Bij Paaszaterdag
EASTER EVE
As for thee also, by the blood of thy covenant I have sent forth thy prisoners out of the pit wherein is no water. Zech. xi. 11.
AT length the worst is o’er, and Thou art laid
Deep in thy darksome bed;
All still and cold beneath you dreary stone
Thy sacred form is gone;
Around those lips where power and mercy hung,
The dews of death have clung;
The dull earth o’er Thee, and thy foes around,
Thou sleep’st a silent corse, in funeral fetters wound.
Sleep’st Thou indeed? or is thy spirit fled,
At large among the dead?
Whether in Eden bowers thy welcome voice
Wake Abraham to rejoice,
Or in some drearier scene thine eye controuls
The thronging band of souls;
That, as thy blood won earth, thine agony
Might set the shadowy realm from sin and sorrow free.
Where’er Thou roam’st, one happy soul, we know,
Seen at thy side in woe,
Waits on thy triumph—even as all the blest
With him and thee shall rest.
Each on his cross, by Thee we hang a while,
Watching thy patient smile,
Till we have learn’d to say, “Tis justly done,
“Only in glory, LORD, thy sinful servant own.”
Soon wilt Thou take us to thy tranquil bower
To rest one little hour,
Till thine elect are number’d, and the grave
Call Thee to come and save:
Then on thy bosom borne shall we descend,
Again with earth to blend,
Earth all refin’d with bright supernal fires,
Tinctur’d with holy blood, and wing’d with pure desires.
Meanwhile with every son and saint of thine
Along the glorious line,
Sitting by turns beneath thy sacred feet
We’ll hold communion sweet,
Know them by look and voice, and thank them all
For helping us in thrall,
For words of hope, and bright examples given
To shew through moonless skies that there is light in Heaven.
O come that day, when in this restless heart
Earth shall resign her part,
When in the grave with Thee my limbs shall rest,
My soul with Thee be blest!
But stay, presumptuous—CHRIST with thee abides
In the rock’s dreary sides:
He from the stone will wring celestial dew
If but the prisoner’s heart be faithful found and true.
When tears are spent, and Thou art left alone
With ghosts of blessings gone,
Think thou art taken from the cross, and laid
In JESUS’ burial shade;
Take Moses’ rod, the rod of prayer, and call
Out of the rocky wall
The fount of holy blood; and lift on high
Thy grovelling soul that feels so desolate and dry.
Prisoner of Hope thou art—look up and sing
In hope of promis’d spring.
As in the pit his father’s darling lay
Beside the desert way,
And knew not how, but knew his GOD would save
Even from that living grave,
So, buried with our LORD, we’ll close our eyes
To the decaying world, till Angels bid us rise.
De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.
Lectori salutem!
Ik heb je meegenomen naar dit doorgangshuis.
De zolder gonst van stemmen als een bijenkorf.
Haat en liefde doen er honingraten zwellen
Van het vers dat elders wil worden gegeten.
Zo geef ik, gif en tegengif, veranderd weer
Wat ik van jou gestolen heb, een klein heelal
Met mijn gevang van jouw verborgenheid betaald.
Enkel jij krijgt hier de vrijheid zwart op wit.
Dus lees me. Lees me helemaal of lees me niet.
Ik wou dit toch, ik zou dit toch niet zo alleen.
Ik wou toch spreken, hier, in naam van iedereen.
Ben ik een fles in zee, een les in duisternis?
Ik was nog jong, ik droomde dat ik hier verscheen
Als een die ginder in de heuvels loopt te zingen.
Ik droomde dat ik schreef zoals een dode spreekt
Met heel de pinkstertong van zijn afwezigheid.
Afscheid van Missenburg
Voor Elza
Het paradijs, en zonder slang, dat was labeur
Maar heerlijk! Hoog en zwetend riep de zonnewijzer
Honderd vijftig jaar de taxus en fazanten
Tot de orde, en zacht en dwingend hing de gastvrouw
Aan het touw en liet de kleine klokken gaan
Over de paden van patrijzen en tuiniers.
Ook onkruid boog zich naar die goddeloze mis.
Ik schreef daarginds geen poëzie maar Siberische ganzen
Op doortocht neergestreken in het grachtenwater.
En deze pen beluisterde de zonnewijzer
Die de eenden wees op brood onder de brug.
Ik ben van Missenburg geweest. Ik draag zijn hemel
Als een gouden trauma met mij om, een dak
Van groen waar plots mijn kamer uit de kruinen kantelt.
Prijs ons
Liefde, hoe
Gierig, hoe bleek, hoe mager
Ben je vandaag, ik kijk los
Door je heen.
Hoe pover, hoe schamel, hoe moe
Gevochten liggen je kleren
Van ons met elkaar in de knoop
Op de vloer. En hoe schraal is je praat
Van ons in dat dun en broos bed.
Armtierige,
Maak je weer dik.
En scherp onze tongen en tanden
En nagels, getongd en getand
En genageld verstaan wij mekaar
Als geroepen van jaren
Her, van straten
Ver.
Prijs ons,
Prijs ons paar.
En prijs onze goede gemeenplaats
Van langzame seks in de luwte,
Prijs die trage paringsdrift.
Die draagt ons hoog op handen
Door het holste van de nacht.
Kom, prijs ons, prijs ons aan
Bij jou,
Liefde.
De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.
Poëzie eten
Er komt inkt uit mijn mondhoeken.
Er is geen geluk zoals het mijne.
Ik heb poëzie gegeten.
De bibliothecaresse gelooft niet wat ze ziet.
Haar ogen zijn bedroefd
en ze loopt met haar handen in haar jurk.
De gedichten zijn weg.
Het licht is zwak.
De honden zijn op de keldertrap en komen eraan.
Hun oogballen rollen,
hun blonde poten branden als struweel.
De arme bibliothecaresse begint met haar voeten te stampen en te huilen.
Ze begrijpt het niet.
Als ik op mijn knieën val en haar hand lik,
schreeuwt ze.
Ik ben een nieuwe man,
Ik grom naar haar en blaf,
Ik ravot van vreugde in het boekachtige donker.
Vertaald door Frans Roumen
Zie voor nog meer schrijvers van de 11e april ook mijn blog van 11 april 2019 en mijn blog van 11 april 2017 en ook mijn blog van 11 april 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en deel 3.