Euripides, Körner, Seifert en Czepko

Euripides’ biografische gegevens zijn omstreden.  Zijn levensloop zoals die ons is overgeleverd is een combinatie van geruchten en verzinsels (veelal ontleend aan Aristophanes’ komedies waarin met Euripides vaak de draak werd gestoken). Annalen.net laat hem geboren worden op 23 september  484 voor Christus. Euripides werd geboren op het eiland Salamis op de dag dat de slag bij Salamis plaatsvond. Zijn moeder heette Kleito en zijn vader Mnesarchos of Mnesarchides. Dankzij de adellijke afkomst van zijn moeder kon Euripides een goede opleiding genieten. In zijn jeugd legde hij zich toe op de gymnastiek en schilderkunst, later werd hij een leerling van Anaxagoras en een toehoorder van Prodikos en Protagoras. Hij had een hekel aan politiek, en studeerde veel. Ook bezat hij een privé-bibliotheek (wat in zijn tijd eerder ongewoon was). Wanneer hij zich aan het schrijven zette trok hij zich soms terug in een grot op zijn geboorte-eiland. In 408 v Chr., na de opvoering van zijn Orestes, verliet hij Athene, en trok naar het hof van Archelaos, koning van Macedonië. Het blijft onduidelijk waarom hij dat deed: om politieke redenen of teleurstelling omdat zijn werk miskend werd? Feit is dat hij dáár in 406 v. Chr. overleed, volgens biografen in zeer dramatische omstandigheden. Hij zou, verstrooid en in gepeins verzonken, verscheurd zijn door de loslopende waakhonden van de Macedonische koning.

Uit: Iphigeneia onder de Tauriërs

Iphigeneia

Ach, ach, dienaressen,
want ik moet klagen, jammerlijk klagen,
zonder lierspel roepend de weeklacht
van mijne geenzins welluidende kreten,
ai, ai, voor den treurenden lijkzang.
Zóó groot een ramp is mij overkomen,
mij, die mijn broer om zijn heengaan beweenen moet,
zùlk een droom moest ik zien in den nacht,
welks duister nu is verdwenen.
Verloren ben ik, verloren ben ik!
Mijn vaderlijk huis, het is niet meer!
Helaas, vernietigd is mijn geslacht!
Wee, wee, wat een rampen voor Argos!

Zij begint de lijkplechtigheid.

O, demon, die mijn eenigen broer
Mij ontrooft en hem zond naar den Hades!
Voor hem wil ik plengen, de schaal der dooden
uitgieten over den aarde-rug:
van berg-weidend vee de vloeiende melk,
den druivenvocht-stroom van Bachos
en den arbeid der bruingele bijen,
die men geeft tot verzoening der dooden. –

Euripides (484 v. Chr – 406 v. Chr)

 

Theodor Körner werd geboren op 23 september 1791 in Dresden. Na eerst privé-onderwijs genoten te hebben bezocht hij vanaf 1808 de mijnbouwschool in Freiberg. Hij keerde zich echter van de praktische mijnbouw af en richtte zich steeds meer op de hulpwetenschappen ervan. Tegelijkertijd werd hij tot de dichtkunst aangetrokken. Met de ondersteuning van zijn vader (die met Schiller bevriend was) gaf hij in 1810 een verzameling gedichten uit. Vanaf augustus 1810 studeerde hij rechten in Leipzig.

Nadat hij in studentenkringen allerlei problemen had ondervonden vluchtte hij naar Berlijn. Hij werd echter ziek en gaf de studie op. Zijn vader stuurde hem in 1811 naar Wenen, waar hij geschiedenis studeerde en gedichten en toneelstukken schreef. In januari 1813 kreeg hij een aanstelling bij het Burgtheater.

(Napoleon streefde naar het herstellen van zijn macht in Duitsland en vocht (en won) hiervoor twee zware slagen, de Slag bij Lützen op 2 mei en de Slag bij Bautzen, op 20 mei met Russisch-Pruisische troepen. De overwinningen leidden tot een korte wapenstilstand, maar deze duurde nog korter dan de vorige.)

In maart sloot Körner zich aan bij het Lützowsche Freikorps, raakte in juni in een slag bij Kitzen zwaar gewond, maar voegde zich midden augustus weer bij de troepen. Ten noorden van Schwerin  werd hij op 26 augustus 1813 dodelijk getroffen door een geweerkogel. Ter herinnering aan hem zijn er in Duitsland niet alleen heel wat standbeelden, maar ook Körner-eiken en linden te vinden.

 

Lützows wilde Jagd.

Was glänzt dort vom Walde im Sonnenschein?
Hör’s näher und näher brausen.
Es zieht sich herunter in düsteren Reih’n,
Und gellende Hörner schallen darein
Und erfüllen die Seele mit Grausen.
Und wenn ihr die schwarzen Gesellen fragt:
Das ist Lützows wilde, verwegene Jagd.

Was zieht dort rasch durch den finstern Wald
Und streift von Bergen zu Bergen?
Es legt sich in nächtlichen Hinterhalt;
Das Hurra jauchzt und die Büchse knallt;
Es fallen die fränkischen Schergen.
Und wenn ihr die schwarzen Jäger fragt:
Das ist Lützows wilde, verwegene Jagd.

Wo die Reben dort glühen, dort braust der Rhein,
Der Wütrich geborgen sich meinte;
Da naht es schnell mit Gewitterschein
Und wirft sich mit rüst’gen Armen hinein
Und springt ans Ufer der Feinde.
Und wenn ihr die schwarzen Schwimmer fragt:
Das ist Lützows wilde, verwegene Jagd.

Was braust dort im Tale die laute Schlacht,
Was schlagen die Schwerter zusammen?
Wildherzige Reiter schlagen die Schlacht,
Und der Funke der Freiheit ist glühend erwacht
Und lodert in blutigen Flammen.
Und wenn ihr die schwarzen Reiter fragt:
Das ist Lützows wilde, verwegene Jagd.

Wer scheidet dort röchelnd vom Sonnenlicht,
Unter winselnde Feinde gebettet?
Es zuckt der Tod auf dem Angesicht;
Doch die wackern Herzen erzittern nicht.
Das Vaterland ist ja gerettet.
Und wenn ihr die schwarzen Gefall’nen fragt:
Das war Lützows wilde, verwegene Jagd.

Die wilde Jagd und die deutsche Jagd
Auf Henkersblut und Tyrannen!
Drum, die ihr uns liebt, nicht geweint und geklagt!
Das Land ist ja frei, und der Morgen tagt,
Wenn wir’s auch nur sterbend gewannen.
Und von Enkeln zu Enkeln sei’s nachgesagt:
Das war Lützows wilde, verwegene Jagd.

 

 

Theodor Körner (23 september 1791 – 26 augustus 1813)

 

Jaroslav Seifert werd op 23 september 1901 geboren en groeide op in de arbeiderswijk Žižkov in Praag. Hij was de eerste Tsjech die de Nobelprijs voor literatuur kreeg (1984). Zijn middelbare school maakte hij niet af en werd journalist.Onder invloed van de Russische revolutie (1917) werd hij socialist en behoorde tot de uiterst linker vleugel van de sociaal democraten.

Zijn eerste dichtbundel verscheen in 1921. Aanvankelijk schreef hij vooral revolutionaire gedichten, later meer lyrische poëzie. In de jaren twintig werkte hij voor verschillende communistische kranten en tijdschriften. Seifert ontving in 1936, 1955 en 1968 staatsprijzen voor zijn werk. In 1968, werd hij voorzitter van de Tsjechoslowaakse schrijversbond en tijdens de Praagse lente van 1968 ijverde hij voor de rehabilitatie van in ongenade gevallen collega’s. Na de inval van de troepen van het Warschaupact (augustus 1968) belandde zijn werk in het ondergrondse circuit, maar werd ook naar het buitenland gesmokkeld en daar gedrukt.

In 1981 verschenen zijn mémoires: VŠECKY KRÁSY SVETA (Alle schoonheid van de Wereld). Dit werk verscheen noodgedwongen in het buitenland en leidde tot de Nobel prijs. Het nieuws ontving hij op zijn ziekbed. Hij was zelf te ziek om naar Stockholm te reizen om de prijs in ontvangst te nemen. Zijn schoonzoon, die tevens zijn secretaris was, kreeg geen visum van de autoriteiten om naar Zweden te gaan. Ze waren namelijk niet blij met het feit dat Seifert de Nobelprijs kreeg. Hij overleed in Praag op 10 januari 1986. Jaroslav Seifert kreeg van de autoriteiten wel een staatsbegrafenis.

En vaarwel!

Bij de miljoenen verzen op deze wereld
voegde ik maar een paar strofen.
Ze waren wellicht niet wijzer dan krekelliederen.
Dat weet ik, vergeef me.
Ik eindig al.

Het waren niet de eerste stappen
in het maanstof.
Als ze toch ooit schitterden
was het niet door hun licht.
Ik hield van deze taal.

En zij, die zwijgende lippen
tot beven kon dwingen,
zal makkelijk geliefden tot kussen aansporen
wanneer ze slenteren door het avondrode land,
als de zon langzamer ondergaat
dan in de tropen.

Poëzie was met ons vanaf alle begin.
Zoals beminnen,
zoals honger, zoals pest, zoals oorlog.
Mijn verzen waren soms
verschrikkelijk dwaas.
Maar daarvoor verontschuldig ik me niet.
Ik geloof dat het zoeken naar mooie woorden
beter is
dan doden en moorden

 

Jarolslav  Seifert
uit: En vaarwel! Agathon 1984
vertaling: Jana Beranová

Jaroslav Seifert ( 23 september 1901 – 10 januari 1986)

 

De Duitse dichter en schrijver Daniel Czepko von Reigersfeld werd op 23 september 1605 in Koschwitz geboren  Hij studeerde medicijnen en rechten, eerst in Leipzig, later in Straatsburg. In 1629 moest hij wegens de vervolging van protestanten zijn landgoed in Schweidnitz verlaten. Dankzij een voordelig huwelijk kon hij er in 1636 weer terugkeren. Zijn Sexcenta Monodisticha Sapientium geldt als voorloper van de Cherubinischen Wandermann van Angelus Selesius. Zijn werk ontstond onder invloed van Paracelsus en van de mystiek vam Meister Eckhart. Om die reden vielen de meeste van zijn geschriften onder de censuur en werden ze tijdens zijn leven niet gedrukt. Als zijn hoofdwerk beschouwde hij het 9222 verzen tellende leerdicht Corydon und Phyllis.

 

II. An Forschenden. Alles Eines in Einem

 

Du must, wilt du den Grund beschaun,

Daraus die Weisen Lehren fliessen,

Des Lebens Wasser in dich schliessen,

Und unserm Mittler gantz vertraun.

 

Es wird, wirst du mit mir drauf baun,

Sich in dir dein Verstand ergiessen,

Ja Lebens Ströme werden schiessen,

Und weisre Lehren auf uns thaun.

 

In Ihm ist Gott, Natur und Wir

Und alle Wundersprüch ein Wesen:

Kanst du, er wird ein Geist mit dir,

 

Die Reim aus diesem Grunde lesen.

Doch bist du bloß, wann voll Begier

du darnach lebst, mein Mensch genesen.

 

                                                                   Ohne Leben Tod.

 

 

Daniel Czepko von Reigersfeld (23 september 1605 – 8 september 1660)