Ferdinand Bordewijk, Menno Wigman, Jonathan Littell, Eugen Egner, Mercè Rodoreda

De Nederlandse schrijver Ferdinand Bordewijk werd geboren op 10 oktober 1884 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Ferdinand Bordewijk op dit blog.

 

Uit: Knorrende beesten

„De ondergaande zon der hondsdagen zette de kust in een machtig rood. Het rijkelijk bluschwater der zee doofde dit trotsch tafereel. De nachthitte hing op het land, en de dikke zilte geur van de zee, het parfum van een zware vrouw die ruischt in ondergoed van zij.

Hoog kalkig scheen de parade in lange lijn, van Rigel tot Regulus, en verder tot de haven en de blinde dolkstooten van den vuurtoren. Daarlangs de kleine duistere bars, broeisch geflonker van kleur en geteem van muziek. Hooger de golvende promenade, en hooger weer de terrassen met de hotels, Rigel, Beteigeuze, Mizar, Regulus, en daarin gevat het kleine uiterst selecte blok van Alcor.

Het verkeer op de parade wemelde, zijn toon was beschaafd. Het groot gerucht kwam van de pier.

De pier stak een arm en een vuist ver in zee. Ook daar wemelde het, in een eenvoudiger feestelijkheid. De pier had zich overwelfd met een berceau van roze gloeilicht.

Het groote eindcafé trok zijn burgerlijk silhouet in roze lichtlijnen na en herschiep zich tot een onbeholpen fantasmagorie. Het water weerkaatste het roze in gerekte deining. Een maritieme kanonnade gaf het slagwerk van de militaire kapel. Er werd geroepen, gezongen, gedraafd.

In de keten der kleine bars van de parade was de parkeerplaats een breuk. Aan den ingang was de garage en de service, dit woord in bijtend zilverlicht vóór den muur, dan de effen matheid van het plein van betontegels, afgesloten door een rechten steenwal, waarboven de promenade door een peristyle. Aan de verre andere zijde de kleine steenen cylinder van den parkwachter. Het park lag in het halfduister, zonder eigen verlichting, zijdelings beschenen door het booglicht van de parade.

Het park was vol van kleine, stille dieren. Hun eigenaars zochten vreugde op de pier. De tijd kwam nu van de weeldedieren. Zij liepen langzaam over de parade, met gedempte knorren van gevoede beesten, met het rhythmisch namalen van juist passende tanden in een dichten snuit.“

 

Ferdinand Bordewijk (10 oktober 1884 – 28 april 1965)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2008 en ook mijn blog van 10 oktober 2009 en ook mijn blog van 10 oktober 2010

 

Glazenwasser ziet schilderijen

Auto’s, gelach, geraas: alles slaat dood
op zeven hoog. Ik hoor alleen mijn spons

en het verkouden knarsen van het staal
waaraan ik hang. Soms spreekt een wolk mij aan

of gis ik wat een meeuw te zeggen heeft.
De mensen: druk, wit, stemloos, achter glas.

Op acht hoog kunst. Dat meisje daar, die lach,
wie heeft haar zo bespied dat ze immuun

voor complimenten mijn gezicht in kijkt?
En wanneer breekt die sperwer uit zijn lijst?

Ik hang hier als een ijskoud schilderij
waar niemand oog voor heeft, ik poets en zwoeg

en maak het uitzicht vrij – schilder er maand
na maand onvervalste wolken bij.

Kijk. Daar kruipt al zonlicht in mijn lijst.

 

Telefunken

Na jaren zwoegen werd ik kleurenblind,
sloeg vonken uit, kreeg klappen, gaf de geest.

Nu sta ik vaal en uitgepraat op straat
en moet steeds denken aan dat lege masker

dat mij zo schaamteloos heeft aangestaard.
Nagepraat. Aanbeden. Stukgemaakt.

De zak. Dat hij niet zag hoe levensecht
ik de tijd uit zijn ogen at. De zak.

Ik gaf hem Hitchcock, borsten, rampen, sikhs.
Ik gaf hem ogen. Oorlog. Noorderlicht.

Maar ik kon gaan. En hij kijkt weer tv.
Straks word ik opgehaald en sterven kilo’s

dode uren op de stortplaats met mij mee.

Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)

 

De Amerikaanse schrijver Jonathan Littell werd geboren in New York op 10 oktober 1967. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2009 en ook mijn blog van 10 oktober 2010

 

Uit: Die Wohlgesinnten (Vertaald door Hainer Kober)

„Ihr Menschenbrüder, lasst mich euch erzählen, wie es gewesen ist. Wir sind nicht deine Brüder, werdet ihr antworten, und wir wollen es gar nicht wissen. Gewiss, die Geschichte ist düster, aber auch erbaulich, sie ist eine wahrhaft moralische Erzählung, glaubt mir. Ein bisschen lang ist sie wohl, schließlich ist viel geschehen, doch wenn ihr es nicht allzu eilig habt, werdet ihr vielleicht die Zeit erübrigen. Immerhin betrifft die Geschichte euch: Und ihr werdet schon sehen, wie sehr sie euch betrifft. Glaubt nicht, ich wollte euch von irgendetwas überzeugen, wovon es auch sei; was ihr denkt, ist schließlich eure Sache. Wenn ich mich nach all diesen Jahren entschlossen habe, sie niederzuschreiben, dann nur, um mir selber Klarheit zu verschaffen, nicht euch. Lange kriecht man als Raupe über diese Erde und wartet auf den prächtigen durchscheinenden Schmetterling, den man in sich trägt. Und dann vergeht die Zeit, die Verpuppung findet nicht statt, wir bleiben Larven. Das ist eine betrübliche Feststellung, aber was soll man machen? Natürlich bleibt immer noch der Selbstmord. Doch ehrlich gesagt, lockt er mich wenig. Sicher, ich habe lange daran gedacht, und sollte ich doch darauf zurückgreifen, wüsste ich auch wie: Ich würde mir eine Handgranate gegen das Herz drücken und mit einem wilden Ausbruch der Freude aus dieser Welt scheiden. Eine kleine runde Granate, die ich behutsam entsichern würde, bevor ich den Bügel freigäbe, und bei dem kurzen metallischen Klicken des Zünders lächelte ich, dem letzten Geräusch, das ich hören würde – abgesehen vom Hämmern meines Herzens in den Ohren. Und dann endlich das Glück, oder jedenfalls der Friede, und die Wände des Büros mit Fetzen dekoriert. Die Putzfrauen würden saubermachen, dafür werden sie schließlich bezahlt, selber schuld. Doch wie gesagt, der Selbstmord

reizt mich nicht. Ich weiß übrigens nicht, warum, ein altes moralphilosophisches Relikt vielleicht, das mich predigen lässt, wir seien schließlich nicht auf dieser Welt, um uns zu amüsieren? Aber wozu dann? Keine Ahnung, um zu überdauern vermutlich, die Zeit totzuschlagen, bevor sie dich erschlägt. So gesehen, ist das Schreiben ein Zeitvertreib wie jeder andere auch“.

 


Jonathan Littell (New York, 10 oktober 1967)

 

De Duitse schrijver, tekenaar en musicus Eugen Egner werd geboren op 10 oktober 1951 in Ingelfingen. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2009 en ook mijn blog van 10 oktober 2010

 

Uit: Eine Brieffreundschaft auf dem Billigmond

„Nach getaner Arbeit saß ich teetrinkend im Sessel und lauschte der Rundfunkübertragung eines Kammerkonzerts. Plötzlich brach die Musik ab, und drei irre Stimmen schrillten aus den Lautsprechern: »Programmänderung! Wir wollen sofort eine Kochsendung bringen! Programmänderung! Kochsendung!«

Eine Feuerwehrglocke wurde frenetisch geläutet, lautes Brutzeln war zu hören und das Klappern von

Herdgeschirr.

»Damen und Herren«, schrien die Irren weiter, »wir werden jetzt einen Fisch zubereiten. Obacht! Aufgemerkt! Fischzubereitung!«

Als nächstes wurde behauptet: »Diesen Fisch haben ein paar Eichhörnchen für uns aus dem Meer gezogen. Es waren gute Eichhörnchen. Und wir haben sie mit Eichhörnchen-Geld gut bezahlt. Nun wollen wir den Fisch aufschneiden. Zurücktreten! Brillenträger und Herzkranke in den Schutzraum!«

Es folgte ein häßliches Schneidegeräusch. Die drei Irren fuhren fort: »Nunmehr erfolgt das Ausnehmen.«

Wieder erklang die Feuerwehrglocke. »Da ist was drin, in dem Fisch«, hieß es dann. »Ein Fremdkörper. Sieht aus wie … Abwischen, das! Damen und Herren, es handelt sich um eine Musikkassette. Was ist da drauf? Ein Fischrezept? Sofort abspielen!«

Gut hörbar wurde die Musikkassette in ein entsprechendes Abspielgerät eingelegt. Eine Frauenstimme hob an zu erzählen:

»Das war also die Innere Mongolei des Billigmondes, auf den ich strafversetzt worden war. Meine

drei minderwertigen Reiseführer zeigten mir stolz die offene Weite des Landes. Aus der Ferne trug der

Wind rasendes Schreibmaschinengeklapper heran.“

 

Eugen Egner (Ingelfingen, 10 oktober 1951)

 

De Catalaanse schrijfster Mercè Rodoreda werd geboren op 10 oktober 1908 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2009 en ook mijn blog van 10 oktober 2010

 

Uit: Quanta, Quanta Guerra(Vertaald door Anna Maria Saludes i Amat)

„I was born at midnight, in autumn, with a lentil-sized mark on my forehead. My mother, when I misbehaved, would say, half turning her back to me, you look like a Cain. Josep had a scar on his left thigh, the inner part, shaped like a fish, that made people laugh. Rossend, the son of the junkman who lent us his donkey and wheelbarrow to take carnations to market, had red on the tip of his nose and made people laugh. Ramón, the butcher’s son, had pointy ears and made people laugh. I didn’t make anyone laugh. Whenever they joined together and attacked me because I didn’t want to join in their games, I would force them to retreat, shouting that the devil was my uncle and had marked my forehead before I was born so that he could recognize me later, even among other boys. When I was three, because my mother never wanted to cut the hair that fell in ringlets on both sides of my neck, everyone took me for a girl. The day that my mother took me to see Father Sebastià so I could be enrolled in school, Father Sebastià regarded me with pity and said: we don’t admit girls here. My mother burst out with explanations, saying that it hurt her to cut my hair, so pretty, that I was still just a baby and would get cold without the hair, and while she explained this, I, who already knew how to write my name, went up to the board, took the chalk and wrote in white on black, in large, crooked letters: Adrià Guinart. Father Sebastià suddenly noticed, joined his hands and said: what an archangel!“

 


Mercè Rodoreda (10 oktober 1908 – 13 april 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e oktober ook mijn vorige blog van vandaag en eveneens mijn eerste blog van vandaag.