Haro Kraak

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver en journalist Haro Kraak werd geboren in Amsterdam in 1986. Kraak studeerde sociologie en journalistiek in Amsterdam. Kraak schreef voor o.a. hard//hoofd, Folia Magazine, Joop.nl en zat in de redactie van Spunk. Daarnaast is hij maandelijks gastheer tijdens het Literair Café bij 16CC. Hij werkt nu als verslaggever en recensent bij de Volkskrant. Hij schrijft onder andere over literatuur, populaire cultuur en media. Hij debuteerde in 2016 met de roman “Lekhoofd”.

Uit: Lekhoofd

“Mijn vader knoopte de choker zorgvuldig om zijn nek, niet te strak, want dan was het net alsof hij een halsband droeg, maar ook niet te losjes, anders kon de warmte of de waarheid hem zomaar ontsnappen. En dat moest hij niet hebben, zeker vandaag niet. Nadat hij zijn adamsappel had bedekt, stak hij zijn hoofd in het trapgat en riep: ‘Komen jullie?’
Ik stond al klaar, wachtend op zijn startsein. Hij had zijn lichtgroene broek aan en trok baantjes door de gang, het hoofd gebogen. Op de trap klonk gestommel en gezucht: de vrouwen kwamen eraan, met iets meer haast dan ze zouden willen. Bij de deur bleef mijn vader staan en gebaarde naar
buiten. Een voor een liepen we de voordeur door, mijn moeder, mijn zusje en ik. Op het grind bleven we wachten.
‘Een momentje,’ zei mijn vader en hij liep de gang weer in.
Het was een zaterdag en Boelie was al twee dagen kwijt.
Ik had hem voor het laatst gezien voordat ik naar voetbaltraining ging op donderdagavond. Toen ik thuiskwam was hij nergens te vinden. Ik keek in de plastic mand tussen de schone was, waar hij graag op ging zitten als die warm uit de droger kwam, maar daar was hij niet en er zaten ook geen haren op
de kleren. Mijn vader zei dat Boelie wel terug zou komen, heus, zo ging dat toch altijd met katten, en anders zouden we in het weekend gaan zoeken. Hij rook naar vers zweet en zei dat alles goed zou komen. Ik weet niet of het aan de vertrouwde geur lag, maar ik geloofde hem. Na mijn wedstrijd, we hadden met 3-1 van Hilversum d1 gewonnen, was het zover: we gingen de buurt in.
Met de verrekijker om zijn nek kwam hij na een paar minuten naar buiten en deed de voordeur op slot. ‘Komt misschien van pas,’ zei hij. En daarna tikte hij opgewekt tegen de papieren in mijn hand. ‘Kom, we gaan die krengen ophangen.’
Mijn zusje droeg de grote nietmachine met twee handen. Ze was goed ingepakt tegen de kou: muts, sjaal, wanten, winterjas. Als een pinguïn waggelde ze over het grind, ze zocht beschutting onder de lammycoat van mijn moeder en leunde tegen haar been. Die schudde Nina van zich af en zei: ‘Over
een uurtje zijn we weer thuis.’

 
Haro Kraak (Amsterdam, 1986)