De Nederlandse dichter Dennis Gaens werd geboren in Susteren op 30 november 1982. Zie ook alle tags voor Dennis Gaens op dit blog.
met vertrouwen, vrienden en hamers
Komende zomer doen we dat anders.
De dresscode: kleren die kapot kunnen, stevige schoenen, vieze handen
en een riem waaraan een hamer hangt. We halen hout (massaal en in alle
maten), klimmen in ladders en leggen verlengkabels van de radio’s naar de
aggregaten. Gesprekken staken we tot ’s avonds – met je mond vol spijkers
is het lastig praten.
Die drie maanden vallen we samen met de splinters in onze vingers, de
schaafwonden op onze schenen, de blaren op onze handen en een handvol
gebroken benen – met alles op onze namen na.
Dit ding gaat groot worden.
Wat het ook wordt – als het af is, klimmen we erin, trekken kratten bier
omhoog met touwen, kijken omlaag en zullen zien dat het goed is.
Als wij het niet doen, doet niemand het.
bezet gebied
onze benen over de rand van het perron geklemd
kijken we langs het spoor dat van elke bestemming
een verdwijnpunt langs een vluchtlijn maakt
kijken in de trein naar een dwarsdoorsnede
van steden die als kralen aan het spoor
worden geregen totdat de knoop compleet is
komen overal langs iets ander glas in hetzelfde beton
spiegels voor wolkenkrabbers en kranen
een enkele helikopter en een blauwdruk voor later
leven in steden gegijzeld door morgen
elke bouwgrond bezet gebied
prikkeldraad de rode lijn
lopen over ruitjespapier en rijden over
steeds nog niet gesleten asfalt
eeuwig onslijtbaar asfalt
en wij met onze benen geklemd om de rand van het perron
zoeken ons verdwijnpunt langs een vluchtlijn
en praten van bestemming
Dennis Gaens (Susteren, 30 november 1982)
De Vlaamse schrijver, dichter en performer Christophe Vekeman werd geboren in Temse op 30 november 1972. Zie ook alle tags voor Christophe Vekeman op dit blog.
De vreemdeling
1
Het was ochtend toen hij arriveerde
Wij namen beleefd de hoed af en groetten
Het was de allereerste keer
Dat wij iemand als hij ontmoetten
We wilden weten wat hij wenste te drinken
Konden wij hem plezieren met dit of met dat?
De moed begon ons algauw in de schoenen te zinken
Toen hij ons vertelde dat hij geen behoeftes had
Het was middag en wijzelf waren de radeloosheid nabij
Hij zat daar maar te zitten en te zwijgen, uren-, urenlang
De school was dicht die dag, alle kinderen waren vrij
En stonden buiten op hun tenen door de bewasemde ruiten te gluren, nieuwsgierig en bang
Wij wilden actie ondernemen en we staken de koppen bijeen
Elkeen was het erover eens dat er iets moest gebeuren
Maar hoe wij ook zochten, we vonden geen oplossing, neen
En al onze dorpsgenoten vergrendelden ondertussen hun ramen en deuren
De avond viel, de zon, zij vluchtte, maar de man bleef zitten, pontificaal
Velen van ons planden om zich van het leven te beroven
Zij bakten eieren en vlees: hun laatste avondmaal
Sommigen bekeerden zich en begonnen eensklaps in God te geloven
Mijn eigen vrouw, bijvoorbeeld: ik zweer het, ik vergeet nooit meer
Hoe zij de armen hief en bad en met een grafstem zei:
‘Ik heb getracht om U te dienen Heer,
Maar het is niet gelukt. Straf mij!’
De nacht was diep en donker, zonder sterren aan het firmament
Omdat de man niet sliep, was geen van ons in staat in slaap te geraken
Wij wachtten angstig wakend af, ons lot vooralsnog onbekend
Uitsluitend zij die waren gestorven, hoefden zich niet langer zorgen te maken
’s Ochtends echter begonnen wij luid te lachen en druk te praten
Zijn stoel stond leeg en wij voelden ons onoverwinnelijk plots, en onkwetsbaar
Hoe blij waren wij allen dat hij had verkozen ons achter te laten
Ten prooi aan onszelf, ten prooi aan elkaar
Christophe Vekeman (Temse, 30 november 1972)
De Nederlandse schrijver James Worthy werd geboren in Amsterdam op 30 november 1980. Zie ook alle tags voor James Worthy op dit blog.
Uit: Zwarte Sylvester
`Dus u trof mevrouw Slootweg op 8 juni aan’ Hangend in de appelboom van opa Opperman? En u hebt ons pas op de 22e gebeld? Waarom zo laat?’ vroeg een agent.
`Ik wilde afscheid nemen. Ze had vrede gevonden in die boom, zoveel vrede dat ik soms dacht dat ze weer wakker zou worden. Dat haar oude lichaam open zou scheuren als een cocon en dat er een nieuwe Charlotte tevoorschijn zou komen.’
`En die blauwe plekken?’ De agent wees naar het beurse middenrif van Lotje. ‘Hebt u daar iets mee te maken?’
`Ik was boos. Zou u niet boos zijn? We hebben een zoon, we hebben een hypotheek, we hadden een toekomst. Ja, ik ben verantwoordelijk voor die blauwe plekken. Ik ben een alleenstaande vader in een veel te duur huis. En hebt u haar afscheidsbriefje al gelezen? “Duizendmaal sorry, maar ik moest dit doen”? Mevrouw Slootweg had recht op die tikken. Ons gezin zat in een rijdende auto, een rijdende auto naar een gelukkige bestemming. Mevrouw Slootweg moest zo nodig uit een rijdende auto springen.’
`En uw zoon? Sylvester? Hoe gaat het met Sylvester?’
`Sylvester is mijn alles. Syl komt helemaal niets tekort. Ja, een moeder. Gisteren sprak hij zijn eerste woordje. Die jongen komt er wel. We gaan het niet makkelijk krijgen, maar we heten niet voor niets Opperman van achteren.’
`Wat was zijn eerste woordje?’ vroeg de agent terwijl hij de lege pillendoosjes in een plastic zakje deponeerde.
`Kent u ‘De wilde zwanen” van Hans Christian Andersen? Dat is zijn favoriete sprookje.’ Rufus pakte het sprookjesboek erbij en begon voor te lezen. “Wij broers,” zei de oudste, “vliegen als wilde zwanen zolang de zon aan de hemel staat; zodra ze onder is worden we weer mens; daarom moeten we bij zonsondergang ervoor oppassen dat we grond onder de voeten krijgen; want als we dan hoog in de wolken zouden vliegen, zouden we ook, als mensen, in de diepte storten.” Als ik het woord “zwaan” uitspreek begint mijn zoon te lachen. Sylvester is net één, en zijn eerste woordje is dus “swaaht”. Hij probeert “zwaan” te zeggen, maar het klinkt als zwart.”
James Worthy (Amsterdam, 30 november 1980)
De Vlaamse dichter en schrijver Y.M. (Yannick) Dangre werd op 30 november 1987 geboren in Kapellen. Zie ook alle tags voor Y.M. Dangre op dit blog.
Uit: Vulkaanbreuk
“Ze sloeg haar armen om het potige lijf heen, want zelfs voor liefde in ongezonde, wild romantische hoeveelheden zei je ‘dank u wel’. Zulke amoureuze gulzigaards moest je juist geduldig leren matigen, zoals je een hond trainde om met steeds schameler porties tevreden te zijn. Tot haar verbazing liet de hond al snel los. Robert porde haar aan om te vertrekken, om zeker tijdig terug te zijn vanavond, voor Amedeo: de zoon met de bespottelijke naam, die iedereen meteen aan Mozart linkte, aan Roberts passie voor klassieke muziek, aan zijn indrukwekkende cd-collectie die in de woonkamer stond te glimmen in enkele getrapte rekken, volgestouwd met voornamelijk hooggestemde negentiende eeuwers, Beethoven — waarschijnlijk had de jongen nog geluk dat hij niet Ludwig heette; de zoon door wie Robert halsoverkop weer naar Italië moest, naar het huis van zijn stukgelopen huwelijk — tot de dood u scheidt — en gezinsleven; de zoon zonder moeder, want haar auto en leven had ze aan diggelen gereden, waarna vruchteloze reanimatiepogingen volgden op de snelweg, in het ziekenhuis vol behulpzame verpleegsters, vol doktershanden, die het leven enkel sneller uit Amedeo’s moeder hadden geknepen. Dat zei Robert haar dezelfde avond nog, aan de telefoon, met een snik en zelfmedelijden in zijn stemgeluid terwijl ze hem, half tegen haar zin, aan de andere kant van de lijn volpompte met troostwoordjes. Wat erg voor de jongen. Arme spruit. Moederloze stumperd, zo alleen nu naast zijn dode mammie in de kliniek. Zou hij veel van zijn mammie gehouden hebben? Haar keel werd droog. Ze voelde woede opkomen. Fragmenten van een nooit ophoudende, voortgalopperende beeldenstroom drongen zich op, vulden haar hersens met witheid. De witheid van ziekenhuisbedden. Van Papa. Van haar moeder die hem haatte. Goed dat je morgenochtend de eerste vlucht pakt. Of ze meeging.”
Y.M. Dangre (Kapellen, 30 november 1987)
De Nederlandse dichter Reinier de Rooie werd geboren op 30 november 1961 in Hengelo. Zie ook alle tags voor Reinier de Rooie op dit blog.
Hiephiep
Tussentijds staat men hier bij een denkbeeld van poort.
Uitvlucht voor wie wereld wil, thuiskomst
In pace en peace, hoewel soms dan hormonen
Na marktbezoek of ketelgelap, boeren c.q. beren
Denk dan eens aan weleer die dagen van ’11:
Omgeven door landelijk liederlijk breekbaar
Riep de Tijdgeest ‘vooruit hup en hopsa’.
Plant dan maar eens een boom en zie om!
’t Was in het herfsttij van Britain…
Langs karrensporen vleide zich steen.
Aan het vuur werd het ijzer gekromd.
Niemand ontkwam aan de stoomloc.
Socialisme schokte met schouder.
Industriëlen kozen ei, zagen ruimte,
Namen het dorp alsleidraad.
Kinderen ademden groen.
Hoe nu nu alles is anders en om?
Ook vandaag schijnt magnifiek de zon!
Neem een duik in het spetterend zwembad.
Doe uw schoenen uit doe uw angsten uit
En dans op de tafel wat de pot schaft.
Ruim alles nadien in gemoedsrust en
Droom van een wereld als hier maar alom.
Reinier de Rooie (Hengelo, 30 november 1961)
De Engelse schrijver David Nicholls werd geboren op 30 november 1966 in Eastleigh, Hampshire. Zie ook alle tags voor David Nicholls op dit blog.
Uit: Us
“Last summer, a short time before my son was due to leave home for college, my wife woke me the middle of the night.
At first I thought she was shaking me because of burglars. Since moving to the country my wife had developed a tendency to jerk awake at every creak and groan and rustle. I’d try to reassure her. It’s the radiators, I’d say; it’s the joists contracting or expanding; it’s foxes. Yes, foxes taking the laptop, she’d say, foxes taking the keys to the car, and we’d lie and listen some more. There was always the ‘panic button’ by the side of our bed, but I could never imagine pressing it incase the alarm disturbed someone – say, a burglar for instance.
I am not a particularly courageous man, not physically imposing, but on this particular night I noted the time – a little after four – sighed, yawned and went downstairs. I stepped over our useless dog, padded from room to room, checked windows and doors then climbed the stairs once more.
‘Everything’s fine,’ I said. ‘Probably just air in the water pipes.’
‘What are you talking about?’ said Connie, sitting up now.
‘It’s fine. No sign of burglars.’
‘I didn’t say anything about burglars. I said I think our marriage has run its course. Douglas, I think I want to leave you.’
I sat for a moment on the edge of our bed.
‘Well at least it’s not burglars,’ I said, though neither of us smiled and we did not get back to sleep that night.”
David Nicholls (Hampshire, 30 november 1966)
De Nederlandse schrijfster en actrice Yasmine Allas werd geboren op 30 november 1967 in Mogadishu in Somalië. Zie ook alle tags voor Yasmine Allas op dit blog.
Uit: A Handed-Down History (Een nagelaten verhaal, vertaald door Joni Zwart)
“Two days later, towards the end of the morning, Zeyneb’s father was waiting for her and the Stranger on the veranda.
Normally she would have given her father a warm embrace and quickly breathed in his scent but now, for the first time in her life, she hesitated.
‘Abo, iska waran? Father, how are you?’ was all she could say.
Diiriye nodded, brief and stiffly.
Then the Stranger and he shook hands. Brief and stiffly.
Maryam’s most beautiful carpets were spread out on the wooden floor of the
reception room.
The classic rose shades delighted the eye; the blue, brighter than the sky of Hardu, was a joy to see, and the mysterious purple was an invitation to look deeper and read the story that was woven in the fabric. An invitation to discover the long-legged orange birds that prodded the tall bilious-green grass with hooked beaks, or the snakes showing their forked tongue to children at play in the arbours. The carpets were a feast for the eye, an enticement to the imagination. Maryam only brought them out on religious feast days – and for distinguished visitors of course.
Today the two oldest of the Three Lucifers were seated on those carpets, to one side of the room, stiff legs folded beneath their sarongs. On the other side sat Guuleed.
The eldest Lucifer, a cross-eyed looking man with ash-coloured, tightly curled hair, beckoned Zeyneb and the Stranger, inviting them to take their place on the carpets opposite.
While Maryam poured out sweet ginger tea, Zeyneb managed to whisper to the Stranger: ‘The situation is different from what I had expected. The best thing would be to give them the marriage certificate right away. Trust me.’
Yasmine Allas (Mogadishu, 30 november 1967)
De Nederlandse dichter en schrijver Jan G. Elburg werd geboren op 30 november 1919 te Wemeldinge. Zie ook alle tags voor Jan G. Elburg op dit blog.
Serenade voor Lena
Weemoedig minnelied in drie accoorden:
Een vrouwenbeeld, een dichter en de maan,
Dat sinds de hand de snaren leerde slaan
De samenslaap van de gelieven stoorde.
En zwichtte zij ooit die zijn klachten hoorde,
Als wist zij hem in ’t foltervuur te staan,
Ter dood gezengd en hulploos wrikkend aan
De blauwe pijl die hem het hart doorboorde?
Zij neuriet wel zijn lied maar weet geen woorden;
Zij neemt tot sieraad de vergoten traan,
Maar stuurt den zanger bij haar poort vandaan
Langs eeuwenoude kronkelwegen door de
Verlatenheid , waar mijl na mijl ontspoorde
Gedichten tussen wingerdblad vergaan.
Het vers
Dit noemt men vers, maar onverstoord
Blijf ik tussen de regels zingen:
De dichter die mij aangeboord
Heeft, wil, door eigen durf bekoord,
Om naar de eeuwigheid te dingen,
Mijn klanken naar zijn woorden dwingen.
Het lijkt er op, maar onverstoord
Blijf ik tussen de regels zingen.
Zou ‘k mij verminkt en halfvermoord
Tot dwaze bochten moeten wringen
In ’t eigenwijs, onwillig woord?
Ha, alle woorden staan op springen
En ik blijf zingen, onverstoord.
*
Wat een landschap voor lange stelten.
De vlakte heeft,
uit plooien, zich bevuild
met puntpoep, keutels van sintels.
Slim heiligdom van een doos:
bebrilde ramen.
En de zwarte slagroom
van de schaduw,
de zware.
Wat een landschap
om over de schreef van de horizon
te gaan.
Jan G. Elburg (30 november 1919 – 13 augustus 1992)
De Spaanse schrijver Jesús Carrasco werd geboren in Badajoz, Extremadura, op 30 november 1972. Zie ook alle tags voor Jesús Carrasco op dit blog.
Uit: De vlucht (Vertaald door Arie van der Wal)
“De honden liepen met hem mee aan een gerafeld touw om hun nek. Het was pijnlijk om te zien hoe de man zich voortbewoog in zijn lompe apparaat, en hij had zich altijd afgevraagd waarom hij de dieren die kar niet liet trekken. Op school zeiden ze dat als een van de beesten hem niet langer beviel, hij het ophing aan een olijfboom. In zijn korte leven had hij al tientallen honden in een of andere afgelegen boom zien bungelen. Huidzakken vol ontwrichte botten als reusachtige ingesponnen poppen.
Hij merkte dat de mannen al dichtbij waren en maakte zich gereed om doodstil te blijven liggen. Hij hoorde hoe zijn naam zich vermenigvuldigde tussen de bomen als druppels op het wateroppervlak. Weggedoken in zijn schuilplaats bedacht hij dat dit misschien zijn hele beloning zou zijn: horen hoe ze hem bij het aanbreken van de ochtend keer op keer riepen tussen de olijfbomen. Hij herkende de stem van de kastelein en die van een van de ezeldrijvers die de zomer in het dorp doorbrachten. En hoewel hij ze niet kon horen, nam hij aan dat ook de stemmen van de postbode en de mandenmaker erbij waren. Hij ervoer een onverwacht leedvermaak, vochtig en warm, op de bodem van zijn kuil. Een soort doffe, kinderlijke opgewondenheid die hem kippenvel bezorgde. Hij vroeg zich af of ze op dezelfde manier naar zijn broer zouden zoeken, of híj zoveel mannen op de been zou kunnen brengen voor een speurtocht. Bij dat koor van stemmen had hij het gevoel dat hij misschien een vorm van gemeenschapszin had losgemaakt, en heel even trok zijn wrok zich terug tot ergens diep in zijn maag. Hij had de mannen van het dorp om zich heen verzameld, al die sterke, gebruinde armen die voren trokken in het land en zorgden voor het graan in de platte broden. Hij had iets teweeggebracht. Hij dacht dat de noodzaak om die groep mensen bijeen te brengen oude vijanden mogelijk had gedwongen de mouwen op te stropen en schouder aan schouder naar hem op zoek te gaan. Hij vroeg zich af of er over een paar jaar of over een paar weken iets zou overblijven van dat moment. Of het een gespreksonderwerp zou zijn bij het uitgaan van de mis of in de kroeg. Toen dacht hij aan zijn vader en hij stelde zich voor hoe hij links en rechts uitleg gaf. Hij zag hem, zoals zo vaak, hulpeloosheid veinzen, waarbij hij iedereen probeerde te laten geloven dat de jongen, terwijl hij achter een jonge patrijs aan rende, vast en zeker in een beerput gevallen was.”
Jesús Carrasco (Badajoz, 30 november 1972)
Zie voor nog meer schrijvers van de 30e november ook mijn blog van 30 november 2016 en ook mijn blog van 30 november 2014 deel 2 en eveneens deel 3.