Hieronymus van Alphen

Hieronymus van Alphen werd op 8 augustus 1746 geboren te Gouda. In 1789 werd hij in Leiden benoemd tot stadspensionaris (een jurist die het stadsbestuur adviseerde) en vier jaar later tot Thesaurier-Generaal (te vergelijken met een minister van financiën) van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Toen de Republiek ineenstortte, in 1795, legde Van Alphen als overtuigd Orangist zijn functie neer. In de periode 1794-1799 stierven twee zoons, een kleinzoon en een schoondochter. Op 2 april  1803 overleed Van Alphen in Den Haag aan een beroerte. In totaal heeft Van Alphen slechts 66 gedichten voor kinderen geschreven. Hij schreef hoofdzakelijk vrome poëzie voor volwassenen en kunsttheoretische en religieuze beschouwingen. Van Alphen schreef voor zijn kinderen drie dichtbundels (’Ziedaar, lieve wigtjes! Een bundel gedigtjes’) en gaf ze aanvankelijk anoniem uit. Deze bundels werden een groot succes, zijn tientallen malen herdrukt en zijn vertaald in het Frans, Duits, Engels, Fries en Maleis.

De pruimeboom

Eene vertelling ¹

Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eijeren zo groot.
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader ’t hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
Noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
En niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
Ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
Die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen,
Voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje! zei de vader,
Kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
Nu heeft vader Jantje lief.
Daarop ging Papa aan ’t schudden
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
En liep heen op een galop.

 

De ware rijkdom

Geen geld bekore ons jong gemoed,
Maar heiligheid en deugd.
De wijsheid is het noodigst goed;
Het sieraad van de jeugd.

Wat is toch rijkdom? wat is eer?
Een handvol nietig slijk.
Gods vriend te wezen is veel meer;
Die Jesus lieft, is rijk.

Komt vallen we onzen God te voet
Om deugd en heiligheid:
Zo wordt op aarde ons jong gemoed
Ten hemel voorbereid.

Dan krijgen wij dien besten schat,
Die nimmermeer vergaat.
Dan loopen wij op het deugdenpad,
En schrikken van het kwaad.

 

Het vrolijk leeren

Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen,

En waarom zou mij dan het leeren verveelen?

Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.

Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken:

Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken,

  ’t Is , ’t zijn deugden, naar welke ik haak.

 


Hieronymus van Alphen (8 augustus 1746 – 2 april 1803)