Hella Haasse, Willem van Zadelhoff, Esther Gerritsen, Kees Torn, Norbert Bugeja, James Joyce, Eriek Verpale, Santa Montefiore, Monica Camuglia

De Nederlandse schrijfster Hella Haasse werd geboren op 2 februari 1918 in Batavia. Zie ook alle tags voor Hella Haasse op dit blog.

Uit: Gentlemen of Tea (Vertaald doorJane Fenoulhet)

“He stood at the edge of the jungle in the deep, cool shade. Patches of sunlight dappled the ground at his feet. When he looked up he could see the fierce gleam of the midday sky behind the mass of foliage moving above him. The ground was still damp from the last rainfall. He inhaled the smell of greenness, of Gambung. He heard the wind whispering in the treetops, a rustling and a soft cracking and creaking from within the tangle of vegetation.
A stone with her name and dates had been set into the stonework before him. The stone to the right bore no name. A little further was another grave without a stone. Forty-five years ago, on this spot among the trees, he had planted his first tea.
He leaned on the walking stick which for some time now he had been unable to do without. The dull, gnawing sensation deep inside him was not a pain – not yet. He knew it would always be there, that something (he didn’t know the name of his illness) was consuming him from within, was hollowing him out. The limits of his existence had come into view. This would be his last visit to Gambung.
For a year he had been living in Bandung with Bertha, in the house he had bought there in 1907, but had never moved into. The tenant had handed it over to him temporarily. Not far from there his third stone-built house, a grand edifice where Jenny would have been happy, with spacious verandahs, high ceilings, marble floors, was taking shape. Disguising the seriousness of his condition, he had taken a trip to Batavia together with Bertha, to order the furniture and lamps that Jenny would have chosen. The house stood in splendid grounds called Kebun Karet which the local population revered as an almost holy place because of a group of ancient waringin trees which grew there. He would leave this white house, built in a balanced, modern style, to his children, a place where they could meet one another when they came to the town from Gambung, Malabar or Negla: a Kerkhoven family house, a Netherlands Indies ‘Hunderen’.
He was here to say goodbye to Gambung. One last time he had gone round the factory, that row of sheds with their new machines for withering, drying and sorting. Among the people working there he had seen men and women who had grown up in Gambung village, children of Martasan and Muhiam and Kaidan and Muntayas and Sastra, the first inhabitants.”

 
Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)
Hier met Godfried Bomans op een boekenmarkt in 1966

 

De Nederlandse dichter en schrijver Willem van Zadelhoff werd geboren in Arnhem op 2 februari 1958. Zie ook alle tags voor Willem van Zadelhoff op dit blog.

dikke duitsman

een geur van seringen ruiken we graag
wenn der weiße flieder wieder blüht zingt
de dikke duitsman met bloesem in zijn haar
o dikke duitsman is er dan niemand die je zegt
hoe belachelijk je bent niemand die dat op zich
neemt moet ik daarvoor dienen? o seringen

 

circusverhaal

opa hield niet van artiesten
allemaal temeiers en poten
toen oom bij het circus wilde
riep opa met overslaande stem
en schuim op de mond:
als jij te pletter valt
dank ik god op mijn blote knieën
als jij te pletter valt op die rode neus van jou

 
Willem van Zadelhoff (Arnhem, 2 februari 1958)

 

De Nederlandse schrijfster Esther Gerritsen werd op 2 februari 1972 geboren in Nijmegen. Zie ook ook alle tags voor Esther Gerritsen op dit blog.

Uit: De Dag en de Nacht en de Dag na de Dood

“BROER Ik red de wereld. Dat is mijn vak. Ik red de wereld. Dat doe ik niet met één grote heldendaad die ons voor de definitieve ondergang behoedt. Er is geen Apocalyps aanstaande die ik met bovenmenselijke kracht zal voorkomen. Ik ben ook Gods zoon niet die met één grote offerdaad onze zielen zal redden. Toch behoed ik, en alleen ik, de wereld voor zijn ondergang. Dat doe ik met relatief kleine reddingswerkzaamheden. Ik persoonlijk zorg voor al die keren dat het net goed gaat. Ik zorg voor die keren dat de doktoren tegen iemand zeggen: “U heeft geluk gehad, u had wel dood kunnen zijn.” Ik ben die jongen die een kleuter opvangt die van vier hoog naar beneden valt. Ik ben het bewijs dat zelfs zoiets goed kan aflopen. Ik zorg ervoor dat je de trein mist die even later een ongeluk krijgt. Zonder mij liep elke risicovolle situatie gegarandeerd verkeerd af. Het fatalisme dat de mensheid dan zou bevangen zou de wereld uiteindelijk ten onder doen gaan. Mijn reddingswerkzaamheden zorgen voor het evenwicht in de wereld tussen gezond realisme en broodnodig optimisme. Ik zorg ervoor dat je ineens wel een parkeerplaats vindt op een zomerdag in Scheveningen. Zoiets klinkt arbitrair. Maar het houdt de hoop levend. Hoop op het onmogelijke. Zonder onverwachtse parkeerplaatsen hebben de pessimisten altijd gelijk. Zonder ‘hebben wij even mooi geluk gehad’ was het slechte veel te goed geregeld. Was het slechte waterdicht geweest. Zonder het geluk – waar ik voor zorg – had elk ongeluk, elke ziekte een dodelijke afloop. Werd een brand nooit bij toeval op tijd ontdekt. Ik zorg voor die dingen. Ik houd de hoop levend. Dat doe ik onbaatzuchtig. Ik mag deze gave niet voor mijzelf of mijn familie gebruiken. Eén keer… één keer!…. voor eigen belang het geluk een handje helpen, en ik ben voor altijd van mijn gave verlost. Dan kan ik niemand meer redden, niets meer voorkomen. Dan krijgen de zwartkijkers gelijk en in afzienbare tijd gaat de wereld ten onder aan droefenis. De wereld die ik nu red. Keer op keer.
Ik mag mijzelf een gelukkig mens prijzen. Ik heb een mooie taak. Ik mag daar trots op zijn. Dat mag ik. Mag ik best. Maar daar gaat het nu niet om. Dat snap ik. Soms zijn er belangrijkere dingen aan de hand, dan de wereld redden. Lijkt het. Is zo. Zou… zo moeten zijn…
Ik was liever meubelmaker geworden. Kasten… maken. Dressoirs, tv-meubels, bureau’s, keukentafels, bijzettafels, tuinbankjes. Als ik meubelmaker was geworden… dan was het niet zo erg dat er soms belangrijkere dingen aan de hand waren, dan meubels maken, dan een kast op tijd afleveren. Had ik niet erg gevonden.”

 
Esther Gerritsen (Nijmegen, 2 februari 1972)

 

De Nederlandse dichter, tekstschrijver en cabaretier Kees Torn werd geboren in Oostburg op 2 februari 1967. Zie ook alle tags voor Kees Torn op dit blog.

De lezer

Des avonds, van zijn taak ontlast
beziet de man zijn boekenkast.
Hij maakt zijn keuze niet meteen,
maar leest de titels één voor één.
Een ware rijkdom aan romans,
de meeste in het Nederlands.

Eline Vere ziet hij daar,
de Reynaart, de Max Havelaar.
Karakter en De Avonden
(dat mensen daar iets aan vonden).
Hij heeft het werk van Bordewijk,
van Vestdijk en van Bilderdijk.
Hij weet niet wat hij kiezen moet.
De man vindt alles even goed.

Hij heeft ook veel gedichten staan.
Vooral Vasalis spreekt hem aan,
maar ook Gezelle’s poëzie
en Bloem en nog een stuk of drie.

Ook leest hij graag een kort verhaal,
daarvan staan er een hele straal.
Zo vindt hij die van Lampoo sterk.
En beter nog Belcampo’s werk.
Titaantjes. Alle dagen feest.
Bekende titels die hij leest.
Hij pakt een schaduw van Havank
en zet hem op de juiste plank.
De aanslag. In de bovenkooi.
De man vindt alles even mooi.

Maar Goethe, Schiller en von Kleist,
die vindt hij toch het allerfraaist.
Of toch maar iets van Bertolt Brecht?
De man, hij peinst en overlegt:
als hij de bijbel toch eens las?
En pakt dan toch maar Tros Kompas.

 
Kees Torn (Oostburg, 2 februari 1967)

 

De Maltese dichter Norbert Bugeja werd geboren in Siġġiewi op 2 februari 1980. Zie ook alle tags voor Norbert Bugeja op dit blog.

Ein Tango für die Stufen von Valletta

1.Präludium an die Stadt unter uns

Als wir realisierten,
die Stadt ist geschlossen,
waren wir bereits in ihr.

Bevor ihre Lippen erzitterten,
bevor ihre Finger versteiften
bevor sie ihre Augen senkte,

trotteten wir bereits über die Rose ihres Gesichtes,
hatten wir bereits vermessen,
Straße um Straße,

die schmierigen Stadtränder ihrer Augen,
die gewundenen Stufen ihrer Figur
und den Blue Angel-Junkie, kreidebleich,
zweimal die Woche
die gleiche alte Ader abpressend.

Du hast mir selbst erzählt,
sagte er zu mir,
die Zungen dieser Stadt werden niemals auch nur einen schonen:

Sind wir mit einer Frau zusammen, sagen sie, wir sind so und so,
und mit einem Mann, so müssten wir schwul sein.
Sehen sie dich alleine, würden sie sagen »er ist so seltsam«
Und wenn du mit mir bist, werden sie behaupten du bist ein Faultier.

Jetzt sag mir, meine Stadt,
du, die jedes Loch kennt,
das ich in meinen Arm gegraben habe,
sind es Tränen oder Heineken,
die meine Wangen heruntertropfen?

Und wir schreiten hinunter, in dich hinein,
in das schmerzende, grenzenslose Reich
deiner Sehnsüchte,
Welcome to our Country
und die in der Dunkelheit geflüsterten verbleibenden Märchen –
die Stufen überflutet,
die klaffenden Vorhänge,
oder ein Kabarett wie ein vergossenes Glas Wein.
Unsere Augen rollend,
schmierige Münzen aus der Unterwelt,
eine trunkene ausgelassene Lust,
unsere Kraft träge wie eine gefesselte Geige,
die markerschütternde Kühle
durch die Geschichten unserer Kindheit flatternd,
unsere Leben entlang der Schneide einer Klinge reisend …

Manchmal erspähte er eine Ausstellung von Fotos
und starrte sie an, entgeistert
wie ein alter Mann, sich sehnend nach einem Tabernakel
überfüllt von Strömen von Verlangen und Traum –

Schatz, oh Schatz,
welches Chaos hat diese Straßen erfüllt
seit Du gegangen bist!

 
Norbert Bugeja (Siġġiewi, 2 februari 1980)

 

De Ierse schrijver James Joyce werd geboren in Dublin op 2 februari 1882. Zie ook ook alle tags voor James Joyce op dit blog.

Uit: A Portrait of the Artist as a Young Man

“Rody Kickham was a decent fellow but Nasty Roche was a stink. Rody Kickham had greaves in his number and a hamper in the refectory. Nasty Roche had big hands. He called the Friday pudding dog-in-the-blanket. And one day he had asked:
—What is your name?
Stephen had answered: Stephen Dedalus.
Then Nasty Roche had said:
—What kind of a name is that?
And when Stephen had not been able to answer Nasty Roche had asked:
—What is your father?
Stephen had answered:
—A gentleman.
Then Nasty Roche had asked:
—Is he a magistrate?
He crept about from point to point on the fringe of his line, making little runs now and then. But his hands were bluish with cold. He kept his hands in the side pockets of his belted grey suit. That was a belt round his pocket. And belt was also to give a fellow a belt. One day a fellow had said to Cantwell:
—I’d give you such a belt in a second.
Cantwell had answered:
—Go and fight your match. Give Cecil Thunder a belt. I’d like to see you. He’d give you a toe in the rump for yourself.
That was not a nice expression. His mother had told him not to speak with the rough boys in the college. Nice mother! The first day in the hall of the castle when she had said goodbye she had put up her veil double to her nose to kiss him: and her nose and eyes were red. But he had pretended not to see that she was going to cry.
She was a nice mother but she was not so nice when she cried. And his father had given him two five-shilling pieces for pocket money. And his father had told him if he wanted anything to write home to him and, whatever he did, never to peach on a fellow. Then at the door of the castle the rector had shaken hands with his father and mother, his soutane fluttering in the breeze, and the car had driven off with his father and mother on it.”

 
James Joyce (2 februari 1882 – 13 januari 1941)
Cover

 

De Vlaamse dichter en schrijver Eriek Verpale werd geboren op 2 februari 1952 te Zelzate. Zie ook alle tags voor Eriek Verpale op dit blog.

Uit: Olivetti 82

“Míjn stamkroeg in die tijd heette ’t Kantientje: een smal en lang café op het inmiddels totaal verkraterde Wilsonplein waar vadertje Anseele, de Gentse socialistische voorman, thans met zijn kont naar het arbeiderspaleis van de Vooruit gedraaid, naar de restanten van het kapitaal wijst – cinema Capitole. (Ik heb er Bécaud nog zien optreden, en Adamo, en waar is Sacha Distel gebleven?) Het Kantientje, ooit begonnen als – ook – een studentencafé, was in 1972 al verworden tot een duistere louche pijpenla waar ’s avonds laat de maquereaux hun whisky’s en de wijvekens ’s uchtends vruug hun koffie kwamen bestellen. Legendarische figuren: de Poeze, Pol Maigret, Zan den Bokseur, en niet te vergeten, de zanger van het intussen compleet vergeten “Concerto voor jou, Natasja” – Johan Stolz. Deze laatste had op donderdagavond zijn vaste stek in de Weinstube, een deprimerend donker hol dat deel uitmaakte van de voormalige film- en variétézaal ’t Coliseum aan de Kuiperskaai: in 1911 door architect Geo Henderick verbouwd tot een van de belangrijkste art-nouveau-gebouwen van het land, maar je moet nu ’s gaan kijken. Alles moet weg. Alles moet kapot.
Mirabelle.
Een blauwe maandag lang ben ik verliefd op haar geweest: op Mirabelle, op de waardin van ’t Kantientje. Een knappe blondine, nauwelijks vijf jaar ouder dan ik, maar wel al moeder van een ééncellige meisjestweeling, samen zes à zeven jaar oud. Ik ben wel ’s met ze naar Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen geweest, in ciné Capitole. En één keer naar de dierentuin, mét Mirabelle. (Is dit ook niet de naam van een geel-groene, overrijpe vrucht?)
In het café van Mirabelle stond een jukebox en bij dezer heb ik geen catalogus van node om, twintig jaar later, nog altijd te weten: A 7: Le plat pays van Jacques Brel. D 19: Just like a woman van Bob Dylan. Het waren de begindagen van Studioskoop, de zogenaamde studentencinema waar ik Dylans Don’t look back zou zie, en Woodstock, en de films van Bunuel. De zoldering beslagen met lege kartonnen eierdozen en aan de muren uiteraard de voor die tijd onontbeerlijke Chinese waaiers en parasols. Eén keer met Mirabelle naar de bioscoop geweest: Elvira Madigan. Handje in handje. Zweten. Muziek van Mozart. Mooi. Maar alles moet kapot, alles moet vooral lelijk worden.”

 
Eriek Verpale (2 februari 1952 – 10 augustus 2015)

 

De Britse schrijfster Santa Montefiore (eig. Santa Palmer-Tomkinson) werd geboren op 2 februari 1970 in Hampshire. Zie ook alle tags voor Santa Montefiore op dit blog.

Uit: Als de rododendron bloeit (Vertaald door EricaFeberwee)

“Een zilte wind streek over de witte stranden van Ballinakelly Bay. Hij scheerde over de grimmige, hoog oprijzende kliffen en voerde het sombere gekrijs van zeemeeuwen en het beukende geraas van de golven met zich mee. Grijze wolken dreven laag langs de hemel, een zachte motregen hing als mist boven het land. De lieflijke groene weiden en de geel bloeiende gaspeldoorn leken hun gewelddadige geschiedenis te loochenen, want zelfs in het doffe, vroege lentelicht bezat lerland een volmaakte, onschuldige schoonheid. En terwijl Barton Deverill, de eerste Lord Deverill van Ballinakelly, zag hoe een streep zonlicht de ogenschijnlijk massieve groene baldakijn doorboorde, zwoer hij de littekens van Cromwells wreedheid te zullen uitwissen en de mensen die onder zijn gezag waren geplaatst troost en welvaart te brengen.
Schrijlings op zijn paard gezeten, in een fluwelen mantel van het diepste karmozijnrood, met een wuivende veer in zijn zwierige, breedgerande hoed, zijn voeten in hoge leren laarzen met zilveren sporen en met zijn zwaard aan zijn riem, liet hij zijn blik over het uitgestrekte gebied gaan dat koning Karel u hem recentelijk bij diens kroning had geschonken, uit dankbaarheid voor zijn loyaliteit. Want Barton Deverill was een van de belangrijkste legeraanvoerders geweest in de strijd tegen Cromwell.
Na de nederlaag bij Worcester was Barton met de koning naar Frankrijk gevlucht, waar ze jarenlang in ballingschap hadden doorgebracht. Een adellijke titel en een stuk land vormden een bevredigende compensatie voor de familiebezittingen in Engeland die Cromwell had geconfisqueerd en voor de vele jaren waarin Barton zich in dienst had gesteld van de kroon.”

 
Santa Montefiore (Hampshire, 2 februari 1970)
Cover

 

De Zwitserse schrijfster Monica Camuglia werd geboren op 2 februari 1960 in St. Gallen. Zie ook ook alle tags voor Monica Camuglia op dit blog.

Uit: Irrtum 2012

„Rosa ist hier aufgewachsen, und ihre Liebe zu der Insel ist unverkennbar.
Die Pension bleibt im Winter geschlossen. Wir sind die einzigen Gäste, beziehungsweise von Rosa und Gianni, einem Freund von ihr, eingeladen. Gianni ist vermutlich um die 75. Ich habe ihn nie nach seinem Alter gefragt, aber aus seinen Erzählungen kann ich mir das so ungefähr ausrechnen.
Er ist Römer, klein, aber stolz in seiner Haltung, seine einfache Bekleidung hat Stil und die schneeweißen, immer noch dichten Haare trägt er wie eine Krone. Ich denke, er schlief früher in großen, weichen Betten und dinierte an langen, edlen Tafeln, auch wenn er jetzt hier ganz einfach in einem kleinen, gut erhaltenen Haus lebt. Er kam vor 15 Jahren hierher, um seinem Tod in Würde zu begegnen. Die Ärzte konnten ihm nicht mehr helfen, Prostatakrebs, noch ein paar Monate, hatten sie gesagt.
Seither lebt er in Frieden und ohne Schmerzen auf dieser Insel, steht mit der Sonne auf und legt sich zur Ruhe, wenn es dunkel wird, pflegt seinen prachtvollen Garten, erntet das ganze Jahre irgendwelche Früchte seiner Arbeit und lebt mehr oder weniger vom Tauschgeschäft mit anderen Insulanern und Touristen. Er hat für jeden ein paar freundliche Worte bereit.“

 
Monica Camuglia (St. Gallen, 2 februari 1960)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e februari ook mijn blog van 2 februari 2014 deel 2 en ook deel 3.