De Nederlandse schrijver en vertaler Frans Kellendonk werd geboren in Nijmegen op 7 januari 1951. Zie ook alle tags voor Frans Kellendonk op dit blog.
Uit: De brieven
“Aan Johan Polak, 2 november 1980
Beste Johan,
Dank voor je edelmoedige gebaar. Ik… auteur van de verhalen van Henry James – alsof ik hem zelf heb uitgevonden! Het is wel een beetje véél eer. Ik voel me zeer gevleid door je brief, maar ik ben er ook zeer door teleurgesteld, want op geen van de voorstellen die ik je heb gedaan in een eerder schrijven en die we later met Ben Hosman op de Keizersgracht hebben doorgesproken, wordt in je conceptovereenkomst ook maar terloops ingegaan. Bovendien heb ik in de gauwigheid berekend dat de fl. 20.000 onterugvorderbaar voorschot dat je me biedt zeshonderd gulden minder is dan het bedrag dat ik volgens een normaal vertaalcontract zou hebben gekregen. En ik ben niet zó ijdel dat ik voor een eer die me eigenlijk niet toekomt ook nog eens zou willen betalen. Ik maak me niet wijs dat er van een boek dat over de honderd gulden moet gaan kosten meer dan drieduizend exemplaren verkocht zullen worden, zeker niet binnen één of twee jaar. Daarom is je royaltycontract in deze vorm niet aantrekkelijk voor mij. Aan dat boek zal ik drie jaar moeten werken en in die drie jaar zal ik moeten eten, me moeten kleden en moeten wonen. Ik eet niet meer dan een kanariepietje, ik hul me in lompen en ik woon in een krot, tussen de muizen, en zelfs als ik dat zo wil volhouden moet ik toch zoiets als een minimumloon verdienen — en drie jaar minimumloon is een veelvoud van het bedrag dat je me biedt. Gesteld dat ik drie jaar achtereenvolgens een werkbeurs van vijfduizend gulden zou krijgen, dan zijn we er nog steeds niet; en aan een aanvullend honorarium hebben we in dit geval niets, want dat wordt pas uitbetaald over zes jaar, wanneer ik reeds lang dood en begraven ben. Als deze, van mij uit gezien toch uiterst bescheiden, eisen voor jullie onaanvaardbaar zijn — en daar kan ik best inkomen — dan is het plan té ambitieus en moeten we het maar opgeven. Vooruitlopend op die spijtige gevolgtrekking heb ik alvast een idee voor een boek dat me slechts één jaar zou kosten. Eén jaar ontbering kan ik me nog net veroorloven. Dat boek moet de volgende verhalen bevatten: The Pupil, The Beast in the Jungle, The Jolly Corner en The Bench of Desolation, dat ik nu voor het eerst noem en geheel ten onrechte niet in mijn eerdere keuze heb betrokken. Dat boek telt dan zoo bladzijden, 80.000 woorden. Daarvoor wil ik wél een royaltycontract van 10% afsluiten, mits ik een onterugvorderbaar voorschot krijg van achtduizend gulden, d.w.z. een dubbeltje per woord (de verhalen zijn immers vrij van rechten). Ik ben benieuwd naar je reactie.
Vriendelijke groeten
(ook aan Rik),
Frans Kellendonk”
Frans Kellendonk (7 januari 1951 – 15 februari 1990)
De Amerikaanse dichter, redacteur en hoogleraar Reginald Gibbons werd geboren in Houston op 7 januari 1947. Zie ook alle tags voor Reginald Gibbons op dit blog.
After Mandelshtam
To the futile sound
of midnight church bells,
out back someone is
rinsing her thoughts in
unfathomable
universal sky—
a cold faint glowing.
As always stars are
white as salt on the
blade of an old axe.
The rain-barrel’s full,
there’s ice in its mouth.
Smash the ice—comets
and stars melt away
like salt, the water
darkens and the earth
on which the barrel
stands is transparent
underfoot, and there
too are galaxies,
ghost-pale and roaring
silently in the
seven-hundred-odd
chambers of the mind.
Reginald Gibbons (Houston, 7 januari 1947)
De Canadese dichteres en schrijfster Dionne Brand werd geboren op 7 januari 1953 op Trinidad. Zie ook alle tags voor Dionne Brand op dit blog.
Uit: Thirsty
I
This city is beauty
unbreakable and amorous as eyelids,
in the streets, pressed with fierce departures,
submerged landings,
I am innocent as thresholds
and smashed night birds, lovesick,
as empty elevators
let me declare doorways,
corners, pursuit, let me say
standing here in eyelashes, in
invisible breasts, in the shrinking lake
in the tiny shops of untrue recollections,
the brittle, gnawed life we live,
I am held, and held
why, the touch of everything blushes me,
pigeons and wrecked boys,
half dead hours, blind musicians,
inconclusive women in bruised dresses
even the habitual gray-suited men with terrible
briefcases, how come, how come
I anticipate nothing as intimate as history
would I have had a different life
failing this embrace with broken things,
iridescent veins, ecstatic bullets, small cracks
in the brain, would I know these particular facts,
how a phrase scars a cheek, how water
dries love out, this, a thought as casual
as any second eviscerates a breath
and this, we meet in careless intervals,
in coffee bars, gas stations, in prosthetic
conversations, lotteries, untranslatable
mouths, in versions of what we may be,
a tremor of the hand in the realization
of endings, a glancing blow of tears
on skin, the keen dismissal in speed
Dionne Brand (Trinidad, 7 januari 1953)
De Finse schrijfster Sofi Oksanen werd geboren in Jyväskylä op 7 januari 1977. Zie ook alle tags voor Sofi Oksanen op dit blog.
Uit: Als de duiven verdwijnen (Vertaald door Marja-Leena Hellings)
„West-Estland Estische SSR, Sovjet-Unie
We brachten nog een bezoek aan het graf van Rosalie en legden weidebloemen op het maanbeschenen grasheuveltje, we zwegen een ogenblik, met de bloemen tussen ons in. Ik wilde niet dat Juudit wegging, ik wilde haar niet laten gaan, en daarom moest ik iets zeggen wat je in dergelijke situaties niet zou moeten zeggen: ‘Wij zullen elkaar nooit meer zien.’ Ik voelde mijn stem breken en dat bracht een glans in haar ogen, dezelfde glans die mij vaak van mijn stuk had gebracht en van mijn rationele gemoed een wankel bootje van schors had gemaakt. Nu deinde dat op de golven die even in haar ooghoeken opwelden. Misschien wilde ik mijn eigen pijn verzachten en drukte ik me onbeholpen uit, misschien wilde ik gewoon gemeen zijn, zodat ze mij en mijn meedogenloosheid onderweg kon vervloeken, of misschien wilde ik nog een laatste teken van haar dat ze niet weg wilde; ik was nog steeds onzeker over wat er in haar omging, ook al hadden we samen zoveel meegemaakt.
`Je hebt er spijt van dat je mij ondanks alles bij je hebt genomen,’ fluisterde ze. Ik schrok ervan dat ze me doorzag, en haalde opgelaten een hand langs mijn nek. Ze had de avond daarvoor mijn haar nog geknipt, er zaten haartjes in mijn kraag, die jeukten. `Het geeft niet, ik begrijp het wel,’ ging ze verder. Ik ging er niet tegenin, ook al had dat gekund. En toch geloofde ik niet dat ik in het bos meer voor elkaar zou hebben gekregen zonder Juudit, voor wie ik ook nog had moeten zorgen. De mannen hadden andere dingen geïnsinueerd. Ik had haar wel mee moeten nemen, om haar in het bos te verbergen toen ik hoorde dat ze Tallinn was ontvlucht en de Russen het huis van de familie Arm waren genaderd. Daar waren we niet veilig, in het bos was het beter. Ze had op een vleugellam vogeltje geleken, was erg verzwakt, ze had wekenlang aan zenuwkoorts geleden. Pas toen onze hospik was gesneuveld, hadden de mannen mevrouw Vaik laten komen om ons te helpen, ons en Juudit. Het was me weer gelukt om haar te redden, maar als ze de weg op zou lopen die vaag vóór ons opdoemde, zou ik haar niet meer kunnen beschermen. De mannen hadden evengoed gelijk: de plaats van vrouwen en kinderen was thuis, Juudit moest naar de stad. Onze situatie werd alsmaar benarder en het werd steeds minder veilig in de bossen. Ik hield heimelijk haar gezicht in de gaten: ze had haar blik gericht op de weg waarlangs ze zou weggaan, ze had haar mond een beetje open, ze haalde adem met alle kracht die ze in zich had en de luchtstroom die ze uitblies probeerde mijn besluit te doen wankelen. `Het is het beste, het beste voor ons allemaal. Ga terug naar het leven dat je achterliet,’ zei ik. `Dat is niet meer hetzelfde. Dat zal het nooit meer zijn.’
Sofi Oksanen (Jyväskylä, 7 januari 1977)
Cover Finse uitgave
De Nederlandse dichter, bloemlezer Henk van Zuiden werd geboren in Apeldoorn op 7 januari 1951. Zie ook alle tags voor Henk van Zuiden op dit blog.
Danser van Aleppo
Voor Yasser
Zie hem toch, zweepslagen zijn het, uitmondend in vloer
penselende bewegingen. Zijn hoofd trots en fier, honderden
noten later gebogen. Gebogen naar de grond, bodem waar-
door hij niet zal zakken. Oeverloos verlangen, klein geluk,
heimwee, ja díepe heimwee en aangedaan verdriet spatten
in de rondte. Spatten van zijn lijf dat niet stil kan staan.
In alles is hij sierlijk en beheerst. Secondenlang, nee, tien-
tallen minuten aaneen danst hij op Arabische klanken. Danst
weer opnieuw, rijgend minuut aan minuut. Hij danst alsof
zijn leven ervan afhangt. Hij danst en danst om te overleven.
Victoria regia
voor Daan Custer
Waar zijn ze gebleven? De horden
fotografen, popelend wachtend op
bloei van waterplant met wiegebladeren
die (zonder overdrijven) makkelijk een
baby te slapen dragen.
Zijn cameralui doof voor engelengezang,
overgenomen door vroege vogels die niet
talen naar waaierende lelies: eerste nacht
wit en volgende nacht roze.
Of raken lenzen verlegen bij de komst
van bittermooi mensenkindje met
lijfje uit zuiver marsepein, niet te boet-
seren tenen en vingers, fondanten
koppetje met oren en neusje en lippen
van fijne chocolade, en alles wat het ziet
heeft nog geen naam, is van gelijke waarde.
Henk van Zuiden (Apeldoorn, 7 januari 1951)
Apeldoorn, raadhuis
De Indiase schrijfster en columniste Shobhaa Dé werd geboren op 7 januari 1947 in Maharashtra. Zie ook alle tags voor Shobhaa Dé op dit blog.
Uit: Starry Nights
“LIGHTS OF. Kishenbhai registered the harsh command of the studio lackey with disdain. How many times in the past two decades had he heard those words? A thousand? Ten thousand? As darkness descended in the shabby, suburban preview theater, he eased his feet out of his white Rexine chappals, reached for his Pan Parag dabba, belched discreetly and touched the panch-mukhi rudraksha around his neck. A reflex action.
Or it was most times, anyway. Tonight’s film was special. He had more than just his money at stake. Kishenbhai wanted Tera Mera Pyaar Aisa to be a box office hit. Not so much for himself. But for Aasha Rani. His Aasha. She was no longer his, of course, he corrected himself swiftly. But she had been. And her rise to fame had begun in this very theater. It was an event he would never forget. His first film. And hers. His premier hit.
And hers. His first love. And hers?
The man in the bucket seat next to him had already begun to fidget. Kishenbhai cursed under his breath. This two-bit bhangi in a synthetic electric blue kurta-pyjama was Gopalji this evening. Gopalji my foot, he’d silently snorted. He was no Gopalji. He was a scavenger from the gutters of Bombay. And today this same son of a bitch was a producer. A big-time, big-bucks producer. Bastard! Seven years ago he’d been a servile unit hand in Kishenbhai’s production company. Oh yes, he’d had his own production company then. A banner of his own. K. B. Productions.
At that time Gopal had been nothing but a fucking bhadwa who fetched paan for the director and whores for the hero. Kishenbhai remembered him well. “Abey male!” he’d call out to the shifty-eyed sidey, “Get me my beedi packet.” Fetch, he’d say and off Gopal would scamper to bring him his Dunhills from the car. He was useful and resourceful. He could iron the heroine’s taffeta petticoat without burning holes into it. He knew where to get camels at a day’s notice for a song picturization. Why, the bloody bugger even pancaked faces when the makeup man fell ill. Gopal had made himself indispensable. And detestable.
Kishenbhai recalled the day he’d sacked him. That was nasty. But inevitable. Gopal had overstepped. He had made a pass at Aasha Rani. Kishenbhai didn’t want to think about it. He forced himself back to the present. Deafening music while the credits rolled. Why did all Hindi films (even the arty ones) insist on raucous ear-splitting noise during the all-important opening sequences? Was it to shock the audiences to attention or to numb and deaden good sense? Jaaney do… he was beyond caring. This was what the bastards wanted. And this was what they got.”
Shobhaa Dé (Maharashtra, 7 januari 1947)
De Franse schrijfster Marie Desplechin werd geboren op 7 januari 1959 in Roubaix. Zie ook alle tags voor Marie Desplechin op dit blog.
Uit: Pome
“Je l’avais déjà vue, moi. Je le savais, qu’elle habitait le bâtiment A. J’avais bien remarqué qu’elle était de la famille du vieux type qui avait porté les cartons, pour le déménagement.
Mais je n’osais pas lui parler. Maman n’aime pas que je parle aux voisins. Elle pense que la terre entière nous veut du mal. Dans notre ancien immeuble, j’avais interdiction de causer à qui que ce soit. De toute façon, personne ne m’adressait la parole. Tout le monde avait peur de nous, depuis que ma mère s’était vengée de la voisine du sixième en faisant crever ses oiseaux.
– Je sais que c’est vous, sifflait la voisine quand elle nous croisait dans les escaliers. Vous et vos sales manigances…
– Eh bien, prouvez-le, répondait ma mère avec un sourire insolent.
J’aurais pu le prouver. Je l’avais vue préparer sa poudre et la balancer par la fenêtre sur le balcon du sixième. Je savais que ce n’était pas une vulgaire poussière de ménage. Elle avait passé des heures à la recuire en chantonnant sur sa bassine. J’aurais pu annoncer que les perruches allaient devenir toutes blanches et sécher sur leurs petits perchoirs. C’était écrit dans la recette. Le problème avec ma mère, ce n’est pas tellement qu’elle est méchante. C’est qu’elle est rancunière, mesquine, agressive et mauvaise voisine. Et que je suis sa fille.
Elle avait essayé d’empêcher le vieux type de nous aider.
– Nous nous en sortirons très bien toutes seules…
Elle n’était pas arrivée à le décourager.
– Il n’en est pas question, madame ! Qu’est-ce que vous avez bien pu fourrer dans ces cartons pour qu’ils pèsent un âne mort ?”
Marie Desplechin (Roubaix, 7 januari 1959)
De Amerikaanse schrijver Nicholson Baker werd geboren op 7 januari 1957 in Rochester.Zie ook alle tags voor Nicholson Baker op dit blog.
Uit:Traveling Sprinkler
“Roz called to ask me what I wanted for my fifty-fifth birthday. One of her many good qualities is that she remembers people’s birthdays. I thought for a second. I knew what I wanted: I wanted a cheap acoustic guitar. You can get them for about seventy dollars at Best Buy. They come in an exciting cardboard box. I saw two boxes, leaning against a wall, waiting, last time I was there. I almost said that’s what I wanted—I came dangerously close to saying it—but then I didn’t, because you really can’t ask your former girlfriend for a guitar, even a cheap guitar. It’s too momentous a present. It presupposes too much. It puts her in an awkward position. And of course you can’t say, “What I really want is I want you back,” either.
So instead I said, “I think what I really want is an egg salad sandwich.” Roz has a particular way with egg salad— she adds in a rare kind of paprika or tarragon or some elusive spice I don’t understand. “We could meet at Fort McClary,” I said. “I’ll bring the picnic basket and the sliced carrots if you bring the egg salad sandwiches.”
Fort McClary is a place we used to go sometimes to smell the seaweed and look at the boats. I think it’s where the Revolutionary War began, but I’m not sure. There are huge hewn Stonehengeian stones tumbled about in the grass that were going to be part of a defensive wall that never got built. I think Paul Revere rode his poor snorting horse all the way to Fort McClary to warn that the British were coming, which was the beginning of a pointless trade war that didn’t need to happen.
Roz was silent for a moment.
“Or,” I said, “if a picnic is too heavy-duty we could just have lunch at the Friendly Toast.”
“No, no, I can definitely make you an egg salad sandwich,” she said. I could hear her smiling the indulgent smile of someone who once loved somebody a long time ago.
We agreed to meet at Fort McClary and have a birthday picnic.
Early this morning I had a literary dream. Roz was still living with me and I was supposed to review a book of 1S military recipes called Mess: Great Food from Army Kitchens.
Roz and I were testing one of the recipes, which was for octopus-walnut muffins. Roz pulled the tray of muffins out of the oven and I bit into one. “How does it taste?” she asked.
“Not too good,” I said.
“I’m not surprised,” she said. We shook our heads and tried to think of a way I could say something nice about the cookbook.
“Maybe you could praise the walnuts?” Roz said.
I woke up.”
Nicholson Baker (Rochester, 7 januari 1957)
Zie voor nog meer schrijvers van de 7e januari ook mijn vorige blog van vandaag.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 7 januari 2007 en ook mijn blog van 7 januari 2008 en eveneens mijn blog van 7 januari 2009.