Hafid Aggoune, Rense Sinkgraven, William Gibson, Siegfried Lenz, Urmuz

De Franse schrijver Hafid Aggoune werd geboren op 17 maart 1973 in Saint-Etienne. Zie ook mijn blog van 17 maart 2009.

 

Uit: Quelle nuit sommes-nous ?

 

Etre, errer, mon ère, ma mesure, ma dimension. Mon espace est le temps du regard, l’errance d’une vie au milieu d’autres.

Je n’oublie rien, et ce qui s’oublie est la mort, et la mort devient vie, car il ne reste que la vie, puisque la mort ne supporte pas sa lumière. Je ne peux pas me souvenir de ce que je n’oublie pas, mon coeur est au présent, les morts ne sont pas d’hier mais de demain.J’ouvre les yeux et je vois, et mes enfants et les enfants de mes enfants verront quej’ai vécu mon temps tel qu’il était, ni en retard ni en avance, au jour le jour, mort après mort, joie après joie, vivant et libre, carj’aime ces mondes, etj’aurais vécu, à la mémoire de personne.

Je suis à Venise mais Venise n’existe pas.

Je n’existe pas à vos yeux.“

(…)

 

„Fuis, chasse la honte de ton corps, arrache la culpabilité de ta tête, griffe les remords, échappe-toi, pense à toi, protège l’amour qui te contient, que tu contiens, garde-le pour tes pas sur terre, donne-le aux visages dont tu ignores tout, préserve tes caresses pour la peau qui te rend la félicité.

N’ aime pas, n’aime plus quand l’autre est absent à lui-même, absent à toi, laisse le vent l’emporter.

Toi, ton corps, ta bouche, tes mains, à toi, de toi, pour toi. Cours, vole, regarde le monde, il est plus grand que tes tristesses, vis, sois cruel, égoïste, généreux, cherche-toi. Plus tu seras toi-même, plus tu seras limpide et clair.

Donne à qui sait lire ton âme, fuis qui la déchire, car tu n’as pas le temps.“

 

hafid-aggoune

Hafid Aggoune (Saint-Etienne, 17 maart 1973)

 

De Nederlandse dichter Rense Sinkgraven werd op 17 maart 1965 geboren in het Friese Sint Jacobiparochie. Zie ook mijn blog van 17 maart 2009.

 

Newcastle upon Tyne


De Tyne werpt de stad toe wanneer
de pier ons omarmt. Kranen en vergeten
werven stutten de horizon.
Het schip ronkt een tevreden roes.

 

Uitbuikende mannen ontbijten met bier,
vrouwen als buffels staren in schrale dromen.

 

Ontvlucht het weer in winkelparadijzen,
bezoek Grainger Market en koop wat je al hebt.

 

In de pub zijn wij geen vreemden,
de noeste geur van oeverloos drinken,
we klinken op voorspoed en verdriet.

 

Geef me drank, gooi de glazen stuk,
schreeuw de mensen wakker, sloop de stad
met tedere woorden, geef me geborgenheid.
Als je huis een weg geworden is
waar kun je dan nog veilig slapen?
Slechts de herinnering is een warm bed.

 

De boot ploegt door het donkere water.
Newcastle wuift met haar vuilgrijze pluimen.
Er is bingo voor de hopelozen.

 

 

 

Stad in blauw


De stad is een café in bloei.
We luisteren de gesprekken open,
spijbelen de magere tijd.
De koude vlam van korenwijn.

 

Lamplicht is ons onderkomen.
Zeg niet wat onuitgesproken was.
Het blauw zingt in je blauwe ogen,
je zwijgen vleugelslag.

 

In wijn ontluiken sterren.
De kastelein spoelt loom het glas.
Er is een hemel aan het verdwijnen,
een thuis dat leger wacht.

 

Rense_Sinkgraven

Rense Sinkgraven (Sint Jacobiparochie, 17 maart 1965)

 

 

De Amerikaanse schrijver William Ford Gibson werd geboren in Conway (South Carolina) op 17 maart 1948. Zie ook mijn blog van 17 maart 2009.

 

Uit: Count Zero

 

„They set a Slamhound on Turner’s trail in New Delhi, slotted it to his pheromones and the color of his hair. It caught up with him on a street called Chandni Chauk and came scrambling for his rented BMW through a forest of bare brown legs and pedicab tires. Its core was a kilogram of recrystallized hexogene and flaked TNT.
He didn’t see it coming. The last he saw of India was the pink stucco façade of a place called the Khush-Oil Hotel.
Because he had a good agent, he had a good contract. Because he had a contract, he was in Singapore an hour after the explosion. Most of him, anyway. The Dutch surgeon liked to joke about that, how an unspecified percentage of Turner hadn’t made it out of Palam International on that first flight and had to spend the night there in a shed, in a support vat.
It took the Dutchman and his team three months to put Turner together again. They cloned a square meter of skin for him, grew it on slabs of collagen and shark-cartilage polysaccharides. They bought eyes and genitals on the open market. The eyes were green.
He spent most of those three months in a ROM-generated simstim construct of an idealized New England boyhood of the previous century. The Dutchman’s visits were gray dawn dreams, nightmares that faded as the sky lightened beyond hi second-floor bedroom window. You could smell the lilacs, late at night. He read Conan Doyle by the light of a sixty-watt bulb behind a parchment shade printed with clipper ships. He masturbated in the smell of clean cotton sheets and thought about cheerleaders. The Dutchman opened a door in his back brain and came strolling in to ask questions, but in the morning his mother called him down to Wheaties, eggs and bacon, coffee with milk and sugar.“

 

 

william_gibson

William Gibson (Conway, 17 maart 1948)

 

De Duitse schrijver Siegfried Lenz werd op 17 maart 1926 in Lyck, in de landstreek Masuren in Oostpruisen geboren. Zie ook mijn blog van 17 maart 2007 en ook mijn blog van 17 maart 2008 en ook mijn blog van 17 maart 2009.

 

Uit: Deutschstunde

 

„Erst einmal lasse ich es dunkel werden und gebe die Verantwortung für den ersten Teil des Abends dem Bildwerfer, der registriertes Eigentum des Glüseruper Heimatvereins ist, gebraucht gekauft und vom Vorsitzenden, Per Arne Scheßel, den ich aus Gewohnheit meinen Großvater nenne, aufbewahrt, gereinigt und auch bedient wird. Der Bildwerfer steht auf einem Tisch, der Tisch steht im mittleren Gang, zu beiden Seiten des Ganges stehen schwere, sagen wir ruhig klobige Bänke, auf denen, aus unerklärlichen Gründen, den meisten Zuschauern kurzfristig die Beine absterben. Damit der Bildwerfer die Leinwand vollkommen trifft und deckt, hat man ihm an der Vorderseite die beiden Bücher untergescho
ben, die für diesen Zweck immer bereitliegen: Storms »Die Söhne des Senators« und Klopstocks »Messias«, diese Bücher garantieren durch ihren Umfang, dass der Lichtstrahlenkegel mit dem Rand der Leinwand sauber abschließt.
Die Leinwand: das ist die Rückseite einer historischen Karte von Schleswig-Holstein, ein grauweißes, oben links leicht geflecktes Rechteck, das unter dem fordernden Lichtkegel die Konturen von Inseln, Küsten und Mündungen durchschimmern lässt und jedem Zweifler auch so noch beweist, dass dieses Land, wenn auch nicht vom Meer umschlungen, so doch zweiseitig von ihm bedrängt wird. Auf diese Leinwand blik-ken acht, was sage ich: zwölf oder sogar sechzehn Personen, die links und rechts zu beiden Seiten des Ganges sitzen; einige fühlen sich durchs Licht geblendet, das durch einen Schlitz seitlich aus dem Bildwerfer fällt und von den Glaswänden der Schränke und Kästen zurückgeworfen wird, die an den Wänden und zwischen den verdunkelten Fenstern stehen. Durch den Lichtkegel sirren Insekten, taumelt ein gedrungener Falter, der mehrmals die Entfernung zwischen Linse und Leinwand nachmisst, und jedesmal, wenn er irgendwo anstößt, einen kleinen metallenen Wirbel schlägt. Auf den Bänken unterhält man sich gedämpft, hier und da wird gehustet, geraucht wird nicht. Es ist warm.
Aus dem benachbarten Stall ist von Zeit zu Zeit reißendes Kettengeräusch zu hören, das etwa entsteht, wenn ein Tier den Kopf hochwirft; manchmal dringt auch ein Poltern hier herein oder ein rasendes Scharren. Windstöße. Hundegebell. Aus dem Halbdunkel schiebt sich das rote, längliche, sauertöpfische Gesicht meines Großvaters vor die Leinwand; selbst der Schattenriss seines Kopfes erscheint noch sauertöpfisch. Der Bauer Per Arne Scheßel lacht nicht und lächelt nicht, er zwinkert keinem zu, nicht mal ein Winken hat er übrig; er steht einfach nur da, ragend und grüblerisch wie ein Fischreiher, was zur Folge hat, dass nicht mehr geflüstert, dass nur noch vereinzelt, allenfalls auf Vorschuss, gehustet wird: ich hoffe, damit ist man im Bilde.“

 

Siegfried_Lenz

Siegfried Lenz (Lyck, 17 maart 1926)

 

 

De Roemeense schrijver en avantgardist Urmuz werd geboren op 17 maart 1883 in Curtea de Argeş. Zie ook mijn blog van 17 maart 2007 en ook mijn blog van 17 maart 2008 en ook mijn blog van 17 maart 2009.

 

Uit: Na het onweer (Vertaald door Jan Willem Bos)

 

‘Ismaïl is samengesteld uit ogen, bakkebaarden en een rok en is vandaag de dag heel moeilijk te vinden.
Vroeger groeide hij ook in de Hortus Botanicus maar later, dank zij de vooruitgang van de moderne wetenschap, is men erin geslaagd er één langs chemische weg, door synthese, te fabriceren.
Ismaïl gaat nooit alleen op pad. Je kunt hem echter rond halfzes ’s ochtends aantreffen, zigzag rennend door de Arionoaiei-straat, vergezeld van een marter, met wie hij nauw verbonden is door middel van een kabeltros, en die hij ’s nachts rauw en levend opeet nadat hij eerst zijn oren heeft gebroken en hem met wat citroensap heeft besprenkeld… Ismaïl kweekt nog meer marters in een kwekerij die gelegen is op de bodem van een kuil in Dobrogea, waar hij ze onderhoudt tot ze de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt en beter gevulde vormen hebben gekregen; dan onteert hij ze, veilig voor welke strafvervolging dan ook, een voor een en zonder enige wroeging.
Het grootste deel van het jaar is Ismaïls verblijfplaats onbekend. Men vermoedt dat hij dan geconserveerd is in een weckpot die zich bevindt op de zolder van de woning van zijn geliefde vader, een sympathiek oudje met een machinaal geperste en door een kleine haag van twijgen omringde neus. Men zegt dat deze nu, uit overdreven ouderliefde, hem zo afgesloten houdt om hem te beschermen tegen bijensteken en de verd
orvenheid van onze electorale gewoonten. Niettemin slaagt Ismaïl erin om drie maanden per jaar te ontsnappen, in de winter, wanneer zijn grootste plezier erin bestaat een galarok aan te trekken, gemaakt van beddespreienstof met grote aardewerkkleurige bloemen, en zich dan aan de balken van verscheidene bouwsteigers vast te binden op de dag dat de bepleistering wordt gevierd, met als enig doel door de eigenaar als beloning aangeboden te worden en verdeeld onder de werklui…”

Urmuz_Marcel_Iancu

Urmuz (17 maart 1883 – 23 novemmber 1923)
Portret door Marcel Janco

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e maart ook mijn vorige blog van vandaag.