De Nederlandse (gelegenheids)dichter, historicus, geschiedenisleraar, illustrator en journalist Harry Prenen werd geboren in Schoten op 24 maart 1915. Zie ook mijn blog van 24 maart 2009 en ook mijn blog van 24 maart 2010.
Uit: Het een en ander over Godfried Bomans
“Ze spraken over litteratuur, en achter mijn koffie gezeten sloeg ik het dispuut met een huivering van eerbied gade. Het waren studenten, poëten of essayisten, abonnées op ‘Podium’, vlijmscherpe critici die hun mes zo lang op de wetsteen van hun vernuft geslepen hadden, dat er nauwelijks iets mee te snijden viel. De scheppende talenten onder hen dronken zich dagelijks tot aan de nok toe vol met gedichten van Slauerhoff en essays van Vestdijk (..)
Het gesprek ging erover wie nu eigenlijk op het ogenblik onze beste prosateur mocht heten. Om mijn verlegenheid te verbergen en mijn pover zelfvertrouwen bij elkaar te schrapen, bestelde ik een taartje en keek wat naar buiten. En daar passeerde (..) mijn oude speelgenoot Bomans. Hij reed bedachtzaam op een motorfietsje en hield een karbiesje in de hand. Ik wenkte hem toe om naderbij te komen en aan de koffie met discussie deel te nemen. Doch hij had geen tijd en snelde verder om de trein te halen. Moest een lezing houden, vanavond. Blijkbaar deed hij weer ’n tocht naar de binnenlanden om hun de wereld te laten zien door het oog van een meikever.(..)
Toen ik mij weer omkeerde en mijn plaats zocht was de grootste prozaschrijver nog steeds niet gevonden. Vestdijk, die pas vijftig jaar was geworden, maakte echter een mooie kans. Tijdens het wikken en wegen begon er eentje:
– ‘Tja, als ik het zeggen moet, de beste prozaïst in Holland is ….’
– ‘Bomans!’ – Het was mijn stem die de twijfelende stilte brak. Ik had het gezegd voor ik het wist. De uitwerking was verrassend. Ze zetten alle twintig tegelijk hun glaasje neer en spalkten hun ogen open om te zien of ik in ernst sprak, – een van hen begon alvast te proesten -, maar toen de gloed der overtuiging mijn wangen kleurde barstte het ganse gezelschap in een bevrijdende schater los. Een springvloed van vrolijkheid stootte alle sluizen open, zoals zelfs de beste grap van Bomans zelf nooit te beurt was gevallen. Toen de vreugde wat bedaard was vroeg een ganse deputatie tegelijk: ‘Maar Vestdijk dan? En Slauerhoff, en du Perron en …..??’ ‘Bomans…. Nu ja, het moet dan maar: Bomans schrijft beter!’
Harry Prenen (24 maart 1915 – 20 oktober 1992)
Harry Prenen en Godfried Bomans
De Nederlandse schrijfster Top Naeff (eig. Anthonetta van Rhijn-Naeff) werd geboren op 24 maart 1878 in Dordrecht. Zie ook mijn blog van 24 maart 2007 en ook mijn blog van 24 maart 2009 en ook mijn blog van 24 maart 2010.
Uit: Charlotte von Stein
„Uit ongeveer achttienhonderd aan Charlotte von Stein gerichte brieven is ons een verhouding bevestigd, waarvoor het moeilijk valt een naam te vinden, en die zoowel in den menschelijken omgang als in de litteratuur haar gelijke niet heeft. Over deze episode in Goethe’s leven, waarin de beide edelste werken der wereldletterkunde ‘Iphigenie’ en ‘Torquato Tasso’ ontkiemden, en waarin de dichter, onder den druk van den Weimarschen Hofstaat en den invloed eener hem waardige vrouw, rijpte voor de nieuwe geboort’ onder Italiaanschen hemel, zijn boekdeelen vol geschreven, welke, indirect, ook Charlotte von Stein tot een veel-aangevochten historische figuur hebben gemaakt. Zoo mild als de navorscher oordeelt over het genie, zoo meedoogenloos richt het nageslacht over de personen zijner naaste omgeving, in het bijzonder wanneer deze zich mede boven de geldende moraal verheven hebben geacht. In weerwil van het rustig gedocumenteerde, redelijk oordeelende werk, dat de populaire Goethe-beschrijver Wilhelm Bode onder den titel: ‘Charlotte von Stein’ in het licht gaf, heeft nog onlangs een vrouw, Etta Federn, in haar overigens prijzenswaardigen ijver Goethe’s gewezen echtgenoote, Christiane Vulpius, te geven wat haar als toegewijde huisvrouw en opgewekt gezelschap van een in zich-zelf bestaand man ongetwijfeld toekomt, zich niet ontzien den staf te breken over ‘de andere’, die Goethe’s vriendin was, en wel op een wijze, welke zich van den achterklap waaraan Goethe en Charlotte tijdens hun leven hebben bloot gestaan, niet onderscheidt. De hardheid van dit oordeel treft te meer omdat het van de vrouw uitgaat, van wie wij in onzen tijd van verscherpt psychologisch inzicht waar het de verhouding der geslachten betreft, juist een liefdevolle ontleding ook van dit, aan Goethe’s naam verbonden vrouweleven hadden verwacht.“
Top Naeff (24 maart 1878 – 21 april 1953)
De Nederlandse dichter en schrijver Willem van Iependaal werd geboren in Rotterdam op 24 maart 1891. Zie ook mijn blog van 24 maart 2009 en ook mijn blog van 24 maart 2010.
Uit: Gegist bestek
„Na maanden van werkzoeken en dolen, waarbij de genadige schoonheid van Amsterdam als een streling werd ondergaan, was er eensklaps een einde gekomen aan het vagebonderen van den uitgeweken Heinridh Funkel, want ook Bertha, z’n bruid, had de Heimat verlaten en haar aanstaande teruggevonden in een zwerverslogement. Struis en overredend had de vrijster gezeten op het duffe stroleger naast haar hoofd-schuddenden Landstreicher, die van zaken doen niet horen wilde en het minnekozen oversloeg! Bertha had de bezwaren van den losgeslagene weerlegd, haar spaargeld in marken en pfennigen uitgeteld op het blad van de wastafel en met een mild verwijtend: ‘Du Rammskopf!’ het verzet van haar geliefde gebroken. Ze was er, na veel heen en weer praten, in geslaagd de afkeer van Heinrich voor het slokjes tappen te temperen en al de volgende morgen trok ze er op uit om ergens in de stad een kroegje over te nemen. Wat ze zocht had ze gevonden in de Mandenmakerssteeg, waar al spoedig het uithangbord van het nagenoeg lege café De Zwaan om aandacht kermde in de roestige kettingen.
De kroeg liep de eerste jaren boven verwachting. Ze werd verbouwd en opgeknapt, bleef lopen als het tapkraantje, tot Heinrich zich weer, evenals vroeger in Pruisen, ging bemoeien met de politiek, de socialisten binnenhaalde en Fortuna de deur uitjoeg. Wel is waar bleken ook de belaagde rooien niet vies van een borrel, maar zij behoorden bijna allen tot het smallebuurtjesvolk.“
Willem van Iependaal (24 maart 1891 – 23 oktober 1970)
Boekcover
De Oostenrijkse dichter en dichter Robert Hamerling werd geboren op 24 maart 1830 in Kilchberg am Walde. Zie ook mijn blog van 24 maart 2007 en ook mijn blog van 24 maart 2009 en ook mijn blog van 24 maart 2010.
Blumenlügen
Die Rose log, die von der Brust
Du, Falsche, mir gereicht,
Die mir geblüht in Schmerz und Lust.
Von Liebesthränen feucht.
Die Lilje log, die mir geblüht
In deinem Angesicht;
Das Veilchen log, das mir geglüht
In deines Auges Licht.
Die Rose welkt nun gar geschwind,
Die Blätter sind zerstreut,
Und sie entführt ein rauher Wind,
Unwiederbringlich weit.
Zieh’ hin, du rascher Windeshauch,
Brich rächend und zerstreu
Die Lilje und das Veilchen auch;
Die logen Liebestreu.
Ach wüsstest du
Ach wüsstest du, wie schön du bist,
Dann könnt’st du nicht so grausam sein;
Dann ahntest du, wie gross die Pein,
Wie gross nach dir mein Sehnen ist.
Dann hättest du mich längst geküsst
Aus Mitleid, soll’s nicht Liebe sein.
Ach, ahntest du, wie gross die Pein,
Ach wüsstest du, wie schön du bist!
Robert Hamerling (24 maart 1830 – 13 juli 1889)
Standbeeld in Graz
De Duitse schrijfster Fanny Lewald werd op 24 maart 1811 in het toenmalige Königsberg geboren. Zie ook mijn blog van 24 maart 2007 en ook mijn blog van 24 maart 2009en ook mijn blog van 24 maart 2010.
Uit:Meine Lebensgeschichte
„Ich bin am vierundzwanzigsten März des Jahres achtzehnhundert und eilf zu Königsberg in Preußen geboren, und stamme von väterlicher und mütterlicher Seite aus jüdischen Familien ab. Auch meine beiden Eltern waren geborene Königsberger.
Meine Mutter gehörte einer reichen Familie an. Sie war das jüngste von zwölf Kindern. Ihr Vater war aus dem Posen’schen, ihre Mutter aus Kurland nach Preußen gekommen. Sie hielten fest an dem Glauben und an den Sitten des Judenthums, waren ununterrichtete Leute, scheinen aber, nach allen Erzählungen meiner Mutter, viel auf eine wohlanständige äußere Form des Lebens gehalten und bei strenger häuslicher Oekonomie die Benutzung und Schaustellung ihres Reichthums für besondere Fälle geliebt zu haben.
Meine Mutter erzählte uns, als wir erwachsen waren, gern von dem großen Saale in ihrem Vaterhause mit seinen gelben Damastmeubeln und zahlreichen Spiegeln, der an den Feiertagen geöffnet wurde, von der gastfreien Aufnahme aller Fremden, welche sich zum jüdischen Karneval, dem Purimsfeste, maskirt und unmaskirt in ihrem Hause einfanden, von der ernsten Begehung der großen Feiertage, des Passah, des Laubhütten- und des Versöhnungsfestes; und es machte immer einen fremdartig feierlichen Eindruck auf uns, wenn wir hörten, wie die Großeltern am Vorabende des Versöhnungsfestes alle ihre Kinder zusammen gerufen und sie gesegnet hätten. Wie dann die Großmutter in einem weißen, mit kostbaren Kanten besetzten Kleide den Großvater in die Synagoge begleitet habe, wie sie darauf erst spät Abends nach Hause gekommen wären, wie man der Großmutter schweigend das modische Entre deux von schwarzem Taffet mit strohgelbem Futter abgenommen, wie man am folgenden Tage gefastet und erst am Abend desselben bei dem Hervortreten der Sterne den ersten Imbiß gehalten habe, wonach das Leben dann wieder in seinen gewöhnlichen Lauf zurückgekehrt sei.
Fanny Lewald (24 maart 1811 – 5 augustus 1889)