Dolce far niente, Frans Erens, Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw

Dolce far niente

 

Hartjesdag op de Zeedijk door Johan Braakensiek, 1926

 

Uit: Zeedijk

“Zij was een teêre, slanke meid.
Op den Zéédijk ging ze wandelend voort.
In het vierkantig gerok der breede meiden liep ze buigend zacht; in het stevig getrap der voortschommelende matrozen, ging ze, buigend zacht als waaiend riet.
Onder de helmen diep, glommen heimelijk de oogen der stappende agenten, als waterpoelen in het ruig gestruik op de avond-hei.
Als glimwormen hel, glommen de helmen der loerende agenten.
Vijandig recht, de gezichten strak, liepen vrouwen blootshoofd en in wit gejak, langs het kalm gestap der loerende agenten.
Van rechts en links glansde kroeg aan kroeg met de rijen van flesschen der vonkelende likeuren. Van rechts en links kwam zang en spel en getrappel van dans en gespring.
Binnen ging de lieve meid, stil en met ernst.
Zij danste, danste de lieve meid, de slanke witte hand gespreid op den schouder van den dronken matroos.
Haar gezichtje zacht, geresigneerd, draaide weg tusschen de gezichten vol, wellustig-vol, slaperig-dik, lachend-dik der op- en neêr springende vrouwen.
Tusschen de vierkante meiden met de donkere rokken, die waaiden breed, als krinolinen wijd.
Vloog licht en rank, in vollen zwaai en leliewit de slanke meid.
Gloeiend heet en rood in zweet trapte ferm de sterke matroos, meênemend licht, het lichte wicht.
In den nevelenden stof, in den wirbelenden dans, in het voeten gebons, in het plompende gestomp, in het vioolgesnerp verdween, kwam op de vliegende meid.
Op de borsten en ruggen de halssnoeren klikten en tikten. De zwaar-vleezige, zwart-nagelige handen op de ruggen gespreid, kwamen op? verdwenen snel in het gezwaai en gedraai. Er tusschen door de witte hand, verdwijnend hier, verdwijnend daar.”

Frans Erens (23 juli 1857– 5 december 1936)
Plaquette in Landgraaf

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. Zie ook alle tags voor Robert Graves op dit blog.

A Song For Two Children

‘Make a song, father, a new little song,
All for Jenny and Nancy.’
Balow lalow or Hey derry down,
Or else what might you fancy?

Is there any song sweet enough
For Nancy and for Jenny?
Said Simple Simon to the pieman,
‘Indeed I know not any.’

‘I’ve counted the miles to Babylon,
I’ve flown the earth like a bird,
I’ve ridden cock-horse to Banbury Cross,
But no such song have I heard.’

‘Some speak of Alexander,
And some of Hercules,
But where are there any like Nancy and Jenny,
Where are there any like these?’

 

Marigolds

With a fork drive Nature out,
She will ever yet return;
Hedge the flowerbed all about,
Pull or stab or cut or burn,
She will ever yet return.

Look: the constant marigold
Springs again from hidden roots.
Baffled gardener, you behold
New beginnings and new shoots
Spring again from hidden roots.
Pull or stab or cut or burn,
They will ever yet return.

Gardener, cursing at the weed,
Ere you curse it further, say:
Who but you planted the seed
In my fertile heart, one day?
Ere you curse me further, say!
New beginnings and new shoots
Spring again from hidden roots.
Pull or stab or cut or burn,
Love must ever yet return.

 

Not Dead

Walking through trees to cool my heat and pain,
I know that David’s with me here again.
All that is simple, happy, strong, he is.
Caressingly I stroke
Rough bark of the friendly oak.
A brook goes bubbling by: the voice is his.
Turf burns with pleasant smoke;
I laugh at chaffinch and at primroses.
All that is simple, happy, strong, he is.
Over the whole wood in a little while
Breaks his slow smile.

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)

 

De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd geboren op 24 juli 1863 in Westervoort Zie ook mijn blog van 24 juli 2010 en eveneens alle tags voor Johan Andreas dèr Mouw op dit blog.

Langs ’t meer schitterde ’t vuurwerk, knal na knal

Langs ’t meer schitterde ’t vuurwerk, knal na knal:
De plots’ling blauwverlichte bergen schrokken,
Toen om hun scherpe toppen donderblokken
Versplinterden tot klankbonken naar ’t dal;

En gouden-regens klommen naar ’t heelal,
Naar de aarde wierp clematis paarse klokken;
‘T leek of apotheozen samentrokken
Om ons, brandpunt van dubbel hol kristal:

Want weer droeg ons het luchtschip; en we speelden,
Twee zaligen, vangbal met sterrebeelden,
Dat Cassiopeia op je scheiding viel;

En toen ekstatisch vuur en donder rolde,
Keek ik naar jou, mijn Brünhild, mijn Isolde,
En ‘k dacht: Neen, ’t is geen vuurwerk; ’t is haar ziel.

 

’t Is lang geleden

I
‘T is lang geleden; ‘k was nog maar een kind.
Toen dacht ik: Als ik maak, dat ik nooit meer
Ondeugend ben, en dat ‘k op school goed leer,
Dan word ik vast ‘een kind, van God bemind’.

En – dacht ik – als ik dood ga, nou, dan vind
Ik in de lucht bij onze Lieve Heer
De mensen, waar ‘k van hou, allemaal weer,
Mijn vader en mijn moeder en mijn vrind.

In ons salon, boven ’t antiek buffet,
Hing aan de muur een prachtig-mooi portret,
Van hoe een moeder slaapt; ze is zeker moe;

En naast haar ligt een kindje dood in ’t bed;
Een engel hangt erbij; ‘k begreep niet, hoe;
En draagt het kindje naar de hemel toe.

 

Het hele landschap heeft de zon vertaald

Het hele landschap heeft de zon vertaald:
‘T aardappelveld in niet hoog artistiek,
Maar deg’lijk proza; kleurige lyriek
Geef ’t koornland in een stijl, die vlamt en straalt;

Episch in vorm, in kleur, in klank, verhaalt
De eik van zijn zonneheros in epiek;
De populieren zoeken ’t in tragiek,
Hoe op ’t geen hoogstreeft, ’t noodlot bliksemstraalt;

Paarse ernst van groene rooie-kool herhaalt
De humor van wat klein schijnt en komiek;

Wetend wat recht is, en dat hij nooit faalt,
Knikt wijs de den welwillende kritiek –

Uit de onvertaalbare ontzag’lijke daalt
Eén lof op ’t literaire mozaiek.

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e juli ook mijn blog van 24 juli 2012 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.