzugabteil. Sie kennen sich nicht. Beim Hereinkommen hatten sie einige höfliche Sätze gewechselt, das war alles. Dann setzte sich die Frau an das Fenster rechts von der Tür, der Mann auf den Platz ihr gegenüber. Die Frau nahm ein Buch aus ihrer Tasche und begann zu lesen. Der Mann schaute aus dem Fenster. Die Frau hält noch immer das Buch in den Händen, aber sie liest nicht. Sie schläft. Auch der Mann schaut nicht mehr aus dem Fenster. Er sieht jetzt auf die Knie der Frau, die, je mehr der Schlaf sie überwältigt und ihr Körper in den Rhythmus des Schaukelns fällt, immer weiter auseinandergleiten, sodass er zunächst die Schenkel sieht, dann den Rand der Strümpfe und schließlich, ja, so ist es, ihren weißen Schlüpfer. Er bückt sich, um alles genauer zu sehen, da erscheint plötzlich der Schaffner an der Abteiltür. Der Mann setzt seine Bewegung fort, als wolle er etwas vom Boden aufheben, nimmt in der Tat wer weiß wessen Zigarettenkippe auf und wirft sie in den Aschenbecher unter dem Fenster. Der Schaffner entwertet zuerst den Fahrschein des Mannes, danach berührt er leicht die Schulter der Frau. Da bemerkt er ihre gespreizten Knie und den hochgerutschten Rock, sieht zu dem Mann rüber, zwinkert ihm zu und berührt sie noch einmal.

 

 
David Albahari (Pec, 15 maart 1948)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en kunstschilder Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Zie ook alle tags voor Louis Paul Boon op dit blog.

Uit: Een sentimenteele meneer van de dierenbescherming (Verzameld Werk)

“Met dat onze hofjes daar allemaal ineenloopen zit ik op onze bank en zit daar op de bank van het hofje van het café een vreemde meneer die mij aanspreekt en zegt dat het effenaf schoon weer is voor den tijd van het jaar en ik knik. En ik peins wie is dat? Want in den avond zijn het maar gewoonweg menschen-die-van-hun-werk-komen die zeggen dat het schoon weer is, terwijl het in den nanoen volk is waar ge uw notaboekje kunt voor opendoen of als ge geen notaboekje hebt in uw binnenste zeggen ‘die moet ik onthouden’, mannen die ’s nachts aan de kolen zitten of smokkelaars of landschapschilders of zwarte-brigade-die-hier-niets-misdaan-heeft maar die zich op een ander gaat amuseeren (zelf hooren zeggen). En het is de voorzitter van de dierenbescherming die een sentimenteele meneer is met tusschen zijn bolhoedje en zijn vuilgeworden halsboord een gezicht lijk een geslagen hond en dus bijlange geen zakenman lijk hij zichzelf in het begin van zijn loopbaan wou wijsmaken, eerst onder oude auto’s gedaan, koopen en verkoopen (er liggen nog altijd stukken ford en general-motor op het lapje grond vóór zijn huis) en failliet gaan, en daarna onder sausijsjes en kaas met iemand die veel verstand had van den stiel maar geen geld genoeg om te beginnen en als hij dan geld had, dronk, en tesamen failliet gegaan. Nu doet hij onder niets maar buiten zijn uren is hij van de dierenbescherming en zit hij daar op de café-bank in het zonneken; en de gevallen zóó gelaten waarin hij de held is en optreedt tegenover iemand die niet weet met wien hij te doen heeft en die zoomaar een hond in een karretje laat trekken zonder drinkpan te hebben, vertelt hij het volgende: vaneigens dat het mij mogelijk is grof geld te verdienen, ik ben in de commerce geweest dag en nacht, maar lijk dingen, dien andere van de dierenbescherming, die gaat rond bij de boeren zoogezegd omdat hij opdracht heeft hun stallen te inspekteeren en daar zegt hij zoomaar ‘uw stallen zijn niet in orde, daar zou ik moeten proces over opmaken binnen een dag of 3 kom ik nog eens voorbij’, en hij komt nog eens terug en in dien stal wat is daar veranderd? Buiten een hesp die er aan den muur hangt voor dingen-den-andere-van-de-dierenbescherming?”

 

 
Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op 15 maart 1956 in Henningsdorf. Zie ook alle tags voor Kurt Drawert op dit blog.

 

Uit: Der Körper meiner Zeit

I
Ich bin das Reh auf drei Beinen, wenn es am Baum steht
in seiner natürlichen Unschuld, und die Kugel ist schon
unterwegs. Ich bin der Schuss, der nach hinten ab-/feuert,

der gefährliche Rückstoß, der Unfall, das verlorene Auge.
Ich bin, was mich treffen wird, und ich bin das Getrof-
fene selbst. Ich bin das Unglück von beiden Seiten seiner

Wirkungsgeschichte, der Jäger, ehe er tötet, und das Blut,
das er fordert. Das Reh auf drei Beinen, wenn es das
vierte Bein ab-/spreizt, ein wenig nach oben in Richtung

eines immer fehlenden Gottes, bin ich, ich bin der Grund-
widerspruch aller Dinge in sich, die Aporie in ihrem
ursächlichsten Zustand, der Knoten, der nicht ge-/löst

werden kann. Ich bin die Sandspur der Schnecke, der Fall
der Zapfen in einen Ameisenhaufen, die Linie der flinken,
flitzenden Tiere. Ich sehe ringsum nichts als Dunkel-
heiten, sagte Pascal. Ich sehe ringsum nichts als mich
auf drei Beinen, das vierte zur Seite gehalten,
so lächerlich, so tragisch, kurz vor dem Ein-/schuss.

Ich bin selbst dieser Einschuss, das Loch, das er auf-
reißt, die Frage, die keine Antworten findet, das Wort,
das gilt und das nicht gilt. Ich klage nicht, ich fasse zu-

sammen: 1.) Ich sehe nichts um mich her als Vergeblich-
keiten. Ich bin eine davon, kleiner als etwas und größer
als nichts, unendlich in ihrer Zer-/streuung nach innen,

die Seele, ein Splitter-/paradies, ein Scherben-/haufen,
ein Algorithmus, der seinen Kaufrausch erwartet.
Aber nicht Nichts sein zu können, ist etwas, immerhin.

In Hinblick auf das Loch in meinem ab-/getrennten,
auf-/geplatzten Rehbockschädel bin ich also: 2.) alles.
So gehe ich hin, die Berge herauf und die Täler herab,

wenn der späte August erste Zeichen von Fäulnissen
sendet und die klügeren Vögel schon für den Rückflug
bereit sind. Der Mais ist die Uhr der Natur, er wächst,

er blüht, er verbrennt, grün, gelb, braun, schwarz. Ich lau-
fe an der Zeit vorbei und zähle, was mich überlebt – ein
Vielfaches immer. Hingegen ich bin 3.) das einzige Ding,

                                              das mich nicht überdauert.

 

 
Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

De Duitse schrijver, tekenaar en karikaturist Gerhard Seyfried werd geboren op 15 maart 1948 in München. Zie ook alle tags voor Gerhard Seyfried op dit blog.

Uit: Verdammte Deutsche!

„London, Westminster, 3. Juli 1911, Montag Adrian Seiler steigt die letzten Stufen der Waterloo-Treppe hinab und tritt auf die breite, von Bäumen gesäumte Mall hinaus. Er trägt einen dunkelgrauen Anzug mit marineblauer Krawatte, den Bowler hat er keck auf ein Ohr geschoben und ist recht gutgelaunt. Ein paar Minuten bleibt er stehen, blinzelt in die Morgensonne, die schon ziemlich hoch über dem Admiralitätsgebäude steht, und besieht sich das Treiben auf dieser berühmten Promenade an der Nordseite des St. James Park. Hier vergnügt sich all- morgendlich die bessere Gesellschaft und führt ihre schönsten Pferde und teuren Equipagen vor, Automobile sind auf der Mali nicht erlaubt. Zwei adrette junge Damen unter Sonnenschirmchen rasseln in einer eleganten Spider-Phaeton-Kutsche vorbei und winken ihm ausgelassen mit ihren Fächem zu. Seiler zieht höfich den Hut, aber sie hinterlassen ihm nur eine Staubwolke. Er grinst, setzt den Bowler wieder auf und marschiert entschlossen auf den mächtigen Torbau des Admiralty Arch zu, der straff gerollte Regenschirm hängt über dem Arm. Adrian Seiler ist siebenundzwanzig Jahre alt, Oberleutnant zur See in der Kaiserlichen Marine und vorübergehend an die Deutsche Botschaft kommandiert. Es ist sein vierter Tag in London. Er freut sich, wieder einmal in England zu sein, und genießt das herrliche Sommerwetter. Heute morgen soll er eine Buchhandlung aufsuchen und Bestellungen für Korvettenkapitän Widenmann aufgeben. Dessen Sekretär ist krank, und einen der Botschaftsdiener mochte der Attachä nicht beauftragen, da er deren Verschwiegenheit mißtraut. Eigentlich ein Auftrag, den auch ein Laufbursche erledigen könnte. Aber er ist froh, mal herauszukommen, es ist ziemlich langweilig im Vorzimmerbüro des Attachäs, wo er dem Kapitän bei der Zusammenstellung einer umfassenden Dokumentation über den derzeitigen Stand der Royal Navy helfen muß. Immerhin, diese Kommandierung, wenn sie auch seine Ausbildung zum Wachoffizier bei der Kieler U-Boot- Flottille für ein paar Wochen unterbricht, bedeutet eine Anerkennung. lind vielleicht die Chance, schneller befördert zu werden. Seiler kommt auf den Charing Cross Place, welcher der Mittelpunkt Londons sein soll.“

 

 
Gerhard Seyfried (München, 15 maart 1948)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Andreas Okopenko werd in Košice (Slowakije) geboren op 15 maart 1930. Zie ook alle tags voor Andreas Okopenko op dit blog.

 

Midlife

O Tagebuch, o Tagebuch,
wie grau sind deine Blätter.
Wo blieb „des Lebens goldner Baum“,
wo blieb das Meer im Pfeifenschaum?
O Klagefluch, o Klagefluch,
bald gibt es schlechtes Wetter.

 

Seltsame Nacht

Blaukalter Maiwind
aus mondbraunen Wolken gasend.

Buschende Baumspitzen treibende
Allee Kastanien Wald

Es will bis jetzt nicht Regen anlangen.

 

Vorgang aus roter Tinte

Rote Tinte wird in weißes Wasser geschüttet.
Im Abendleuchten kehrt Odysseus nach Ithaka heim.
In seinen Parks spielen die Kinder der Fremden.

Er stellt eine Frage, die ihr verstehen sollt:
Wo sind die Lichter des ausgebrannten Chicago?
Er stellt die Frage sinnreich, bärtig und schwer.

Über seinem Haar schwirren die Mücken des Waldrands.
Die Linien, die die ziehn, leuchten wie Fenchel wenn Wind geht.
Aus dem Wald schleppen Männer hölzerne Kübel mit Waldpech,

Hinter dem Horizont geht ohne Ende ein Schiffshorn – – –

 

 
Andreas Okopenko (15 maart 1930 – 27 juni 2010)

 

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

Uit: Alleen tegen alles 

`Ik bood je toch m’n sigaretten aan?’ `Nog wat! Jij rookt honderd maal de mijne tegen ik één keer de jouwe!’ Mark deed er het zwijgen toe. Zijn mondhoeken trokken lichtelijk spottend omhoog, terwijl zijn ogen dromerig langs de natte straat gingen en even bleven hangen bij het rode hoofddoekje van een meisje. In het voorbijrijden keerde hij zelfs zijn gezicht naar haar om, maar met een uitdrukking van afkeer keek hij daarna weer voor zich. Wat een smoel,’ was alles wat hij zei.
`Is ’t weer niet goed?’ voeg Pieter, nu echt kwaad. ‘Kan dat kind er wat aan doen dat haar gezicht jou niet bevalt? Nooit is iets jou goed genoeg.’ Hij trapte opeens wild naar Marks dynamo, die meteen luid snorrend op het natte wiel ging draaien. ‘Jij wilt altijd álles!’ eindigde hij met een snauw. Ja zeker,’ zei Mark kalm, terwijl hij de dynamo weer van de velg aftrapte. ‘Alles of niets.’ Woorden!’ hoonde Pieter. ‘Als jij voor je vertalingen krappe voldoendes haalt, ben je verrekte blij, al laat je ’t niet merken.’ `Dat doe ik dan ook zonder ervoor gewerkt te hebben,’ merkte Mark hooghartig op. ‘Ik doe er dus niets voor en krijg er alles voor, want als ik voldoende haal, kunnen ze me niet laten bakken.’ `Klets maar raak. Let maar eens op, wat voor kool ze jou nog zullen stoven, als je houding in de klas zo blijft. Doorwerth kan je laten zakken als een baksteen.’ `Dat zal Doorwerth wel uit zijn hoofd laten,’ zei Mark dreigend, ‘voordat het zover is, zal ik hem onder vier ogen duidelijk maken dat ik iets weet wat niemand weet.’ En toen Pieter hem verschrikt aankeek, schoot hij plotseling woedend uit: ‘Ja goddorie, ik moet toch op de één of andere manier van die rotschool afkomen? Het is al erg genoeg dat we elke ochtend braaf in die ondermaatse bankjes komen zitten. Mijn wervelkom groeit er krom van.’ Wil je een zakje patates hebben?’ stelde Pieter goedig voor.
Hij had zijn vriend van opzij aangekeken en opeens had hij medelijden gekregen met dat witte verbeten gezicht. Zoals die zwarte pruik ook slierde, en die adamsappel die maar wipte, één brok zenuwen. En toch was Mark de fijnste vent die je maar bedenken kon. Waarom? Joost mocht het weten. Hij zei of deed feitelijk nooit iets waar een ander eens blij mee kon zijn. Maar hij wond iedereen om z’n pink, de meisjes incluis. `Nou, vooruit maar, die petatten zijn tenminste vers.”

 

 
An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)
Hier met oud-minister van Verkeer en enthousiast tuinier Danny Tuijnman in 1982

 

De Vlaamse dichter en schrijver Prosper Antoine Joseph Van Langendonck werd geboren in Brussel op 15 maart 1862. Zie ook alle tags voor Prosper van Langendonck op dit blog.

 

Hoe eindloos lang…

Hoe eindloos lang die nachten van ellende!
Hoe lang nog in ’t verschiet de dag die naakt,
nu ‘k uit de korte koortsdroom half ontwaakt,
mij oprichte en de blik naar buiten wende.

’t Is dag, maar toch geen dag voor mij, die kende
de volle luister, die ’t Heelal doorblaakt:
zie alles treurt zó mat, zó dor, zó naakt….
maar dat de zon me een enkle hoopstraal zende

en ’t schijnt me of weder, in ’t verdord gemoed,
iets op gaat wellen en zijn vreugde spreiden
in en rond mij in gouden zomergloed.

En ‘k wou zo graag de minnende armen breiden
en weer het ganse leven benedijden,
met al zijn smarten nog in kracht zó zoet.

 

Regenlucht

En boordevol is ’t herte en toch en wil niet vloeien
die staande en stille stroom in klare poëzie
op ’t blad, dat ‘k o! zoo graag met tranen zou besproeien,
in ’t lied, dat wentlen zoude in louter harmonie;

en boordevol is ’t herte en niets en kan het boeien,
– geen levensdroom, waarin ‘k een wens weerspiegeld zie! –
geen menselijk gevoel ’t in eedle drift ontgloeien…
Zo noodloos staat het vol…. genot?…. melancholie?….

zo noodloos in de onverschilligheid der dingen,
bestendig draaiend in hun vast omschreven kringen
en zielloos hangende in die eindeloze nood

van wat?… ‘k en weet niet wat…
en boordevol is ’t herte,
onledigbaar, – en staat het vol van vreugde of smerte? –
‘K en wete….
en zielloos drukt de hemel, zwaar als lood…

 

 
Prosper van Langendonck (15 maart 1862 – 7 november 1920)
Cover

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Zie ook alle tags voor Paul Heyse op dit blog.

Uit: Der Sohn seines Vaters

„Der schönste Frühlingstag leuchtete über der Küste von Bordighera. Die schlanken Wedel der Palmen und die Wipfel der Olivenhaine schauerten in der mild durchsonnten Luft, da über die weite See ein frischer Morgenwind heraufkam, der die hohen, dürren Blütenstengel der Agaven leise hin und her schwanken machte. Himmel und Erde blauten in die Wette, und aus dem Grün der Orangen- und Citronengärten, in das schon die ersten Pfirsichblüten ihren röthlichen Schimmer mischten, blickten die weißen Mauern der Villen friedlich träumend hervor, als horchten sie auf das eintönige Rauschen der Brandung, das von unten heraufdrang. Noch war es so früh im Jahr, daß auch die Kaktus- und Aloewildniß auf den Gartenmauern und die üppig wuchernden, tief herabhängenden Geflechte der Hauswurz nicht, wie im Hochsommer, vom Staube gepudert erschienen, sondern ihre fetten, blanken Triebe in der Sonne spiegelten. Dazu eine tiefe Stille ringsum, kaum hie und da ein Vogelruf und nur in langen Zwischenräumen der Pfiff einer Locomotive, die einen Wagenzug unten am Meer an diesen gesegneten Gefilden vorbeischleppte.
Der junge Mann aber, der durch den tropischen Garten des großen Hôtels herunterschritt und die sonnige Straße nach dem hochgelegenen alten Städtchen einschlug, schien für den Zauber dieses frühen südlichen Frühlings unempfänglich zu sein. Langsam, ohne rechts oder links zu blicken, die Augen auf die Kiesel am Boden geheftet, wandelte er unter seinem gelbseidenen Sonnenschirm dahin, als sei er in ein dunkles Problem vertieft, das seinen Geist nach innen kehrte. Ein auffallend hübsches Gesicht, eine schlank gewachsene Gestalt, in einem hellen englischen Sommeranzug vom neuesten Schnitt, ein weißes, weiches Filzhütchen aus dem kurz gehaltenen braunen Haar, in der blauen Crawatte eine große schwarze Perle. Bei alledem in der ganzen Erscheinung nichts Geckenhaftes. Wer ihm begegnete, mochte ihn, nach dem müden Ausdruck seiner Augen, für einen eben Genesenen halten, der sich behutsam wieder an die Sonne wagte.“

 

 
Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
De Paul-Heyse-Villa in München, waar de schrijver van 1874 tot 1914 woonde.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e maart ook mijn blog van 15 maart 2015 deel 2.

Ben Okri, David Albahari, Louis Paul Boon, Kurt Drawert, Gerhard Seyfried, Andreas Okopenko, An Rutgers van der Loeff, Prosper van Langendonck, Paul Heyse

De Nigeriaanse dichter en schrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. Zie ook alle tags voor Ben Okri op dit blog.

 

A New Dream of Politics

They say there is only one way for politics.
That it looks with hard eyes at the hard world
And shapes it with a ruler’s edge,
Measuring what is possible against
Acclaim, support, and votes.

They say there is only one way to dream
For the people, to give them not what they need
But food for their fears.
We measure the deeds of politicians
By their time in power.

But in ancient times they had another way.
They measured greatness by the gold
Of contentment, by the enduring arts,
The laughter at the hearths,
The length of silence when the bards
Told of what was done by those who
Had the courage to make their lands
Happy, away from war, spreading justice
And fostering health,
The most precious of the arts
Of governance.

But we live in times that have lost
This tough art of dreaming
The best for its people,
Or so we are told by cynics
And doomsayers who see the end
Of time in blood-red moons.

Always when least expected an unexpected
Figure rises when dreams here have
Become like ashes. But when the light
Is woken in our hearts after the long
Sleep, they wonder if it is a fable.

Can we still seek the lost angels
Of our better natures?
Can we still wish and will
For poverty’s death and a newer way
To undo war, and find peace in the labyrinth
Of the Middle East, and prosperity
In Africa as the true way
To end the feared tide of immigration?

We dream of a new politics
That will renew the world
Under their weary suspicious gaze.
There’s always a new way,
A better way that’s not been tried before.

 

 
Ben Okri (Minna, 15 maart 1959)

Lees verder “Ben Okri, David Albahari, Louis Paul Boon, Kurt Drawert, Gerhard Seyfried, Andreas Okopenko, An Rutgers van der Loeff, Prosper van Langendonck, Paul Heyse”

Ben Okri, David Albahari, Louis Paul Boon, Kurt Drawert, Gerhard Seyfried, Andreas Okopenko, An Rutgers van der Loeff, Prosper van Langendonck, Paul Heyse

De Nigeriaanse dichter en schrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. Zie ook alle tags voor Ben Okri op dit blog.

Uit:The Famished Road

“We longed for an early homecoming, to play by the river, in the grasslands, and in the magic caves. We longed to meditate on sunlight and precious stones, and to be joyful in the eternal dew of the spirit. To be born is to come into the world weighted down with strange gifts of the soul, with enigmas and an inextinguishable sense of exile. So it was with me.
How many times had I come and gone through the dreaded gateway? How many times had I been born and died young? And how often to the same parents? I had no idea.
So much of the dust of living was in me. But this time, somewhere in the inter space between the spirit world and the Living, I chose to stay. This meant breaking my pact and outwitting my companions. It wasn’t because of the sacrifices, the burnt offerings of oils and yams and palm-nuts, or the blandishments, the short-lived promises of special treatment, or even because of the grief I had caused. It wasn’t because of my horror of recognition either. Apart from a mark on my palm I had managed to avoid being discovered. It may have simply been that I had grown tired of coming and going.
It is terrible to remain forever in-between. It may also have been that I wanted to taste of this world, to feel it, know it, love it, to make a valuable contribution to it, and to have that sublime mood of eternity in me as I live the life to come. But I sometimes think it was a face that made me want to stay. I wanted to make happy the bruised face of the woman who would become my mother.
When the time arrived for the ceremonies of birth to begin, the fields at the crossroads were brilliant with lovely presences and iridescent beings. Our king led us to the first peak of the seven mountains. He spoke to us for a long time in silence. His cryptic words took flame in us. He loved speeches. With great severity, his sapphire eyes glowing, he said to me:”You are a mischievous one. You will cause no end of trouble. You have to travel many roads before you find the river of your destiny. This life of yours will be full of riddles.
You will be protected and you will never be alone.”

 

 
Ben Okri (Minna, 15 maart 1959)

Lees verder “Ben Okri, David Albahari, Louis Paul Boon, Kurt Drawert, Gerhard Seyfried, Andreas Okopenko, An Rutgers van der Loeff, Prosper van Langendonck, Paul Heyse”

Paul Heyse, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar

Dolce far niente

 

 
Na de storm door Aleksej Savrasov, ca. 1870

 

Stille nach dem Sturm

Ach, den Zauber dieser Stille
Nach des Ungewitters Graus,
Dieses Friedens Segensfülle –
Keine Lippe spricht sie aus!

Jugendfrische reine Lüfte
Hauchen überm See heran,
Und es füllt ein süß Gedüfte
Rebenhald’ und Wiesenplan.

Nur am Weg die jungen Blüten,
Die der Sturm vom Baume riß,
Mahnen an des Wetters Wüten
In der nächt’gen Finsternis.

Ach, sie blühten wohl vergebens,
Da kein Sommer mehr sie reift.
Aber wenn der Sturm des Lebens
In die vollen Zweige greift,

Und der Seele nach der schwülen
Leidenschaft der Friede kehrt,
Ist, genesen sich zu fühlen,
Nicht ein Blütenopfer wert?

 

 
Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
Berlijn. Markt am Leipziger Platz door Paul Andorff, eind 19e eeuw
Paul Heyse werd in Berlijn geboren

Lees verder “Paul Heyse, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar”

An Rutgers van der Loeff, Franz Schuh, Lionel Johnson, Paul Heyse, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

Uit: De Elfstedentocht

“Met grote ogen staart hij naar de mannen die diep voorovergebogen komen aansuizen. Ze remmen af, steken groetend de handen op, slieren langs de controletafels, waar ze in grote haast hun kaart ter stempeling aan bieden. “Gauw, gauw!” Iedereen roept hun iets toe. “Hou vol! Goed zo! We zijn trots op jullie!” Anderen vragen hoe het ijs was.
En Tabe? Waar is Tabe? Ja – daar is hij! De achterste. Maar toch maar in de kopgroep. Tabe wordt extra toegejuicht. Tabe is hun man. “Zet ‘m op, Tabe!” dat is Tjeerds hoge stem, bijna hees van opwinding. Maar hij wordt overschreeuwd door anderen. Het hele dorp leeft mee. Stel je voor dat uit hún midden de overwinnaar zou komen. Kijk die Tabe eens! Is hij niet geweldig? Daar spurt hij alweer weg, nadat hij haastig een kop warme melk met ei naar binnen geslurpt heeft. Hij is niet de achterste nu. Hij rijdt gelijk op met nummers zeven en acht, hij komt vóór. De juichende stemmen aan de kant geven hem reuzekracht. – Nu zijn ze weg – de hele groep.
Jelle heeft het hart in de schoenen voelen zinken. Hij is de enige die heeft uitgekeken naar die ander, die bij Tabe moest zijn. Maar die ander was er niet.
“Hee zeg.” Iemand slaat hem op de schouder. “Waar is Auke toch? ‘k Heb hem overal gezocht.”
” ‘k Weet niet,” stamelt Jelle en hij maakt dat hij wegkomt. Verderop, waar niet zoveel mensen staan, dáár gaat hij heen.
“De volgenden! Daar heb je ze – de tweede groep!” hoort hij roepen. Opeens voelt hij zich koud worden. Daar rijdt midden in de tweede groep, onopvallend, een tamelijk tengere figuur. De ijsmuts diep over het hoofd getrokken. Beheerst rijdt hij tussen de anderen, die opeens extra spurten om vóór te zijn bij de controletafels.
Plotseling klinkt er een kreet: “Maar dat is Auke!”

 

 
An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)
Amsterdam in de winter, Prinsengracht

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Franz Schuh, Lionel Johnson, Paul Heyse, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”

An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

Uit: Waarom schrijf ik kinderboeken?

“Als ik me moet gaan afvragen waarom ik met zoveel plezier juist kinderboeken schrijf, dan vind ik de beantwoording daarvan moeilijk. Zeker, ik houd van kinderen. Goed, maar dat is niets bijzonders. – Kinderen boeien me uitermate. Akkoord, dat is al iets anders. – Maar volwassenen boeien me ook. Beiden kan ik urenlang observeren zonder er een ogenblik genoeg van te krijgen, en er hoeft niets bijzonders voor te gebeuren.
Toch ligt het bij kinderen iets anders. Kinderen maken me nooit moedeloos, integendeel. Ze maken minder schijnbewegingen, ze tonen onverhulder wat ze zijn en er schuilen in hen nog zoveel mogelijkheden. Ze zijn niet beter of slechter dan volwassenen, maar ze zijn een stuk echter. Let wel, ik gebruik hier de comparatieve en niet de absolute vorm – er zijn heel wat schijnheilige krengetjes bij, tóch houden ook die hun omgeving en zichzelf minder voor de gek dan veel van hun volwassen soortgenoten.
Kinderen zijn ontroerender in hun betrekkelijke simplicitas. Maar ze zullen zich nooit de luxe kunnen veroorloven zo te blijven. Opgroeiende zullen ze harder moeten worden, en ongeloviger en meer gewapend tegen wat hun te wachten staat. Ze zullen zich staande moeten houden, ze zullen kunstgrepen gaan aanleren om zich te kunnen handhaven. Voordat dit alles gebeurt of tijdens dit gebeuren zou ik graag met hen te maken willen hebben. Niet om het bevorderen van het proces, noch om het tegen te gaan, maar om zo nu en dan een kleine wind te doen waaien die misschien een gelukkig invloed kan hebben op het klimaat waarin dit proces zich afspeelt.”

 
An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)
Cover biografie

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”

An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

 

Uit: Rossy, dat krantenkind

‘Twee verpleegsters voor één zo’n klein ding,’ zei zijn vrouw dromerig, starend naar het groene dak daar verderop. Toen schoof zij haastig het doekje, dat zij over haar krullen droeg, wat steviger naar voren, want er ging een trilling door het Reuzenwiel. ‘We gaan weer,’ zei ze. Maar tegelijkertijd riep een machtige stem door een luidspreker naar boven dat ze geduld moesten hebben en zich niet ongerust moesten maken. Er werd even iets verholpen aan de machinerie.

‘We hangen hier dus toch niet voor de aardigheid; valt me van ze tegen,’ zei Ricky.

‘Ik vind het hier boven prettiger dan beneden in al die drukte. En het is hier koeler,’ zei het meisje. Zij heette Mary, maar hij noemde haar altijd Baby. En zijn echte baby noemde hij bij al die mooie lange namen, die hij had verzonnen omdat dat het enige was wat ze hun dochtertje hadden kunnen geven bij haar geboorte. En ook omdat hij het leuk vond dat de ambtenaar van de Burgerlijke Stand zo veel moest opschrijven. Want Ricky Carlotto was óók nog erg jong. Hij was negentien en zij achttien.

‘We zijn een mooie vader en moeder,’ zei Ricky, terwijl hij door zijn zwarte haren streek. Zijn strooien hoed lag op Mary’s schoot. ‘Hier zitten wij lekker in het Reuzenwiel, terwijl onze dochter beneden in het tentoonstellingsgebouw door duizenden mensen wordt bekeken en ons geld opbrengt, zo klein als ze is.’

‘Honderd dollar,’ zei Mary ernstig. ‘Honderd dollar verdient ze voor ons, en zij weegt nog geen twee en een half pond. En we krijgen duizend dollar,’ zei ze langzamer, ‘duizend dollar, als ze dood gaat …’

‘Gebeurt niet,’ zei Ricky vastberaden. ‘Gebeurt absoluut niet. Bedenk maar eens even: zij krijgt de beste, de allerbeste, de allerfijnste verzorging die er bestaat. Millionnairs- en senatorenkinderen krijgen het niet beter. Het gebéúrt niet, Baby. Ze is klein, maar taai. Zul je zien. ’t Zit in de familie. Mijn grootmoeder is óók honderd jaar geworden. Wel vijf dokters hebben ons verteld dat dit de beste kans is die er voor haar bestaat!’

 

An Rutgers van der Loeff(15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”