Iván Mándy, Albert Ehrenstein , J.J.L. ten Kate, Sainte-Beuve, Giuseppe Tomasi di Lampedusa

De Hongaarse Iván Mándy werd geboren op 23 december 1918 in Boedapest. In 1946 nam hij de leiding op zich van het literaire tijdschrift Újhold. Als veel schrijvers in die tijd nam hij volop deel aan het liberale literaire leven in de jaren tot 1949. Na de stalinistische machtsovername werd hij in de jaren vijftig een zelfstandig schrijver, al werden toen zijn mogelijkheden om te publiceren aanzienlijk beperkt, een handicap die voor hem duurde tot 1956. In 1988 ontving hij de prestigieuze Attila József prijs en in 1993 werd hij door de Hongaarse Akademie der kunsten voorgedragen voor de Nobelprijs.

Uit:  The Balcony

 

God

I’ve been getting ready for our chat a long time. Sometime, somewhere we’ll sit down together. Maybe at a table in an old café. (There must still be a table like that somewhere!) In a quiet little tavern. Maybe on a terrace around the end of summer or in the fall. At such times the weather is cooler, and maybe no other guests will turn up besides ourselves. In a movie vestibule. Under a deserted football stand. On a secluded back pew in a church on the outskirts of town. Maybe we’ll bump into each other on the street. Two passersby. Two rather weary passersby who even so keep expecting something.

It’ll make no difference where. He won’t turn away. He’ll recognize the child who prayed so fervently. The praying stopped suddenly, but He won’t be terribly angry about that. Silence is still more bearable than rattling off lessons in meaningless repetition. Silence can always bring forth something worthy.

But maybe now we might break the silence. It’s certain I’d begin with some stupid complaint. My lament would be a faint melody. What if He took a crack at it!

I wouldn’t ask Him anything. I wouldn’t grill Him about wars, plagues, famine, floods. If He wants to say something, let Him say it on His own.

Just so He doesn’t want to put my fears to rest, because then I’ll…

Is it possible we’d quarrel? That a big fight is in the air that could suddenly explode? That wouldn’t be such a great problem either. I can have a real good fight only with those I love.

But there is something I’d ask Him, after all.

His humor, what’s happened to it?

What a sense of humor He had! He created the braying of Balaam’s ass before Balaam’s ass. Joseph’s coat before Joseph himself.

I say, I’d ask Him this. Otherwise, I’d leave Him in peace. Just let Him sit at the table in the café, in the tavern, on the terrace, in the movie vestibule, under the football stand, in the church on the outskirts.

If He doesn’t want to talk, I’ll understand that too.

After a time we’ll say goodbye. He’ll go his way, and I’ll go mine.”

MANDY_IVAN

Iván Mándy (23 december 1918 – 26 oktober 1995)

 

De Oostenrijkse expressionistische dichter en schrijver Albert Ehrenstein werd op 23 december 1886 in het Weense stadsdeel Ottakring geboren en leefde lange tijd als zelfstandig schrijver en literatuurcriticus in Berlijn. Zijn familie was niet bepaald rijk en al tijdens zijn gymnasiumtijd schreef hij zijn eerste satiren. Op slag beroemd werd hij in 1910 met het gedicht Wanderers Lied“, dat zijn mentor Karl Kraus publiceerde in zijn tijdschrift Die Fackel. In 1911 verscheen Ehrensteins belangrijkste verhaal Tubutsch met illustraties van Oskar Kokoschka. Er volgden tientalle reizen. O.a. naar China en Afrika. In 1932 emigreerde Ehrenstein uit angst voor het opkomende nationaal-socialisme naar Zwitserland en hij moest om te ontkomen aan een dreigende uitzetting uitwijken naar de VS. Daar leidde hij tot aan zijn dood in een New Yorks armenhuis op 8 april 1950 een leven in verbittering en eenzaamheid.

Wanderers Lied

 

Meine Freunde sind schwank wie Rohr,
Auf ihren Lippen sitzt ihr Herz,
Keuschheit kennen sie nicht;
Tanzen möchte ich auf ihren Häuptern.

 

Mädchen, das ich liebe,
Seele der Seelen du,
Auserwählte, Lichtgeschaffene,
Nie sahst du mich an,
Dein Schoß war nicht bereit,
Zu Asche brannte mein Herz.

 

Ich kenne die Zähne der Hunde,
In der Wind-ins-Gesicht-Gasse wohne ich,
Ein Sieb-Dach ist über meinem Haupte,
Schimmel freut sich an den Wänden,
Gute Ritzen sind für den Regen da.

„Töte dich!” spricht mein Messer zu mir.
Im Kote liege ich;
Hoch über mir, in Karossen befahren
Meine Feinde den Mondregenbogen.

 

EHRENSTEIN

Albert Ehrenstein (23 december 1886 – 8 april 1950)

 

De Nederlandse dichter-dominee Jan Jakob Lodewijk ten Kate werd geboren op 23 december 1819 in Den Haag. Ten Kate groeide samen met zijn broers Mari en Herman, die bekende schilders zouden worden, op in Den Haag. Zijn eerste bundel Gedichten verscheen in 1836. Ten Kate studeerde van 1838 tot 1843 theologie aan de Universiteit Utrecht. Samen met Anthony Winkler Prins richtte hij in 1842 het berijmde literaire tijdschrift Braga op, waarvan twee jaargangen verschenen. Op 7 mei 1845 trouwde hij met Johanna Sophia Waldorp, een dochter van de schilder Antonie Waldorp. Hij werkte als predikant achtereenvolgens in Marken, Almkerk, Middelburg en Amsterdam. Ten Kate was een zeer productief dichter, die gemakkelijk kon rijmen. Zijn bekendste gedicht is De schepping (1866), waarin hij probeert bijbelse en natuurwetenschappelijke standpunten met elkaar in overeenstemming te brengen. Hij vertaalde ook buitenlandse literatuur, waaronder Paradise Lost van John Milton en Faust van Goethe. Ten Kate werd evenals andere dominee-dichters gepariodeerd door Cornelis Paradijs (Frederik van Eeden) in de bundel Grassprietjes of Liederen op het gebied van Deugd, Godsvrucht en Vaderland.

 

De wakkere knaap

 

Hoeplen kan ik wonder wel:

‘k Hou ook van het kegelspel,

‘k Weet den bal te raken:

’t Haasje-over op de plaats,

’t Vaartje-spelen met de maats

Kan mij best vermaken:

 

‘k Heb een tol, die lang en mooi,

Waar ik hem ook nedergooi,

Draaijen kan en brommen:

‘k Ben meermalen, zonder schroom,

In den hoogen perenboom

D’andren voorgeklommen:

 

 Vast van hand en juist van oog,

Kan ik ook met pijl en boog

Schieten als de beste:

In het kort, wat spel men speel,

Ik neem aanstonds daaraan deel.

‘k Toon mij nooit de leste.

 

Maar – hoe graag ik mij vermaak,

Altijd zorg ik, eerst mijn taak

Netjes af te werken.

‘k Wed, had ik dit niet gedaan

Voor ik was aan ’t spel gegaan,

Elk zou ’t aan mij merken.

 

Neen! had ik mijn pligt verzuimd,

‘k Waar bij ’t spel niet opgeruimd,

’t Zou mij niet vermaken,

En, hoe vlug i
k spelen kan 

‘k Zal toch daarmeê nooit als man

Door de wereld raken.

 

TenKate

J.J.L. ten Kate (23 december 1819 –  24 december 1889)

 

De Franse dichter, schrijver en criticus Charles Augustin Sainte-Beuve werd geboren op 23 december 1804 in Boulogne-sur-Mer. Sainte-Beuve is vooral bekend gebleven als een van de belangrijkste literaire critici van de negentiende eeuw, en zelfs de gehele Franse literatuurgeschiedenis. Sainte-Beuve evolueerde meer en meer van dichter naar criticus. In 1831 werd de Revue des deux mondes opgericht, als concurrent van de Revue de Paris, en Sainte-Beuve was een van de eerste die bijdragen tot dit blad leverde. Hij produceerde echter nog wel literaire werken in deze periode, zoals zijn roman Volupté (1834), die autobiografisch geïnspireerd was. Het werk kende echter eveneens geen succes en zou Sainte-Beuves enige roman blijven. Sainte-Beuve schreef dit toe aan het kwaad bloed dat sommige van zijn kritieken had gezet. De tegenslag betekende echter dat Sainte-Beuve zich bijna volledig ging toeleggen op de literaire kritiek. De kritiek van Sainte-Beuve was gebaseerd op het postulaat dat het leven van een kunstenaar niet mocht worden losgekoppeld van zijn werk, aangezien een werk het resultaat is van het temperament van zijn auteur. Het werk moet beschouwd worden vanuit een onderzoek naar het historisch, biologisch en sociaal milieu van de kunstenaar. Sainte-Beuve onderzoekt ras, geboortestreek, godsdienst, kinderen … en kan hierdoor kunstenaar en werk in een bepaalde familie onderbrengen. In feite past hij op de literatuur de methode van de natuurlijke historie en de geschiedwetenschap toe. Beide waren toen in opgang. Sainte-Beuve werkte vrij intuïtief bij zijn kritiek en wist zo valkuilen te vermijden die hem ertoe zouden leiden het individu gelijk te stellen met zijn milieu of de theorie van de “overheersende eigenschap” van Hyppolyte Taine te volgen.

Sainte-Beuve heeft zijn tijdgenoten veel bijgebracht over de schrijvers van de 16de en 17de eeuw, maar wat zijn eigen tijd betreft lijdt zijn smaak onder jaloezie en rivaliteit. Sainte-Beuve heeft nooit goed zijn tijdgenoten als Stendhal, Baudelaire of Balzac, die hem smalend Sainte-Bévue° noemde, begrepen.

(°Het Franse woord “une bévue” betekent “een flater”.)

 

Uit: PORTRAITS LITTÉRAIRES

 

DIDEROT

 

J’ai toujours aimé les correspondances, les conversations, les pensées, tous les détails du caractère, des moeurs, de la biographie, en un mot, des grands écrivains; surtout quand cette biographie comparée n’existe pas déjà rédigée par un autre, et qu’on a pour son propre compte à la construire, à la composer. On s’enferme pendant une quinzaine de jours avec les écrits d’un mort célèbre, poëte ou philosophe; on l’étudie, on le retourne, on l’interroge à loisir; on le fait poser devant soi; c’est presque comme si l’on passait quinze jours à la campagne à faire le portrait ou le buste de Byron, de Scott, de Goethe; seulement on est plus à l’aise avec son modèle, et le tête-à-tête, en même temps qu’il exige un peu plus d’attention, comporte beaucoup plus de familiarité. Chaque trait s’ajoute à son tour, et prend place de lui-même dans cette physionomie qu’on essaye de reproduire; c’est comme chaque étoile qui apparaît successivement sous le regard et vient luire à son point dans la trame d’une belle nuit. Au type vague, abstrait, général, qu’une première vue avait embrassé, se mêle et s’incorpore par degrés une réalité individuelle, précise, de plus en plus accentuée et vivement scintillante; on sent naître, on voit venir la ressemblance; et le jour, le moment où l’on a saisi le tic familier, le sourire révélateur, la gerçure indéfinissable, la ride intime et douloureuse qui se cache en vain sous les cheveux déjà clair-semés,—à ce moment l’analyse disparaît dans la création, le portrait parle et vit, on a trouvé l’homme.

 

SAINTE-BEUVE

G.A. Sainte-Beuve (23 december 1804 – 13 oktober 1869)

 

De Italiaanse schrijver Giuseppe Tomasi di Lampedusa werd geboren in Palermo op 23 december 1896 in een van de oudste adellijke families van Sicilië. Zijn vader was de Hertog van Parma en zijn grootvader de prins van Lampedusa. Ooit was de familie rijk, maar ze verloren het meeste van hun bezit. Er is weinig bekend over het privéleven van Tomasi di Lampedusa. Hij was een wild kind, en alleen zijn moeder kon hem onder controle houden. De familie keurde zijn enthousiasme voor literatuur af. Het verhinderde hem niet alle boeken uit de familiebibliotheek te lezen. De invloed van zijn moeder belemmerde zijn literaire aspiraties. Pas na haar dood voelde Lampedusa zich vrij om voor zijn eigen plezier te schrijven. In 1957 werd bij hem een longtumor geconstateerd. Hij overleed in juli van datzelfde jaar. Tijdens zijn leven heeft Tomasi di Lampedusa alleen wat artikelen over Franse schrijvers uit de 16e eeuw gepubliceerd en een stuk over Stendhal. Pas na zijn dood verscheen ‘De Tijgerkat’ (Il Gattopardo, 1958). Het is de kroniek over het effect van de eenwording in Sicilië. Het begint met de aankomst van Garibaldi op het eiland in 1860 en eindigt met het verval van een ooit schatrijke Siciliaanse familie.

Uit :  Il Gattopardo   ( Vertaling: Charlotte Birnbaum)

 

„Nune et in hora mortis nostrae. Amen.
Der tägliche Rosenkranz war zu Ende. Eine halbe Stunde hindurch hatte die gelassene Stimme des Fürsten den Versammelten die ruhm- und schmerzensreichen Mysterien ins Gedächtnis gerufen; eine halbe Stunde hindurch hatten andere Stimmen ein auf- und abwogendes Gesumm dazwischengewoben, aus dem sich die goldenen Blüten ungewohnter Worte heraushoben: Liebe JUngfräulichkeit und Tod. Bei diesem Summen schien der Rokokosaal sein Aussehen geändert zu haben; selbst die Papageien, die ihre regenbogenfarbenen Flügel über die Seide der Wandbekleidung breiteten, schienen eingeschüchtert; sogar die Magdalena zwischen den beiden Fenstern war wohl nun eine Büßerin und nihct mehr die schöne, füllige, wer weiß welchen Träumen hingegebene blonde Frau, als die man sie sonst sah.“

 

Lampedusa

Giuseppe Tomasi di Lampedusa (23 december 1896 – 23 juli 1957)