Henriette Roland Holst, Karel Glastra van Loon, Adam Mickiewicz, Dana Gioia, Tevfik Fikret

Henriette Goverdine Anna Roland Holst-van der Schalk werd geboren op 24 december 1869 in Noordwijk. Roland Holst groeide op in het welgestelde, liberaal-christelijke gezin van notaris Theodoor Willem van der Schalk en Anna Ida van der Schalk-van der Hoeven. Roland Holst ging vier jaar op kostschool in Velp en studeerde Frans in Luik. Al snel komt Henriettes talent als dichteres tot ontwikkeling. Ze trouwt in 1896 met de beeldende kunstenaar Richard Roland Holst (Rik) en raakt bevriend met de dichter Herman Gorter, die haar aanzet tot het lezen van Das Kapital van Karl Marx. In diezelfde tijd wordt ze politiek actief en begint haar carrière als schrijfster op politiek, historisch en filosofisch gebied. Rond 1890 maakt Henriette kennis met Albert Verwey (met Willem Kloos behoorde hij tot de voormannen van de Beweging van Tachtig (“Tachtigers”) en tot de oprichters van De Nieuwe Gids. In 1892 maakt ze kennis met de kunstschilder Jan Toorop. Ze draagt aan Toorop en Verwey haar eerste sonnetten op: aan Toorop. In 1894 verschijnen van Henriette 25 sonnetten in het eerste nummer van het Tweemaandelijks Tijdschrift van Verwey. In 1896 verschijnt de bundel Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven. De vormgeving van de bundel is verzorgd door Rik. Later zouden nog vele bundels volgen:

 

Lof der duisternis

Ik heb den dag van heden doorgebracht

zoals hij voor een oude vrouw kan wezen:

wat gewerkt, wat gewandeld, wat gelezen,

en over vele dingen nagedacht.

 

En verder heb ik met schaamte erkend

dat ik te snel naar de pen heb gegrepen:

had ik mijn oordeel wat fijner geslepen,

ik had mijn medemensen niet gekrenkt.

 

Nu is na den avond de nacht gekomen:

‘k lig in het duister, in het warme bed;

als een plant, in een perk in d’ aard gezet,

voel ik in de stilte mij opgenomen,

 

verwonderlijk bevredigd, zalig vrij. –

Het leven heb ik achter mij gelaten:

voorbij de dag, de dooltocht door zijn straten –

’t leven der mensen trok aan mij voorbij.

 

Buiten vieren millioenen sterren feest,

daar straalt door heel de nacht hun groot geflonker;

maar binnen heerst het gezegende donker,

dat ook de wonden van het hart geneest. –

 

ROLAND_HOLST

Henriette Roland Holst  (24 december 1869 – 21 november 1952)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Karel Glastra van Loon werd geboren in Amsterdam op december 1962. Zijn bekendste boeken zijn Lisa’s adem en het later verfilmde De Passievrucht. Dit laatste boek is inmiddels in 31 talen uit 34 landen vertaald en is daarmee de meest vertaalde Nederlandse roman ooit. Met De Passievrucht won Glastra van Loon de Generale Bank Literatuurprijs. Glastra van Loon was actief voor de Socialistische Partij. In die hoedanigheid heeft hij ook een aantal boeken over maatschappelijke onderwerpen geschreven in samenwerking met SP-fractievoorzitter in de Tweede Kamer Jan Marijnissen. Verder schreef Glastra van Loon samen met Bob Fosko en Jan Paul van der Meij in 2002 het SP verkiezingslied ‘Een mens is meer!’ dat veelvuldig bij verkiezingsspotjes van de SP werd ingezet. Ook schreef hij columns voor damesblad Margriet, omdat hij zijn schrijven niet tot de ‘elite’ wilde beperken. Glastra van Loon was verder lid van het Republikeins Genootschap. In 2004 werd bij hem een hersentumor geconstateerd, waaraan hij een jaar later op 42-jarige leeftijd zou komen te overlijden.

 

Uit: De passievrucht

 

‘Gaat u zitten,’ zegt de arts. En als we zitten: ‘Ik heb niet zulk prettig nieuws vo
or u.’
Ik zie Ellen verstijven. Ze duwt haar kin tegen haar borst, kijkt strak naar de grond.
‘En dan met name niet voor u, meneer.’
Haar rug recht zich, haar kin schiet omhoog. Ik zie het uit mijn ooghoeken. Heel even draait ze haar hoofd mijn kant op. Ik ben me er plotseling van bewust dat ik hevig heb gezweet, mijn kleren kleven nat en koud aan mijn lijf.
‘U bent onvruchtbaar. En daar is niet alleen niets aan te doen, het is bovendien, en ik besef dat dit een schok zal zijn, altijd zo geweest.’
Het eerste wat ik voel, althans het eerste gevoel waarvan ik me bewust word als hij is uitgesproken, is opluchting. Hier is sprake van een groteske vergissing. Er zijn dossiers verwisseld, onderzoeksresultaten verkeerd ingeschreven, er is iemand met dezelfde naam, iemand die op ditzelfde moment, in een andere dokterskamer, de resultaten te horen krijgt van mijn onderzoek. ‘U mankeert helemaal niets, meneer. Uw zaad is kerngezond.’
‘Maar dat is onmogelijk,’ zeg ik. ‘Ik heb een kind, een zoon van dertien!’

Het blijft lang stil in de kamer. Niets beweegt. Niemand beweegt. De hele ziekenhuisstad van beton en staal en glas, de liftschachten, de gangen, de duistere tussenverdiepingen vol tikkende, zoemende, zuchtende buizen, de zalen vol bedden met herstellenden en stervenden, de bezoekers en de artsen, de studenten en de co-assistenten, zij allen houden de adem in. Het heden houdt stil, omdat vlak achter dat heden het verleden ontploft.
Ellen kijkt naar de arts. De arts kijkt naar mij. Ik kijk naar een ingelijste foto vlak achter zijn hoofd: een jongen en een meisje op ski’s tegen een decor van besneeuwde bergtoppen, onder een strakblauwe hemel.”

GLASTRAVL

Karel Glastra van Loon (24 december 1962 – 1 juli 2005)

 

De Poolse dichter Adam Mickiewicz werd geboren op 24 december 1798 in Zaosie, nabij Nowogródek. Hij wordt, nog voor Zygmunt Krasiński en Juliusz Słowacki, als de grootste Poolse dichter van de 19e eeuw beschouwd. Zijn hoofdwerk, de roman in verzen Pan Tadeusz, is een in Polen nog veel gelezen klassiek werk. Na de Poolse Novemberopstand van 1830 week Mickiewicz uit naar Frankrijk. Een belangrijk deel van zijn productieve leven heeft hij daar doorgebracht. In 1855, terwijl hij op weg was naar de Krim, om daar als vrijwilliger in een Pools legioen in de Krimoorlog tegen Rusland te vechten, overleed hij in Constantinopel aan de cholera.

 

The Romantic

“Silly girl, listen!”
But she doesn’t listen
While the village roofs glisten,
Bright in the sun.
“Silly girl, what do you do there,
As if there were someone to view there,
A face to gaze on and greet there,
A live form warmly to meet there,
When there is no one, none, do you hear?”
But she doesn’t hear.

Like a dead stone
She stands there alone,
Staring ahead of her, peering around
For something that has to be found
Till, suddenly spying it,
She touches it, clutches it,
Laughing and crying.

Is it you, my Johnny, my true love, my dear?
I knew you would never forget me,
Even in death! Come with me, let me
Show you the way now!
Hold your breath, though,
And tiptoe lest stepmother hear!

What can she hear? They have made him
A grave, two years ago laid him
Away with the dead.
Save me, Mother of God! I’m afraid.
But why? Why should I flee you now?
What do I dread?
Not Johnny! My Johnny won’t hurt me.
It is my Johnny! I see you now,
Your eyes, your white shirt.

But it’s pale as linen you are,
Cold as winter you are!
Let my lips take the cold from you,
Kiss the chill o f the mould from you.

Dearest love, let me die with you,
In the deep earth lie with you,
For this world is dark and dreary,
I am lonely and weary!

Alone among the unkind ones
Who mock at my vision,
My tears their derision,
Seeing nothing, the blind ones!

Dear God! A cock is crowing,
Whitely glimmers the dawn.
Johnny! Where are you going?
Don’t leave me! I am forlorn!

So, caressing, talking aloud to her
Lover, she stumbles and falls,
And her cry of anguish calls
A pitying crowd to her.

“Cross yourselves! It is, surely,
Her Johnny come back from the grave:
While he lived, he loved her entirely.
May God his soul now save!”

Hearing what they are saying,
I, too, start praying.

“The girl is out of her senses!”
Shouts a man with a learned air,
“My eye and my lenses
Know there’s nothing there.

Ghosts are a myth
Of ale-wife and blacksmith.
Clodhoppers! This is treason
Against King Reason!”

“Yet the girl loves,” I reply diffidently,
“And the people believe reverently:
Faith and love are more discerning
Than lenses or learning.

You know the dead truths, not the living,
The world of things, not the world of loving.
Where does any miracle start?
Cold eye, look in your heart!”

Vertaald door  W.H. Auden

MICKIEWICZ

Adam Mickiewicz (24 december 1798 – 26 november 1855)

 

Dana Gioia werd op 24 december 1950 als zoon van een Italiaanse vader en een Mexicaanse moeder uit de arbeidersklasse in Los Angeles geboren.Als eerste uit zijn familie genoot hij hoger onderwijs. Hij studeerde eerst economie aan Stanford University en toen Vergelijkende Literatuurwetenschap in Harvard. Daarna volgde hij het onorthodoxe voorbeeld van Amerikaanse dichters als Wallace Stevens en T.S. Eliot en koos hij niet voor een universitaire baan, maar ging hij het bedrijfsleven in. In 1977 werd Gioia vice-president van een grote levensmiddelenproducent in New York. In zijn vrije tijd schreef hij gedichten, recensies en essays. Zijn eerste gedichtenbundel  Daily Horoscope (1986) bevestigde zijn naam als centrale figuur van het »New Formalism«, een beweging die ritme en metrum weer terugbracht in de Amerikaanse poëzie. Tot publieke persoon groeide Gioia uit door zijn essay »Can Poetry Matter?« dat 1991 in de »Atlantic Monthly« werd afgedrukt en tot een nationaal debat aanleiding gaf dat jarenlang duurde. Gioia ’s standpunt daarin was dat de hedendaagse Amerikaanse poezie zich te weinig aantrekt van de normale lezer en zich in zelfbespiegeling achter de academische muren teruggetrokken had. Voor zijn derde bundel »Interrogations at Noon« (2001) ontving hij de American Book Award. Sinds 1992, toen hij het bedrijfsleven vaarwel zei, wijdt Gioia zich geheel aan de literatuur.

 

Unsaid

 So much of what we live goes on inside–
The diaries of grief, the tongue-tied aches
Of unacknowledged love are no less real
For having passed unsaid. What we conceal
Is always more than what we dare confide.
Think of the letters that we write our dead.

 

 

 

Insomnia

Now you hear what the house has to say.
Pipes clanking, water running in the dark,
the mortgaged walls shifting in discomfort,
and voices mounting in an endless drone
of small complaints like the sounds of a family
that year by year you’ve learned how to ignore.

 

But now you must listen to the things you own,
all that you’ve worked for these past years,
the murmur of property, of things in disrepair,
the moving parts about to come undone,
and twisting in the sheets remember all
the faces you could not bring yourself to love.

 

How many voices have escaped you until now,
the venting furnace, the floorboards underfoot,
the steady accusations of the clock
numbering the minutes no one will mark.
The terrible clarity this moment brings,
the useless insight, the unbroken dark

 

dd_gioia

Dana Gioia (Los Angeles,  24 december 1950)

 

De Turkse dichter Tevfik Fikret werd geboren op 24 december 1867 in Istanbul. Hij werkte mee aan het tijdschrift “Servet-i fünûn” (Schat van het weten)dat streefde naar eeb modernisering van de Turkse literatuur. Met het gebruik van Franse en vooral impressionistische elementen in zijn werk geldt hij als een vernieuwer van de Turkse poëzie.

 

 

I AM A POET, MY THOUGHTS ARE FREE

 

I expect no gifts from any, nor beg for wing or feather

In my own sky, in my own heavens, on my own I soar

To bow beneath slavery’s collar weighs heavy on my neck

I’m a poet, my thoughts are free, wisdom free, conscience free

 

 

Vertaald door Walter G. Andrews

 

Fikret

Tevfik Fikret (24 december 1867 – 19 augustus 1915)