De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín. Na het gymnasium studeerde zij Engels en Tsjechische filologie in Praag. Na haar studie werkte zij eerst als personeelsmanager in Tjechische en buitenlandse bedrijven. Sinds 1999 wijdt zij zich alleen nog aan de literatuur. Voor haar debuut Zvuk slunečních hodin (The sound of the sundial), een beschrijving van het lot van verschillende vrouwen vanaf de holocaust tot de revolutie van 1989 ontving zij diverse prijzen.
Werk o.a: Objeti lasky [‘Love’s Sacrifice’], 2005, Heart on a Hook’]. 2002, Ritual [‘The Ritual’], 2006.
Uit: The sound of the sundial
“IN DECEMBER 1938 Bata launched a new kind of waterproof shoe on the Indian market. Shop windows displayed metal bowls of water with shoes bobbing in them. “In wet and dry.” It was an immediate hit; the Indians went wild over them. They cost fifteen annas a pair.
In the middle of January my dog, Amon, died. Father said he’d reached that age. I cried a lot; he’d been in the family since before I was born. I missed him terribly. Then, in February 2939 a letter arrived from Aunt Regina that changed our life completely: Erik, Lily, and little Irma have emigrated. They’re in England at the moment. Lily has some relatives there, but I don’t know where they’ll end up. Mother fell ill soon after; it’s become clear she’d actually been ill for a long time. There’s no hope. The doctors say she has a month left, maybe two. I’ve taken time off because it would be hard for Father to look after her. They talk about you all the time. I think life’s playing games with us. Just as Father seemed to have pulled round after his stroke last year, everything has begun to slide back again. You’d hardly recognize them. “RAQUEL, TRY TO UNDERSTAND. We can’t go back!”
“My mother is dying.”
“I know. I know it’s hard, but we can’t go back now.”
“I have to go back! I owe it to her.”
“Raquel–“
“I haven’t seen her since you and I have been together.”
His throat tightened.
“There’s going to be a war. It’s–suicide.”
“I have to go home.”
He could hear the despair in his own voice, which failed him. He couldn’t swallow. He was putting his foot out to stop a moving train. “Raquel–“
“If you won’t come with me, I’m going alone!”
“You can’t do that.”
“I will!”
She shot out of her chair and slammed the door behind her.
He felt suffocated. The stifling heat surrounded him. He remained sitting in the garden till dusk and listened to the evening ritual of the parched earth. Thousands of leaves in the tops of the banyan trees, like naked hearts with sharp tips, prepared to defend their own vulnerability. The cicadas brought darkness and the clamor of night invaded his life.
I MADE MY FAREWELLS. To India. To Kavita. To her embraces, songs, and incantations. To the people with…”
De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen.
Zie ook mijn blog van 8 juni 2007 en mijn blog van 9 september 2006.
Droomtijd
Is het van wezens het hoogste verlangen
aan te komen in oorsprong? Vogels
trekken weg van hun broedplaats, zuidwaarts,
zo ook zoeken onze gedachten
zonniger streken, zwermen uit langs
verre wegen. – Een ziel is ontruiming
echter, woordloos, aan beelden ontspringt zij,
maar of zij mij is, niet zal ik dat weten,
hier niet, maar nooit ook? Zo denk ik me vlinder.
Drijfjacht
Plat op de rug zijn lange lepeloren,
gedoken in de vore lag de haas,
en ik, terwijl ik naderbij kwam, deed,
mijn taak van drijver dus verzakend, of
hij niet gezien werd, niet zijn ogen puilend
van angst, blikloos alsof niet mij hij waarnam,
niet achter mij de wijde vrijheid, maar
een niets in zich, een gat waar hij voor lag,
te diep, te breed om nog te durven springen.
Toen, met een stap van mij aan hem voorbij,
in een seconde was hij weg – me wendend
(verwensing uit de slootwal, doch geen schot)
zag ik hem rennend naar de horizon,
al haast een stip op wit bevroren klei.
Hoe zal zijn einde zijn geweest? In wijn
gestoofd, onder een auto of gewoon
van ouderdom tussen de koude voren –
wanneer in ’t voorjaar op het veld voor huis
de hazen buitelen, denk ik aan hem:
hoe angst een plotselinge kracht kan zijn
die je bevrijdt tot in je kloppend hart.
Misschien zal, als het gat dat groeit in mij
te diep, te breed wordt om te kunnen springen,
bij god, een haas mijn voorspraak zijn (want ook
een dier dat angst kent heeft een ziel die wordt
verlost), al was het maar doordat die morgen
mij heugt, die ene stap, en dat instinct
waarmee bestaan zich redt op eigen kracht.
In lood
Het paard, je weet niet anders, mist een been.
En wat een zebra tussen schapen doet?
De boer draagt zie je een uitheemse hoed.
Nu pas. Nu wat eens leefde de schoorsteen-
mantel behoedt. Miniatuur. Maar een
voor een bij name. Dood kinderspeelgoed
voor wie ’t niet ziet: elk dier, vergroot, begroet
een kleine boer die zich volwassen scheen.
Je weet niet anders – was hij echt soms groter?
Misschien wordt men nooit wat men vroeger was:
begrepen. Dingen denken. Eens vooral.
Je bracht je moeder melk. Ik maak er boter
van, zei ze, voor de winter als het gras
bevroren, grond hard, jouw koeien op stal.
De Vlaamse schrijver, dichter en journalist Gaston Cyriel Durnez werd geboren in Wervik, West-Vlaanderen, op 9 september 1928 als zevende zoon in een arbeidersgezin met elf kinderen. Na basisonderwijs in de St.-Martinusschool te Asse, Brabant, volgde hij twee jaar Praktische Handelsschool in Koekelberg. H!j was een jaar werkzaam als typist. Sinds 1 mei 1945 was hij journalist bij De Nieuwe Standaard (titel later veranderd in De Nieuwe Gids) – ’t Vrije Volksblad – Het Nieuws van den Dag. Vanaf 1 maart 1953 was hij redacteur bij De Standaard – Het Nieuwsblad, waar hij o.m. redactiechef van Het Nieuwsblad, hoofd van de algemene nieuwsdienst en adjunct-rubriekleider Cultuur van De Standaard is geweest. Zijn loopbaan bij deze persgroep werd gedurende drie jaar onderbroken (1966-1969), waarin hij redacteur van de Nederlandse krantengroep Brabant Pers en van het Vlaamse dagblad Het Volk, tevens literair adviseur van uitgeverij Van In, is geweest. Daarna werd hij opnieuw redacteur bij De Standaard tot aan zijn pensionering in 1992. Hij bleef columnist voor dezelfde krant van 1992 tot 1999. Sinds 1999 is hij columnist van de weekbladen De Bond en Tertio. Hij was buitendien bedrijvig als tekstschrijver voor radiocabaret, als tv-medewerker (panellid voor taalspelletjes, literair interviewer) en filmscenarist (“De Witte van Sichem”).
De Veerpuid
Ik weet nog hoe moeder vertelde
dat eenmaal een straatarme puid
een veerpont had op de Schelde.
Een holleblok was zijn schuit.
Hij telde veel trouwe klanten.
Elkeen die geen zwemvliezen had,
als boeren en andere passanten,
bracht hij in zijn klomp over ’t nat.
En ’s winters als ’t hard had gevroren,
dan zette de veerman niet stop.
Dan lei hij, met hulp van zijn veervrouw,
zijn klomp vlug twee ijzers op.
Zo schoof hij dan met zijn klanten,
al zingende over het ijs
van linker naar rechterkant en
hij toondichte zelf zijn wijs.
Maar eens zijn boosaardige mensen
gaan werken aan weerszij de vliet,
Zij legden een brug te Temse,
en ’t holleblokveer moest failliet.
De kikker verging van mizerie
en stierf zonder veel tam-tam.
Er bleef van hem niets meer over,
van ’t veerpont nog honderd gram
Uit: Die Kreutzersonate
“Die Ausschweifung beruht nicht auf irgend etwas Physischem – physische Unanständigkeit ist bei weitem noch keine Ausschweifung; die Ausschweifung, die eigentliche, wahre Ausschweifung besteht gerade darin, dass der Mann sich von jeglicher moralischen Beziehung zu der Frau, mit der er in physischen Verkehr tritt, für frei hält. Und eben diese Selbstbefreiung rechnete ich mir sogar zum Verdienst an. Ich erinnere mich, welche Qual es mir bereitete, als ich einstmals einer Frau, die sich mir wahrscheinlich aus Liebe hingegeben hatte, kein Geld hatte geben können, und wie ich mich erst beruhigte, als ich ihr eine gewisse Summe übersandt und damit zu verstehen gegeben hatte, dass ich mich nunmehr ihr gegenüber in keiner Weise für moralisch gebunden erachtete …”
(…)
“Es schien mir an jenem Abend, dass sie alles, alles verstehe, was ich fühlte und dachte. In Wirklichkeit lag nichts weiter vor, als dass die englische Robe und die Locken ihr ausnehmend gut zu Gesichte standen und dass, nachdem ich den Tag in ihrer traulichen Nähe verbracht hatte, ich den Wunsch nach einer noch intimeren Traulichkeit hegte.”
De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Zie ook mijn blog van 9 september 2006.
Eik en Bloem
Het onweer heeft zoo fel geloeid;
Met kleur en geur en glans getooid,
Prijkt nog de bloem in ’t veld;
Verbrijzeld als een dorre stok,
Maar niet ontworteld door den schok,
Ligt de eike neêrgeveld.
Hij siddert nog de kloeke boom,
Hij siddert nog, maar niet van schroom;
De dood maakt hem niet bang;
En stervend schudt hij ’t groene hoofd;
Terwijl zijn stemme reeds verdooft,
Zingt hij zijn laatsten zang:
‘O Gij, die ik ontluiken zag,
In zoelen wind en zonnelach,
O kind der zoete Lent’!
O Bloeme, o lief en dartel kind,
‘k Heb u zoo lang, zoo teêr bemind;
En gij hebt mij miskend!
‘k Heb trillend, over u gebukt,
Tot in mijn diepste merg verrukt,
U slapend daar aanschouwd;
En ’s morgens, als de zonne klom,
Heb ik voor u, als scherm, alom
Mijn breede kruin ontvouwd.
‘k Zong u zoo menig liefdelied,
En ik, de sterke, beefde als riet
Als ik u luist’ren zag;
En juichend dan en koen en stout,
Klonk sterker over veld en woud
Mijn lied, den ganschen dag.
Maar neen, gij lief en dartel kind!
U trof wel in den zoelen wind
Het woord, maar niet de zin;
En onder mijne ruige schors,
Verteerde en smolt, hoe jong en forsch,
Mijn hart in ’t vuur der min.
En wagg’lend staarde ik hooploos heên;
Mijn moed bezweek, mijn kracht verdween;
’t Orkaan, zoo lang getart,
Schoot hoonend toe – ik plofte neêr…
Nu zingt u de eike nimmermeer,
O Bloeme zonder hart.’
Hij zwijgt en sterft… geen rouwklacht schalt;
En langzaam ’t avondduister valt,
Dat woud en veld bedekt.
De bronne ruischt zoo zacht, zoo zacht;
De bloeme sluimert heel den nacht,
Tot dat de zon haar wekt.