De Nederlandse schrijver Ernest van der Kwast werd geboren in Bombay, India, op 1 januari 1981. Zie ook alle tags voor Ernest van der Kwast op dit blog.
Uit:Het wonder dat niet omvalt
“Ik ken alleen het verhaal. Ik was er niet bij, ik heb het niet gezien. Zo is het mij ter ore gekomen. Op een grijze doordeweekse dag wordt er een oude piano afgeleverd bij de kringloopwinkel Piekfijn aan de Mariniersweg. Het is een zwarte piano, van het merk Gerhald Adel. Niemand in de kringloopwinkel weet wat het instrument waard is en of de snaren nog goed zijn. Maar de veertigjarige Ako Taher loopt naar de piano toe en maakt de klankkast open. Hij verwijdert het stof en gaat zitten. Hij begint te spelen. De mond van de filiaalleider valt het eerst open, de monden van de andere verkopers van het tweedehandswarenhuis volgen. Ako Taher werkt nog niet zo lang bij Piekfijn, hij heeft zijn baan te danken aan een re-integratietraject van het gemeentelijke afvalverwerkingsbedrijf. Vier jaar lang werkte hij in een Buurt Service Team. Schoffelen, vegen, onkruid uitrukken. Tot zijn handen kapotgingen en zijn wil werd gebroken. Ooit studeerde Ako Taher klassieke piano aan het conservatorium van Bagdad en droomde hij van een carrière als concertpianist. Maar dan breekt de Tweede Golfoorlog uit en moet hij vluchten. Hij zit in een vrachtauto, in een bus, hij zit op een paard, hij loopt en loopt en loopt. En dan is hij in Nederland, in een asielzoekerscentrum in Rockanje. Er staat een piano, maar daar mag hij niet op spelen. Wel mag hij loodzware klusjes doen voor 25 gulden per week. Er gaan jaren voorbij — om precies te zijn: er gaan tien jaar voorbij —en dan zit hij eindelijk weer achter een piano. Het spelen gaat moeilijk, alles is geblokkeerd. Hij meldt zich aan bij het conservatorium van Rotterdam, maar hij moet eerst zijn schulden afbetalen. Zo komt hij bij het Buurt Service Team terecht, zo gaan zijn handen kapot, zo breekt zijn wil. En zo komt hij uiteindelijk bij Piekfijn terecht. De man die te paard de oorlog ontvluchtte, die tien jaar geen piano speelde, die het vuil van de straat raapte. Ik was er niet bij, ik heb de monden niet zien openvallen. Ik heb de muziek niet gehoord. Debussy? Chopin? Of was het Satie? Mensen raken betoverd door Ako Taher. Ontroerd. De pianist van Piekfijn wordt ontdekt door Radio Rijnmond. De kranten volgen.”
Ernest van der Kwast (Bombay, 1 januari 1981)
De Britse schrijver Rhidian Brook werd geboren op 1 januari 1964 in Tenby. Zie ook alle tags voor Rhidian Brook op dit blog. Zie ook alle tags voor Rhidian Brook op dit blog.
Uit: The Aftermath
“Of course. How silly of me.” Lewis left it there. Any more such questions and this efficient young officer with his shiny Sam Browne and perfect puttees would have him reported to Psychiatric.
He stepped from the overheated British Military Detachment Headquarters into the premature cold of a late-September day. He blew vapour and pulled on the kid gloves that Captain McLeod, the American cavalry officer, had given him in the town hall at Bremen the day the Allies had announced the division lines of the new Germany. “Looks like you get the bum deal,” he had said, reading the directive. “The French get the wine, we get the view and you guys get the ruins.”
Lewis had lived among the ruins for so long now he had stopped noticing them. His uniform was fitting garb for a governor in this new, quadripartite Germany—a kind of internationalized mufti which, in the midst of post-war disorientation and re-regulation, passed without comment.
The American gloves were prized but it was his Russian-front sheepskin coat that gave him the most pleasure, its provenance traceable back via the American to a Luftwaffe lieutenant who had, in turn, taken it from a captured Red Army colonel. He’d be wearing it soon enough if this weather kept up.
It was a relief to get away from Wilkins. The young officer was one of the new brigade of civil servants that made up the Control Commission, Germany, a bloated force of clipboard men who saw themselves as the architects of the reconstruction. Few of these people had seen action—or even a German—and this allowed them to pronounce and theorize their way to decisions with confidence. Wilkins would make major before long.
Lewis took a silver-plated cigarette case from his coat and opened it, catching the light from the sun on its clear, buffed surface. He polished it regularly. The case was the only material treasure he had with him, a parting gift from Rachael given to him at the gates of the last proper house he’d lived in—in Amersham, three years ago. “Think of me when you smoke” was her instruction, and this he had tried to do, fifty, sixty times a day for three years; a little ritual to keep the flame of love alive. He lit a cigarette and thought about that flame. With distance and time it had been easy to make it seem hotter than it was. The remembrance of their lovemaking and of his wife’s olive-smooth, curvy flesh had sustained him through the cold and lonely months (her flesh seemingly growing smoother and curvier as the war went by). But he had grown so comfortable with this imagined, ersatz version of his wife that the imminent prospect of actually touching and smelling her unsettled him.”
Rhidian Brook (Tenby, 1 januari 1964)
De Syrische schrijver Adonis (pseudoniem van Ali Ahmad Sa’id) werd geboren op 1 januari 1930 in Qassabin in het noorden van Syrië. Zie ook alle tags voor Adonis op dit blog.
Desert (Fragment)
You will see—
say his name
say you drew his face
reach out your hand toward him
or smile
or say I was happy once
or say I was sad once
you will see:
there is no country there.
Murder has changed the city’s shape—this stone
is a child’s head—
and this smoke is exhaled from human lungs.
Each thing recites its exile . . . a sea
of blood—and what
do you expect on these mornings except their arteries set to sail
into the darkness, into the tidal wave of slaughter?
Stay up with her, don’t let up—
she sits death in her embrace
and turns over her days
tattered sheets of paper.
Guard the last pictures
of her topography—
she is tossing and turning in the sand
in an ocean of sparks—
on her bodies
are the spots of human moans.
Seed after seed are cast into our earth—
fields feeding on our legends,
guard the secret of these bloods.
I am talking about a flavor to the seasons
and a flash of lightning in the sky.
Adonis (Qassabin, 1 januari 1930)
De Deense schrijver Jonas T. Bengtsson werd geboren op 1 januari 1976 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jonas T. Bengtsson op dit blog.
Uit: Aminas Briefe (Vertaald door Günther Frauenlob)
„Sofie. Damals, in jenem Jahr, verwendete ich den Namen Sofie als Absender. Aminas Eltern sind Kurden. Sie hat immer nur gut über sie geschrieben. Obwohl sie gesagt hat, sie seien ziemlich altmodisch und dass es ihrer Mutter gar nicht gefallen würde, wenn sie einem Mann schriebe. Und die Tatsache, dass ich in der Geschlossenen vollkommen stillgelegt sei, mache die Sache auch nicht besser. Als Amina mit ihrem Studium anfing, besorgte sie sich ein Postfach. Sie war es leid, dass ihre Mutter die Briefe öffnete und sie jedes Mal ausfragte, wenn ein Brief von der Uni kam, von einem männlichen Absender. Ihre Mutter verstand nicht sonderlich gut Dänisch und war der Meinung, das Wort „Tutor“ bedeute etwas Anrüchiges.
Ich nehme mir einen zweiten Brief aus der gleichen Reihe. Der gleiche Sommer.
Meine Mutter kann verdammt gut kochen, wirklich, wirklich gut. Aber im Moment hat sie keine Zeit dazu, sie musste einen Putzjob in einem Büro annehmen und kommt erst spät nach Hause. Deshalb müssen sich jetzt Gülden und ich um das Essen kümmern. Und das ist echt keine gute Idee, aber was sollen wir machen … Wir stehen in der Küche, vor uns überall diese Kräuter in kleinen Döschen ohne jede Aufschrift. Meine Mutter weiß natürlich, was da drin ist, sie braucht keine Etiketten. Und Rezepte gibt es natürlich auch nicht. Sie hat alles im Kopf. Hat das als Kind von ihrer Mutter gelernt, als sie zusammen am Herd standen. Wie viel Kräuter … wie viel Joghurt … Als Gülden und ich klein waren, haben wir immer unten im Hof gespielt, wenn Mutter gekocht hat. Und wenn sie uns gerufen hat, damit wir ihr helfen, haben wir immer behauptet, ganz dringend Hausaufgaben machen zu müssen, und sind in unserem Zimmer verschwunden.”
Jonas T. Bengtsson (Kopenhagen, 1 januari 1976)
Oud en Nieuw in Kopenhagen
De Nederlandse schrijfster Chantal van Gastel werd geboren op 1 januari 1980 in Breda. Zie ook alle tags voor Chantal van Gastel op dit blog.
Uit: Zonder jou
“ls ze eindelijk de klas in gaan, moet Mick apart gaan zitten, helemaal vooraan bij het bureau van de juf. Natuurlijk vindt iedereen weer dat het zijn schuld is, niemand ziet dat hij steeds wordt uitgelokt. Het is niet zijn schuld! Maar nooit gelooft iemand hem. Het kan niemand wat schelen. De juf begint met aardrijkskunde. Mick is zo kwaad dat hij helemaal niet kan opletten, dus hij zit maar wat met zijn potlood op zijn werkbankje te krassen. De juf kijkt hem streng aan. Mick smijt het potlood neer, waarna de juf naar Zoe loopt en haar vraagt om wat stencils uit te delen. Dat stomme kind! Kijk hoe blij ze is dat de juf haar gekozen heeft. Ze loopt heel dicht langs hem heen als ze een stencil op tafel legt. Weer ziet hij die lange vlecht van haar op haar rug heen en weer zwiepen. Die lelijke, kinderachtige vlecht. Hij háát die vlecht.
‘Je weet dat het niet anders kan, Valerie.’ De stem van Oscar haalt me uit mijn trance. Ik was bijna vergeten dat hij hier nog is, tegenover me aan tafel. Nu nog wel. Ik knipper het waas voor mijn ogen weg en zie tot mijn afschuw een traan op het papier vallen. Ik schraap mijn keel en probeer me te herpakken. Dit ga ik níét doen. Niet weer. Ik heb gehuild. Op hem ingepraat. Geprobeerd hem van gedachten te laten veranderen. Ik heb hem zo goed als gesmeekt om te blijven. En als ik dacht dat het zou uitmaken, zou ik het allemaal nog eens doen. Maar ik weet beter. Ik wil niet dat hij nog één traan van me te zien krijgt. Ik zou willen dat ik deze terug kon nemen. Die laatste, zielige, zwakke traan. Nou ja, te laat nu. Hij mag hem hebben. Maar er volgen geen nieuwe meer. Ik zou met mijn woede alles om me heen in as kunnen veranderen. De papieren die voor me liggen, de tafel waaraan we zitten en die we nog maar een jaar geleden samen uitgezocht hebben, het vloerkleed onder onze voeten en de grote hoekbank aan de andere kant van de kamer. Elke steen waaruit ons huis bestaat, elk meubelstuk waarmee we het ingericht hebben, elk element van ons leven samen… Ik zou het allemaal kunnen vernietigen nu. En voor het eerst begrijp ik enigszins hoe Mick zich soms moet voelen. Ik wil me niet indenken wat dit met hem zal doen.”
Chantal van Gastel (Breda, 1 januari 1980)
De Nederlandse schrijfster Inge Schilperoord werd geboren op 1 januari 1973. Zie ook alle tags voor Inge Schilperoord op dit blog.
Uit: Muidhond
“Haar gevouwen handen die ze altijd net onder haar boezem liet rusten. Vaak las hij in het Natuurblad maar kon zijn aandacht niet bij de woorden houden; de televisiestemmen prikten in zijn gedachten. Dan liet hij het blad op zijn schoot zakken en keek naar hoe zij televisie zat te kijken.
Hij dacht aan die kleine dingen, de dingen die hij zo goed kende. Hoe de vingers van haar rechterhand zich samenbogen en langzaam, gedachteloos naar het ragfijne kettinkje reikten, hoe ze het zilveren kruisje tussen haar duim- en wijsvinger nam, eroverheen begon te wrijven. Dan wist hij dat er iets was op televisie wat haar aandacht trok, waar ze om zou lachen, waar ze hem op zou wijzen. Hoe ze het rozenkransje door haar handen liet gaan wanneer ze ’s avonds bad.
Zijn handen waren klam. Hij voelde de warmte van de motor die in het binnenste van de bus dreunde. Af en toe keek hij naar zijn nagels, trok aan de velletjes langs zijn pink. Soms kwam hij wat overeind van zijn stoel om beter en verder te kunnen kijken, kneep zijn ogen tot spleetjes tegen het zonlicht en ging weer zitten.
Hij keek naar de meeuwen die door de lucht gleden met hun bek wijd opengesperd. Soms hingen ze even helemaal stil, als verstard in de lucht. Hij dacht aan de vogels waarvan hij de vlucht van achter zijn celraam had gevolgd. Zo lang hij kon. Het krachtige slaan van de vleugels. Wanneer ze vlak langs zijn raam zeilden, beeldde hij zich in dat hij het suizen van de lucht hoorde die schuin op de pennenveren stond. Achter in zijn therapieschrift hield hij bij wanneer hij bijzondere vogels zag, met de dagen en tijdstippen erbij. Drieteenmeeuwen, kleine mantelmeeuwen, storVooral de nabijheid van al die mannen. De misselijkmakende etensgeuren.
Maar dat was nu voorbij, even plotseling als het was begonnen. Ondanks alles had het toch plotseling geleken. Vorige week was de zoveelste rechtszitting; de hele dag in het beklaagdenbankje, de woorden van zijn advocaat, die zoals altijd langs hem heen gleden.
En gistermiddag dan de officiële brief van het gerechtshof.”mvogels, een zeekoet. Het turven gaf hem wat rust in dat lawaai, de verstikking zonder einde. Alles was zo ondraaglijk.
Inge Schilperoord (Den Haag(?), 1 januari 1973)
De Amerikaanse schrijver Jerome David Salinger werd in New York geboren op 1 januari 1919. Zie ook alle tags voor J. D. Salinger op dit blog.
Uit:The Catcher in the Rye
“I was just leaving,” I told her. “I have to meet somebody.” You could tell she was just trying to get in good with me. So that I’d tell old D.B. about it.
“Well, you little so-and-so. All right for you. Tell your big brother I hate him, when you see him.”
Then she left. The Navy guy and I told each other we were glad to’ve met each other. Which always kills me. I’m always saying “Glad to’ve met you” to somebody I’m not at all glad I met. If you want to stay alive, you have to say that stuff, though.
After I’d told her I had to meet somebody, I didn’t have any goddam choice except to leave. I couldn’t even stick around to hear old Ernie play something halfway decent. But I certainly wasn’t going to sit down at a table with old Lillian Simmons and that Navy guy and be bored to death. So I left. It made me mad, though, when I was getting my coat. People are always ruining things for you.
************
I walked all the way back to the hotel. Forty-one gorgeous blocks. I didn’t do it because I felt like walking or anything. It was more because I didn’t feel like getting in and out of another taxicab. Sometimes you get tired of riding in taxicabs the same way you get tired riding in elevators. All of a sudden, you have to walk, no matter how far or how high up. When I was a kid, I used to walk all the way up to our apartment very frequently. Twelve stories.
You wouldn’t even have known it had snowed at all. There was hardly any snow on the sidewalks. But it was freezing cold, and I took my red hunting hat out of my pocket and put it on–I didn’t give a damn how I looked. I even put the earlaps down. I wished I knew who’d swiped my gloves at Pencey, because my hands were freezing. Not that I’d have done much about it even if I had known. I’m one of these very yellow guys. I try not to show it, but I am. For instance, if I’d found out at Pencey who’d stolen my gloves, I probably would’ve gone down to the crook’s room and said, “Okay. How ‘bout handing over those gloves?”
J.D. Salinger (1 januari 1919 – 27 januari 2010)
Robert Vickrey’s portret van Salinger uit 1961 is te zien in de National Portrait Gallery in Washington
De Engelse romanschrijver en essayist Edward Morgan Forster werd geboren op 1 januari 1879 in Londen. Zie ook alle tags voor Edward Morgan Forster op dit blog.
Uit: Maurice
“I don’t know. I’ve come to tell you what I did.’ Yes, that was the reason of his visit. It was the closing of a book that would never be read again, and better close such a book than leave it lying about to get dirtied. The volume of their past must be restored to its shelf, and here, here was the place, amid darkness and perishing flowers. He owed it to Alec also. He could suffer no mixing of the old with the new. All compromise was perilous, because furtive, and, having finished his confession, he must disappear from the world that had brought him up.”
(…)
“He was not sure, but liked it. It recurred when they met suddenly or had been silent. It beckoned to him across intellect, saying, “This is all very well, you’re clever, we know—but come!” It haunted him so that he watched for it while his brain and tongue were busy, and when it came he felt himself replying, “I’ll come—I didn’t know.”
“You can’t help yourself now. You must come.”
“I don’t want to help myself.”
“Come then.”
He did come. He flung down all the barriers—not at once, for he did not live in a house that can be destroyed in a day.”
(…)
“Fed by neither Heaven nor by Earth he was going forward . . . He hadn’t a God or a lover–the two usual incentives to virtue. But on he struggled with his back to ease, because dignity demanded it. There was no one to watch him, nor did he watch himself, but struggles like his are the supreme achievements of humanity, and surpass any legends about Heavan.”
Edward Morgan Forster (1 januari 1879 – 7 juni 1970)
James Wilby als Maurice en Hugh Grant als Clive in de film “Maurice” uit 1987
De Colombiaanse schrijver Juan Gabriel Vásquez werd geboren in Bogotá op 1 januari 1973. Zie ook alle tags voor Juan Gabriel Vásquez op dit blog.
Uit: The Sound of Things Falling (Vertaald door Anne McLean)
“After these academic discussions I’d go to the billiards clubs on 14th Street, low-ceilinged places filled with smoke where my other life went on, a life without doctrines or jurisprudence. There, between small bets and coffee with brandy, my day would draw to a close, sometimes in the company of a colleague or two, sometimes with female students who after a few drinks might end up in my bed. I lived nearby, in a tenth-floor apartment where the air was always chilly, where the view of the spiky city of bricks and concrete was always good, where my bed was always open to discussions of Cesare Beccaria’s concept of crimes and punishments, or a difficult chapter of Bodenheimer, or even a simple upgrade of a mark by the quickest route. Life, in those days that now seem to have belonged to somebody else, was full of possibilities. The possibilities, as I would later discover, also belonged to somebody else: they were gradually, imperceptibly extinguished, like a tide going out, until they left me with what I am today.
At the time my city was beginning to emerge from the most violent years of its recent history. I’m not talking about the violence of cheap stabbings and stray bullets, the settling of accounts between low-grade dealers, but the kind that transcends the small resentments and small revenges of little people, the violence whose actors are collectives and written with capital letters: the State, the Cartel, the Army, the Front. We Bogotanos had become accustomed to it, partially because its images arrived with extraordinary regularity in our news reports and papers; that day, the images of the most recent attack had begun to appear, in the form of a breaking news bulletin, on the television screen at the billiards club.First we saw the reporter presenting the news from outside the door of the Country Clinic, then we saw the image of the bullet-riddled Mercedes—through the shot-out window we saw the backseat, broken glass, smears of dried blood— and finally, when all movement had ceased at all the tables and everyone had quieted down and someone had shouted to turn up the sound, we saw, above the dates of birth and the still fresh one of his death, the face of the victim in black and white. It was the conservative politician Álvaro Gómez, son of one of the most controversial presidents of the century and himself candidate for the presidency more than once.”
Juan Gabriel Vásquez (Bogotá, 1 januari 1973)
Cover originele uitgave
Zie voor nog meer schrijvers van de 1e januari ook mijn vorige blog van vandaag.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2008 en eveneens mijn blog van 1 januari 2009.