De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.
Uit:Geheim dagboek 1963 – 1970 (Deel 8)
“30 november 1963 – Waarschijnlijk gaat de heilige Sebastiaan een gouden toekomst tegemoet. Hoe lang wordt hij al stiekem bewonderd door homosexuelen sinds hij in de zestiende en zeventiende eeuw gebruikt is door schilders om een naakt mannelijk lichaam in de verleidelijkste poses te vertonen? Die hadden al lang ontdekt dat een man het mooist is met opgeheven armen in een wat weerloze overgegeven houding. Er is ook menige voluptueuze Christus, maar gekruisigd is die te stijf, als lijk te schokkend. Sebastiaan, gemarteld of enkel bezwijmd, is opwindend, hij appelleert bovendien aan de sadistische gevoelens in de man, de verpleegstersneiging in de vrouw. Louis Réau (Iconographie de l’art chrétien, 1959) sprekend over de apollinische Sebastiaansuitbeelding door Il Sodoma schrijft: “il ne lui reste plus que le patronage compromettant et inavouable des sodomistes ou homosexuels.”
Wat ik niet wist is dat in vroeger tijden ook de deugd der vrouwen gevaar liep. Ik dacht dat zij in het voetspoor van Irene en haar dienares enkel door moederlijke verzorgstersgevoelens beroerd zouden worden. De kerk wist het beter: zij liet heel wat Sebastiaan-schilderijen verdwijnen.
Volgens de oude berichten werd Sebastiaan, een centurion in het leger van Diocletianus, op de Campus Martius dermate doorschoten door boogschutters dat hij op een egel leek: qui cum sagittis plenus quaesi hericius staret. En op de middeleeuwse afbeeldingen is hij dat ook, een aandoenlijk bruin egeltje.”
Beeltenis
Ik teken je gelaat uit korenaren
Jij was de glimlach van het zomerland
Aan het gefluister van de velden waren
Je haren en je dromen nauw verwant.
Ik teken je gelaat tegen het duin
Achter je ogen flitsten blauwe golven
Waar vogeltjes als vlokken sneeuwwit schuim
Het zachte glooien van de kustlijn volgen.
Maanlicht was ’s nachts je zilveren profiel
Schaduw op dieper schaduw in je ogen
Verloren weemoed van je ziltgewaaide mond
Jij was ’t volmaakte landschap van mijn ziel
Met wind in graan en popels, en de hoge
Zingende regen over mijn geboortegrond.
Regen
Regen, stil tegen ’t raam na deze pijn…
Buiten is ’t lente en mijn huis wordt brozer
Mijn denken en mijn lichaam worden vozer
Minder bestand tegen het eenzaam zijn.
Nu ‘k achter jou, o mijn vergeefs beminde
De deur sloot en mij neerleg in de nacht
Voel ik mij als een dier dat luistrend wacht
Om bij het zwakst gerucht de weg te vinden.
Dit ene vers dat in het donker staat
Van jaren, ’t is voor jou en voor wie gingen
Als jij… ik kwam er telkens overheen
Straks is ook dit voorbij, ben ‘k weer alleen,
En weer genees ik, spieglen andere dingen
Uit mijn verleden hopeloos zich in een nieuw gelaat.
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
De Marokkaans-Nederlandse dichter Mustafa Stitou werd geboren in Tétouan op 20 oktober 1974. Zie ook alle tags voor Moustafa Stitou op dit blog.
Anton
Links een tenger en goudblond godinnetje,
keurde me geen blik waardig.
Maar het deed me niets: sinds elf september
ligt een Arabier nu eenmaal slecht
in de markt. Rechts
een stelletje; zij reuzin, pokdalige kop,
paarsfluwelen avondjurk, ik vond het
wel wat hebben. Dus toen haar vriend even verdween
raakten we in gesprek; ze werkte, vertelde ze,
voor een castingbureau; die middag had ze,
voor een nieuwe Nederlandse dramaserie,
NSB’ers gecast.
Ach mijn Joodse verloofde en ik,
zienderogen worden we ouder en dikker samen,
scheppen steeds meer behagen in eten
en slapen. Toen haar vriend weer opdook
kuste hij haar blote schouder en keek mij
ondertussen strak aan. De slanke blondine
links van mij, zag ik nu, had op de achterkant van haar nek,
over de volle breedte, een tatoeage:
Anton
stond er,
in schoonschrift tussen,
twee hartjes in.
Mustafa Stitou (Tétouan, 20 oktober 1974)
De Nederlandse schrijver en journalist Hans Maarten van den Brink werd geboren in Oegstgeest op 20 oktober 1956. Zie ook alle tags voor Hans Maarten van den Brink op dit blog.
Uit: Uitje
“In de eerste week van de nieuwe regering haalde De Wit zijn ouders op. Het was oktober en het regende. Het groen langs de singels en de lanen hing achter een grijze vitrage en het geluid van de motor vermengde zich met het gestage geruis van vallend water zodat nauwelijks viel te onderscheiden wat voorgrond en wat achtergrond was, mechanisch of natuurlijk, tijdelijk of voorgoed. Het klonk alsof het nooit meer op zou houden. In elk geval niet deze week. Dat zeiden ook de weerberichten en de buienradars. Er was meer waar dit vandaan kwam, nog veel meer.
Toen hij voor het huis de motor afzette en het portier opende ging het geruis over in klateren en spetteren, een helder geluid. Hij sommeerde de kinderen om uit te stappen en zich aan zijn ouders te presenteren. Het nieuwe kabinet had met zwarte paraplu’s op de trappen van het paleis gestaan.
‘Fantástisch!’ zei zijn moeder toen ze in de deuropening verscheen.
En: ‘Gewéldig!’ toen ze de kinderen zag.
Het drietal had zich verdekt achter hem opgesteld in hun gevlekte trainingsbroeken en verwassen truien, met plastic jacks om de schouders en petten op het hoofd. Hun gymschoenen hadden lange veters in lichtgevende kleuren. In het algemeen had hij wel degelijk oog voor detail, maar de logistiek van kinderkleding, de manier waarop na wassen en drogen de juiste combinaties van kleur en materiaal, praktisch nut en toonbaarheid op één punt in ruimte en tijd samen moesten komen vergde een organisatiegraad die hij als gevolg van urgentere bezigheden nog steeds niet had bereikt. Hij werkte eraan. Maar het maakte hem onzeker, want hij wist niet of zijn inspanningen resultaat zouden hebben voor het al niet meer nodig was.
Nu stapten de kinderen een voor een naar voren en lieten zich gedwee tegen de benige gestalte van hun grootmoeder drukken. ‘Fantastisch’ en ‘geweldig’ sloeg niet zozeer op hun persoon, maar eigenlijk louter op hun aanwezigheid. Zoals ieder jaar waren ze beschikbaar: een week in oktober. Achter de voordeur stonden de tassen gepakt. En ook het eten voor vanavond, wist hij. Een gietijzeren pan die ze gedurende de reis tussen haar voeten zou zetten.
Uit het schemerduister maakte zich de gestalte van zijn vader los. Trui. Pijp in de mond. ‘Alles goed.’ Zonder vraagteken, zodat het klonk als een bevel. Nee, dat was niet waar. Zo had het vroeger geklonken.”
Hans Maarten van den Brink (Oegstgeest, 20 oktober 1956)
De Oostenrijkse schrijfster Ela Angerer werd geboren op 20 oktober 1964 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ela Angerer op dit blog.
Uit: Und die Nacht prahlt mit Kometen
“Du schaust dem Neger nach.“
Bojan stieg aufs Gas.
»Schaust du dem Neger nach?!«, schrie er.
Sie saß auf dem Beifahrersitz und sah aus dem Augenwinkel, dass er ihr sein Gesicht zuwandte. Die Finger ihrer rechten Hand krallten sich an den Türgriff, mit der linken Hand hielt sie sich an ihrem Knie fest.
Bojan wandte sich kurz ab, überfuhr eine Sperrlinie und ließ den Wagen auf der freien Gegenfahrbahn weiterziehen.
Die große Einkaufsstraße stimmte sich auf den beginnenden Abendverkehr ein; Autos schossen aus Seitengassen und versuchten sich in den nervösen Rhythmus einzufädeln. Auf den Gehsteigen liefen mit Taschen und Kindern bepackte Passanten um die Wette. Vor Rudis Jeans- Shop flatterten neonfarbene Schals auf Kleiderständern im Wind.
Zu Beginn der Fahrt hatte sie durch das Seitenfenster jedes einzelne dieser Bilder in sich aufgenommen. Jetzt raste der Wagen mit einer Geschwindigkeit dahin, die alles zu einer langgezogenen Fläche verwischte.
Bojan stieg weiter aufs Gas.
»Wie eine läufige Hündin!«, schrie er.
Sie spürte den ersten dumpfen Schlag.
Als ob ihr eines der großen Postpakete, die ihre Großmutter regelmäßig an sie verschickte, von weit oben, mindestens aber aus dem zweiten Stock (plus Mezzanin) auf den Kopf gefallen wäre. Dabei konnte der Schlag ja nur vom Fahrersitz gekommen sein, es war doch niemand anderer da außer ihnen beiden; und ja, jetzt hatte sie Bojans volle Aufmerksamkeit – obwohl sie gerade, sicherheitshalber, ihren Blick nur noch starr auf den roten Teppich unter ihren Schuhen gerichtet hatte. Vielleicht, so dachte sie, konnte sie den Sturm über den Wellen so noch zum Erliegen bringen.“
Ela Angerer (Wenen, 20 oktober 1964)
De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.
Âge d’or
Quelqu’une des voix
Toujours angélique
– Il s’agit de moi, –
Vertement s’explique :
Ces mille questions
Qui se ramifient
N’amènent, au fond,
Qu’ivresse et folie ;
Reconnais ce tour
Si gai, si facile :
Ce n’est qu’onde, flore,
Et c’est ta famille !
Puis elle chante. Ô
Si gai, si facile,
Et visible à l’oeil nu…
– Je chante avec elle, –
Reconnais ce tour
Si gai, si facile,
Ce n’est qu’onde, flore,
Et c’est ta famille !… etc…
Et puis une voix
– Est-elle angélique ! –
Il s’agit de moi,
Vertement s’explique ;
Et chante à l’instant
En soeur des haleines :
D’un ton Allemand,
Mais ardente et pleine :
Le monde est vicieux ;
Si cela t’étonne !
Vis et laisse au feu
L’obscure infortune.
Ô ! joli château !
Que ta vie est claire !
De quel Age es-tu,
Nature princière
De notre grand frère ! etc…
Je chante aussi, moi :
Multiples soeurs ! voix
Pas du tout publiques !
Environnez-moi
De gloire pudique… etc…
Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Portret door de Franse illustrator Leaubellon, 2012
De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Marnix Gijssen op dit blog.
Uit: De oudste zoon
“Toen ik veertien jaar was, zei Moeder mij dat ik geen gemakkelijk kind was. Later heeft ze me echter bekenddat er geen gemakkelijke kinderen bestaan, alleen kinderen. Ze maakte deze mistroostige opmerking omdat ik, tot haar ontstemming, de omgang met mijn ooms en tantes, neven en nichten vervelend vond. a hardnekkig bleek ik in de boosheid, dat ik, na een lange campagne, zelfs niet meer verplicht werd aanwezig te zijn op de doop- en eerstecommuniefeesten die onze familie voortdurend teisterden. Aan de begrafenissen kon ik mij echter niet onttrekken Ik bood ook geen weerstand, hetgeen mij volstrekt niet ten goede werd geduid. Integendeel, mijn moeder meende dat ik er behagen in schepte onze naaste familieleden te zien uitsterven. Zó ver gingen mijn bezwaren wel niet, maar die beschuldiging alleen was voldoende om bij mij deze idee aan te kweken en telkens als ik op het priesterkoor rond een katafalk stapte, meer geabsorbeerd door het druppelen der kaars op mijn vuist dan door de sombere plechtigheid, voelde ik me zo behaaglijk als een jong monster, wiens gevoelens – had de goegemeente ze kunnen raden – moord en doodslag tot gevolg zouden hebben gehad. Ik vond mijn ooms en tantes onbeduidend en overbodig. Toen ik dit hardop durfde te zeggen, bekeek Moeder me nadenkend en zei: `Je hebt geen enkele ijdelheid, maar een mateloze hoogmoed.’ Zoals meer voorkwam, heb ik de wijsheid van haar woorden pas twintig jaar later begrepen. Er is een oorlog nodig geweest om mij het bestaan van twee totaal verdonkeremaande ooms, die mij wel belangrijk schenen, te openbaren. Vooreerst was daar Hugo Verbeeck, mijn volle naamgenoot. In huis had men nooit zijn naam genoemd en plotseling, op een avond, zat hij in onze keuken met een dikke overjas en een zware sjaal. In mijn ogen was hij een oud man. Hij hield een bord dikke erwtensoep op zijn schoot en lepelde energiek met gebogen hoofd. Hij rook naar iets dufs en iets pikants tegelijk: een reuk van ongewassen linnen en gedroogde urine en van peper en kaneel. Toen ik binnenkwam, had Moeder gezegd: Dit is oom Hugo,’ en ze had vlug een bord op tafel voor mij geschoven en me ondervraagd over mijn schoolwerk, alsof ik de verschijning van deze vreemdeling doodgewoon moest vinden. Ik merkte al dadelijk dat er iets mis was, want oom Hugo kon toch op in minst aan tafel hebben plaatsgenomen. Nu zat hij met grote gulzige halen de hele soep op te slurpen. Het was snikheet in de ruime kamer; zijn overjas dampte van de vochtigheid. Toen hij klaar was, hield hij het lege bord op zijn schoot en zijn rechterarm met de lepel hing langs zijn stoel. Nu bekeek ik hem eerst goed. Zijn kruin was haast kaal en geelachtig, maar aan zijn slapen stond veel vuil grijs haar wijd uiteen.”
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Cover
De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Oskar Pastior op dit blog.
Uit: “…sage, du habest es rauschen gehört”
DREISSIG FLOCKEN SCHNEE PRO GRAMM
drei Promille wenig nobis
ora nubis cool pro kontra
deep geschehen laß geschehen
zu Berlin im Jahre niemand
aber alle achtundsechzig
so beflissen tout comprendre
eile aber Wind per chapter
Nike schwarz beim nullten Flug
LORENZ MEINER TREU UND SPOREN
sollte Strom sich nicht verdienen
munkelt man doch sind die Trichter
eher Wirbel und die teuren
Damaszener klingen grandig
wenn wir einsehn daß Schaluppen
hin und wieder Folgen haben
sagte einer und Kamtschatga
war noch überhaupt im Dunkeln
und dann gingen alle schlafen
und sie gingen alle schlafen
Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)
In 1975
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Zie ook alle tags voor Elfriede Jelinek op dit blog. op dit blog ook mijn blog van 20 oktober 2010.
vogel herbst
durch das feld von
wilden zungen
rauscht
der schreiendsüße
herbstwind
gehn
die hüterinnen
durch das
flatternde zungen feld
schneidet
die ruten frau
der wind ist ein
achteckiger raum
nachtigallen zungen stumpf
geworden an
dem feder gitter
unsrer balkons
wem kann ich mich
anvertraun?
vogelköpfe getrieben
vom schwarzen
most herz
blutig aus weinigen
wimpern
singend
und das feld ist
eine sichel die
hüterinnen eine
tulpe
hindurch
Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946)
De Amerikaanse dichter, vertaler en essayist Robert Pinsky werd geboren op 20 oktober 1940 in Long Branch, New Jersey. Zie ook alle tags voor Robert Pinsky en ook mijn blog van 20 oktober 2010.
Paschal
Easter was the old North
Goddess of the dawn.
She rises daily in the East
And yearly in spring for the great
Paschal candle of the sun.
Her name lingers like a spot
Of gravy in the figured vestment
Of the language of the Britains.
Her totem the randy bunny.
Our very Thursdays and Wednesdays
Are stained by syllables of thunder
And Woden’s frenzy.
O my fellow-patriots loyal to this
Our modern world of high heels,
Vaccination, brain surgery—
May they pass over us, the old
Jovial raptors, Apollonian flayers,
Embodiments. Egg-hunt,
Crucifixion. Supper of encrypted
Dishes: bitter, unrisen, a platter
Compass of martyrdom,
Ground-up apples and walnuts
In sweet wine to embody mortar
Of affliction, babies for bricks.
Legible traces of the species
That devises the angel of death
Sailing over our doorpost
Smeared with sacrifice.
Robert Pinsky (Long Branch, 20 oktober 1940)
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2013 deel 2.