De Nederlandse schrijver Ernest van der Kwast werd geboren in Bombay, India, op 1 januari 1981. Zie ook alle tags voor Ernest van der Kwast op dit blog.
Uit: De IJsmakers
“Mijn vader liet zijn afstandsbediening vallen. Het klepje aan de achterkant kwam los, één batterij rolde over de houten vloer. De Turkse commentator sprak lovend over de worp, maar de zangerige woorden gingen langs hem heen. De herhaling liet zijn breedgeschouderde ballerina nogmaals zien. Haar pirouette, die steeds sneller ging en eindigde in een korte, maar verbazing-wekkend sierlijke buiging.
Het was alsof hij mee had gedraaid. Sneller en sneller. En nu zat hij op zijn sofa, verpletterd en verliefd, alsof híj de kogel van vier kilo op zijn kop had gekregen.
Ze heette Betty Heidler en was de houdster van het wereldrecord, dat ze een jaar eerder met 112 centimeter had verbeterd tijdens een internationale wedstrijd in Halle, Duitsland. Het was een warme meidag; haast geen wind, zonnebrillen, korte mouwen. De atlete liep met vederlichte pas naar de ring met groene netten en wierp bijna terloops een astronomische afstand. De kogel sloeg geen krater, maar stuiterde een paar maal op, zoals de kiezels die kinderen in de zomer over het water gooiden van de nabijgelegen Hufeisensee. Tussen de grote wedstrijden werkte ze voor de politie, een donkerblauw uniform met vier sterren op beide epauletten, het rode haar strak in een knot. Polizeihauptmeisterin Heidler.
In Londen wierp Betty Heidler een afstand die goed was voor een bronzen medaille, maar het meetsysteem faalde waardoor de afstand niet kon worden vastgesteld. Het duurde veertig minuten voordat er uitsluitsel kwam. Deze veertig minuten waren als een romantische film voor mijn vader. Zwijmelend keek hij naar de roodharige kogelslingeraarster die steeds weer in beeld werd gebracht, soms bijna in tranen. Haar concurrente, de vlezige Chinese Zhang Wenxiu, had de rode vlag met de gele sterren al om haar brede schouders geslagen en was begonnen aan een ererondje.”
Ernest van der Kwast (Bombay, 1 januari 1981)
De Syrische schrijver Adonis (pseudoniem van Ali Ahmad Sa’id) werd geboren op 1 januari 1930 in Qassabin in het noorden van Syrië. Zie ook alle tags voor Adonis op dit blog.
Desert (Fragment)
Maybe there will come a time in which you’ll accept
to live deaf and mute, maybe
they’ll allow you to mumble: death
and life
resurrection
and peace unto you.
From the wine of the palms to the quiet of the desert . . . et cetera
from a morning that smuggles its own intestines
and sleeps on the corpses of the rebels . . . et cetera
from streets, to trucks
from soldiers, armies . . . et cetera
from the shadows of men and women . . . et cetera
from bombs hidden in the prayers of monotheists and infidels . . . et cetera
from iron that oozes iron and bleeds flesh . . . et cetera
from fields that long for wheat, and grass and working hands . . . et cetera
from forts that wall our bodies
and heap darkness upon us . . . et cetera
from legends of the dead who pronounce life, who steer our life . . . et cetera
from talk that is slaughter and slaughter and slitters of throats . . . et cetera
from darkness to darkness to darkness
I breathe, touch my body, search for myself
and for you, and for him, and for the others
and I hang my death
between my face and this hemorrhage of talk . . . et cetera
Vertaald door Khaled Mattawa
Adonis (Qassabin, 1 januari 1930)
De Deense schrijver Jonas T. Bengtsson werd geboren op 1 januari 1976 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jonas T. Bengtsson op dit blog.
Uit: Wie keiner sonst (Vertaald doorFrank Zuber)
„Mein Vater friert selten. Ich friere fast immer. Ich finde, dass ich ihm ähnlich sehe. Wenn ich groß bin, will ich auch den Bart wachsen lassen.
Er findet, dass ich meiner Mutter ähnlicher sehe. Gut so, sagt er, denn sie war schön.
Wenn ich groß bin, will ich auch den Bart wachsen lassen, sage ich, aber wieder bläst der Wind die Worte weg, zerrt an den Bäumen und spielt auf Fallrohren Flöte.
Wir kommen zum einzigen Fernsehladen der Stadt. Alle Apparate im Fenster zeigen dasselbe Bild, manche in Farbe, andere in Schwarz-Weiß. Schon sind wir drinnen, mein Vater lässt mich erst los, als wir vor der Wand voller Fernseher stehen. Große und kleine Preisschilder mit langen Zahlen. Wenn die Frau im Fernsehen den Kopf bewegt und auf ihr Papier guckt, machen die Frauen in den übrigen Apparaten die Bewegung nach. Es erinnert mich an ein Spiel, das wir im Kindergarten einer anderen Stadt gespielt haben.
Der Verkäufer steht ein paar Meter neben uns, er trägt ein gestreiftes Hemd mit Namensschild auf der Brust und schaut auf einen der oberen Bildschirme, den Mund leicht geöffnet. Eine alte Dame hat ihre Plastiktüten abgestellt und nicht bemerkt, dass vier Äpfel herausgekullert sind. Mein Vater blickt sich suchend um, kann sich nicht entscheiden. Dann wählt er einen großen Farbfernseher in der Mitte. Die Lautstärke ist schon hoch, aber er dreht noch lauter. Jetzt steht mein Vater ganz still, wie die anderen. Der Erste, der sich bewegt, hat verloren.
Im Fernsehen laufen Bilder einer dunklen Straße mit Verkehrsschildern und Schnee. Stockholm. Ein Bürgersteig ist mit rot-weißem Plastikband abgesperrt, rundherum stehen Menschen. Auch sie bewegen sich nicht. Manche halten die Hand vor den Mund. Die Frau im Fernsehen spricht langsam, als wäre sie gerade aufgewacht. Sie sagt, Olof Palme sei mit seiner Frau auf dem Heimweg vom Kino gewesen. Sie hatten sich Die Gebrüder Mozart angesehen.“
Jonas T. Bengtsson (Kopenhagen, 1 januari 1976)
Cover
De Nederlandse schrijfster Chantal van Gastel werd geboren op 1 januari 1980 in Breda. Zie ook alle tags voor Chantal van Gastel op dit blog.
Uit: Zwaar verguld!
“Waaraan heb jij zoveel geluk verdiend, Isa Verstraten, vraag ik me af. Het is alsof alles op zijn plaats gevallen is en ik zou bijna willen dat ik een foto kon nemen van dit moment en even terug kon reizen in de tijd om die te laten zien aan het vreselijk ongelukkige en onzekere meisje dat ik vroeger was, zodat ik kon zeggen: ‘Maak je niet druk. Het komt helemaal goed met jou. Zie je wel?’
Ik ga zo op in mijn eigen gedachten dat ik niet merk dat Floor binnenkomt en in één beweging het toilethokje van Daphne opentrekt. Pas als ik hen beiden hoor gillen, schrik ik op. ‘Isa! Je zou de deur dichthouden!’ schreeuwt Daphne uit.
‘Sorry, sorry,’ mompelt Floor, terwijl ze een ander hokje probeert.
‘Daar is geen wc-papier,’ waarschuwt Daphne.
‘Nou, schiet op dan. Deze baby ligt al de hele avond tegen mijn blaas te duwen. Ik moet om de vier minuten naar de wc. Ik mis het grootste deel van mijn eigen bruiloftsfeest!’
Ik hoor Daphne een lang stuk papier afscheuren. ‘Pak aan. Je hebt nu toch alles al gezien.’
‘Het spijt me dat ik niet oplette, Daph,’ zeg ik schuldbewust.
Floor neemt de strook wc-papier van Daphne aan en duikt het andere hokje in. Na wat gestommel komt Daphne naar buiten. ‘Je wordt bedankt, Ies. Van schrik heb ik me op de toiletbril laten vallen. Lekker fris!’
‘Jij kunt tenminste nog hangen,’ antwoordt Floor. ‘Probeer dat maar eens met zo’n monster in je buik, dat het leuk vindt om zijn moeder haar halve bruiloft op de plee door te laten brengen.’
‘Ach Floor, dat ben je straks allemaal vergeten,’ zeg ik.
‘Ha!’ brengt ze uit. ‘Dat is de grootste leugen die ze je wijs proberen te maken, dat weet ik nu al. En sinds vanavond weet ik ook wat ze bedoelen met die harde buiken.’
‘Harde buiken?’ vraagt Daph en ze trekt een verafschuwd gezicht naar mij.”
Chantal van Gastel (Breda, 1 januari 1980)
De Nederlandse schrijfster Inge Schilperoord werd geboren op 1 januari 1973. Zie ook alle tags voor Inge Schilperoord op dit blog.
Uit: Muidhond
“Tussen hem en de wereld zat het glas en achter het glas het kustlandschap. Het mooiste land dat hij kende. Hier was hij ruim dertig jaar geleden op een onbeduidende zondagmorgen uit zijn moeder gekropen. Hier zou hij nooit weggaan. Hij keek naar het landschap zoals hij er nog nooit naar had gekeken. Geen enkel detail ontsnapte hem. De toppen van de dennen en het licht van de zon dat de achterste zandheuvels precies uitlichtte, het gras langs de kant van de weg, het water van de vennetjes in de verte. Het licht gleed met de bus mee over de weg en verhitte het asfalt. Het was zo heet dat het hem niet had verbaasd als het teer voor zijn ogen zou openbarsten, begon te kraken en van binnenuit zou gaan smelten. Zachte, kleverige klonten als modder aan zijn schoenzolen.
Hij sloot zijn ogen even, deed ze opende en richtte zijn blik opnieuw op de lucht. Het licht deed haast pijn, zo schel wit.
Voorbij de watertoren nam de bus een ruime bocht naar rechts en daar daalde de weg, om na de volgende bocht weg weer langzaam omhoog te lopen. Hij wist het allemaal precies, had met zijn ogen dicht elke bocht en buts in de weg kunnen voorspellen. Nu nog maar een paar minuten tot de haven, dacht hij, en dan het dorp. Door het halfopen dakraampje rook hij de licht stinkende zeelucht. Vis, wier, olie, rotting. Touw.
Hier, in de duinen, zou hij vanmiddag rondlopen. Misschien over een uur al. Eindelijk. De mensen moesten hem niet, dat was altijd zo geweest. Maar de natuur nam hem zoals hij was. Hij kneep zijn handen samen, hield de spanning vast en rekte toen zijn vingers een voor een uit tot hij ze bij de gewrichten hoorde kraken. Zijn moeder zou thuis op hem wachten. Ze zat op de bank, dat kon niet anders, en keek naar een ochtendprogramma op televisie. Hij hoorde bijna het geluid van het apparaat dat het al jaren ieder moment kon begeven. Al die avonden dat hij naast haar had gezeten, op zijn vaste stoel, de geur van de hond in de kamer.”
Inge Schilperoord (Den Haag(?), 1 januari 1973)
De Colombiaanse schrijver Juan Gabriel Vásquez werd geboren in Bogotá op 1 januari 1973. Zie ook alle tags voor Juan Gabriel Vásquez op dit blog.
Uit: The Sound of Things Falling (Vertaald door Anne McLean)
“I’ve often wondered since what would have happened if Ricardo Laverde had asked one of the other billiards players rather than me. But it’s a meaningless question, like so much of what we wonder about the past. Laverde had good reasons to choose to ask me. Nothing can change that fact, just as nothing can change what happened afterward.
I had met him at the end of the previous year, a couple of weeks before Christmas. I was about to turn twenty-six,
I’d graduated from law school two years earlier, and, although I knew very little about the real world, the theoretical world of legal studies held no secrets for me. After graduating with honors—a thesis on madness as grounds for exemption from legal responsibility in Hamlet: I still wonder today how I got them to accept it, let alone award it a distinction—I had turned into the youngest lecturer ever to teach in the faculty, or that’s what my elders had told me when proposing the idea, and I was convinced that being professor of Introduction to Law, teaching the basics of the career to generations of frightened children just out of high school, was the only possible horizon in my life. There, standing in front of a wooden lectern, facing rows and rows of baby-faced and disoriented boys and impressionable, wide-eyed girls, I received my first lessons on the nature of power. I was barely eight years older than these inexperienced students, but between us opened the double abyss of authority and knowledge, things that I had and they, recently arrived in the world, entirely lacked. They admired me, feared me a little, and I realized that one could get used to this fear and admiration, that they were like a drug. I told my students about the spelunkers who were trapped in a cave and after several days began to eat one another to survive: can the Law defend them or not? I told them about old Shylock, about the pound of flesh he wanted, about the astute Portia, who managed to prevent him from taking it with a pettifogging technicality: I enjoyed watching them gesticulate and shout and lose themselves in ridiculous arguments in their attempts to find, in the thicket of the anecdote, the ideas of Law and Justice.”
Juan Gabriel Vásquez (Bogotá, 1 januari 1973)
Zie voor nog meer schrijvers van de 1e januari ook mijn vorige blog van vandaag.