Ingo Schulze, Klaus Rifbjerg, Jan Greshoff, Simone van der Vlugt, Edna O’Brien

De Duitse schrijver Ingo Schulze werd geboren in Dresden op 15 december 1962.  Zie ook mijn blog van 15 december 2008 en ook mijn blog van 15 december 2009.

 

Uit: Adam und Evelyn 

 

„Plötzlich waren sie da, die Frauen. Sie erschienen aus dem Nichts, angetan mit seinen Kleidern, Hosen, Röcken, Blusen und Mänteln. Manchmal war ihm, als träten sie aus dem Weiß hervor oder als wären sie einfach aufgetaucht, als hätten sie endlich die Oberfläche durchbrochen und sich gezeigt. Er musste nur die Schale mit der Entwicklerflüssigkeit etwas ankippen, mehr brauchte er nicht zu tun. Erst war nichts und dann etwas, auf einmal war es da. Doch der Augenblick zwischen dem Nichts und dem Etwas ließ sich nicht fassen, ganz so, als gäbe es ihn nicht.
Das große Blatt glitt in die Schale. Adam wendete es mit der Plastezange, stupste es tiefer, wendete es abermals, starrte auf das Weiß – und betrachtete dann so andächtig das Bild einer Frau im langen Kleid, das eine Schulter frei ließ und sich spiral förmig um den üppigen Körper wand, als wäre ein Wunder geschehen, als hätte er einen Geist gezwungen, seine Gestalt zu offenbaren.

Adam hielt das Foto mit der Zange kurz hoch. Die schwarze Fläche des Hintergrunds war jetzt heller, ohne dass Kleid und Achselhöhle an Kontur verloren. Vom Rand des Aschenbechers nahm er die Zigarre, sog daran und blies den Rauch über das nasse Bild, bevor er es ins Stoppbad tauchte und von da in die Schale mit dem Fixierer.

Das Quietschen der Gartenpforte machte ihn unruhig. Er hörte die lauter werdenden Schritte, drei Stufen hinauf, sogar das dumpfe Geräusch der Einkaufstasche, als sie beim Aufschließen
gegen die Haustür schlug. »Adam, bist du da?«

»Ja!«, rief er gerade so laut, dass sie ihn hören musste. »Hier!«

Ihre Absätze gingen über seinen Kopf hinweg, während er das Negativ anhauchte, mit einem Lederläppchen putzte und wieder in den Vergrößerungsapparat einlegte. Er stellte das Bild scharf und machte das Apparatlicht aus. In der Küche wurde der Wasserhahn auf- und wieder zugedreht, die Schritte kehrten zurück – plötzlich hüpfte sie auf einem Bein, sie zog ihre Sandalen aus. Die leeren Flaschen in dem Korb, der hinter der Kellertür stand, klirrten.
»Adam?«

 


Ingo Schulze (Dresden, 15 december 1962)

 

De Deense dichter en schrijver Klaus Rifbjerg werd geboren op 15 december 1931 in Kopenhagen. Zie ook mijn blog van 15 december 2008 en ook mijn blog van 15 december 2009.

 

Uit: Mojácar (Work) Vertaald door Cic Saor)

 

„It is all in the routine. There are no are no lofty notions about divine intervention, nor, on the other hand any particular fear of failing to deliver. A quiet certainty reassures me that the rock face will eventually yield water if I hammer at it long enough. Yes, of course, the task ahead is a life and death issue, but you can’t let anybody notice that – not even yourself.
The air is brisk; morning has not really got going yet. All my possibilities are there waiting for me – sheaves of white paper, and the cover over the manual typewriter almost demanding to be removed. The outer shutters stand open, the view is so defined and familiar to me that it is etched into my retina, even before consciousness has properly kicked in. There, are the rows of apple trees; there, is the old clay oven; there, is the stile leading into the field where you can sit with your back to the world and yield to the sunlight dappling between the trees and the hum of bees.
Yesterday’s last sentence is dangling like a hanging vine, ready to be swung from, and when the pillows in my chair are set right and the blanket is wrapped good and tight about my back and legs to ward off that nip in the air, which lingers until summer has really arrived; well, there is nothing else for it but to get going.
A certain inertia reigns at the start. I fumble at the typing keys and words slither around like eggs on a plate. But gradually as the sounds of keys being struck and finger dexterity meld together, I begin to get the rhythm. Words come to me, seemingly unbidden. It is like moving through a tunnel, which all the time expands further and further into the light ahead, whilst simultaneously closing behind me, only to open again and again and again. There is no explanation. And yes we are talking about a revelation here but with roots firmly planted into the earth, far removed from cheap hocus-pocus devices.“

 


Klaus Rifbjerg (Kopenhagen, 15 december 1931)

 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Greshoff werd geboren op 15 december 1888 in Nieuw Helvoet. Zie ook mijn blog van 15 december 2006 en ook mijn blog van 15 december 2007 en ook mijn blog van 15 december 2008 en ook mijn blog van 15 december 2009.

Liefdesverklaring

Ik houd zo van die donkre burgerheren
Die langzaam wandlen over ’t Velperplein
In deze koele winterzonneschijn:
De dominee, de dokter, de notaris
En ‘t klerkje dat vandaag wat vroeger klaar is.
Maar ’t kan verkeren.

Zo onmiskenbaar ziet men aan hun kleren
Dat zij rechtvaardig zijn, terwijl de plicht
Die eedle lijnen groefde in hun gezicht:
De dominee, de dokter, de notaris,
Drievuldig beeld van al wat wijs en waar is.
Maar ’t kan verkeren.

Op aarde valt voor hen niets meer te leren,
Zij zijn volkomen gaaf en afgerond,
Oud-liberaal, wantrouwend en gezond:
De dominee, de dokter, de notaris,
Voor wie de liefde zelfs zonder gevaar is.
Maar ’t kan verkeren.

Zij gaan zich nu voorzichtig laten scheren,
Om daarna, met ervaring en verstand,
Een glas te drinken op het heil van ’t land:
De dominee, de dokter, de notaris.
‘k Weet geen probleem dat hun na zes te zwaar is.
Maar ’t kan verkeren.

Ik houd zo van die zindelijke heren,
Levende monumenten op het plein
In deze veel te heldre winterschijn:
De dominee, de dokter, de notaris,
Die denken dat uw dichter niet goed gaar is.
Maar ’t kan verkeren!

 

Waardin, ik ben een makkelijke klant…

Waardin, ik ben een makkelijke klant:
Geef mij vers wittebrood, een dikke snee
Met boter, Leidse kaas en een kop thee,
Een kamer met een uitzicht over ’t strand.

Ik ben een rustig gast, voor ’t wel en wee
Der Sowjetrepubliek en Nederland
Blijf ik volkomen onverschillig want
Wat er ook gebeurt, ik doe niet mee!

Het heil van de gemeenschap laat me koud;
En van miljoenen is mij slechts verwant
Eén vrouw waar ik belachelijk veel van houd.


Jan Greshoff (15 december 1888 – 19 maart 1971)

Hier links met uitgever A. Stols (m) en dichter J. C. Bloem (r)

 

 

 

De Nederlandse schrijfster Simone van der Vlugt werd geboren in Hoorn op 15 december 1966. Zie ook mijn blog van 15 december 2009.

 

Uit: Jacoba, Dochter van Holland

 

Dordrecht, de rijkste en machtigste stad van de Lage Landen, houdt zijn poorten stevig voor me gesloten. Het stadsbestuur verklaart weinig vertrouwen te hebben in het bewind van een meisje van zestien en vraagt oom Johan de leiding op zich te nemen. Meer steden doen dat verzoek, en dan laat mijn oom definitief zijn ware aard zien. Hij stuurt gezanten naar de kerkvergaderingen in Konstanz om te vragen mijn huwelijk met Jan te verbieden, op basis van onze bloedverwantschap.
Of dat nog niet genoeg is, laat hij zich op 10 november in Dordrecht als landvoogd huldigen. Zijn boodschap aan mij is ondubbelzinnig: erkenning of oorlog.
Woedend verneemik het nieuws tijdens de vergadering van de Raad. Mijn handen omklemmen de leuningen van mijn zetel tot mijn knokkels wit zien.
‘Wat kunnen we doen?’ vraag ik verbeten. ‘Straks kiezen alle steden de kant van mijn oom.’
Walraven van Brederode rijst op uit zijn zetel. ‘De stad aanvallen en met geweld innemen is een mogelijkheid, vrouwe. Maar dat lijkt me geen reële optie. Dordrecht is sterk, beschikt over stevige muren en is heel gunstig gelegen om een belegering te doorstaan. Beter is het om ons te concentreren op andere steden die problemen geven. Als we ze allemaal onder uw bestuur hebben, zal Dordrecht alleen komen te staan en zich waarschijnlijk bedenken.’
‘Heel goed. Welke stad had u als eerste in gedachten?’
‘Gorkum, vrouwe. Dat is de belangrijkste stad van het gebied van de Van Arkels. De Kabeljauwse gilden hebben zich er onlangs meester van gemaakt. Een snel en doeltreffend ingrijpen van uw kant zal een waarschuwing betekenen voor andere oproerige steden.’
‘Dan trekken we op tegen Gorkum,’ zeg ik.“

 

 

Simone van der Vlugt (Hoorn,15 december 1966)

 

 

 

De Ierse schrijfster Edna O’Brien werd geboren op 15 december 1930 in Tuamgraney (County Clare). Zie ook mijn blog van 15 december 2008 en ook mijn blog van 15 december 2009.

 

Uit: Wild Decembers

 

“Not a patch on touch … Nothing to beat touch,” one said, and the other confirmed it.
“Would you like a go on it?” Bugler said then to each of them.
“I’ll pass,” Joseph said, but added that Breege would. She shrunk back from them, looked at the machine, and then climbed up on it because all she wanted was to have got up and down again and vanish. Through the back of her thin blouse one hook of her brassiere was broken and Bugler would see that. A red colour ran up and down her cheeks as if pigment were being poured on them. It was like being up on a throne, with the fields and the low walls very insignificant, and she felt foolish.
“You’re okay … You’re okay … It won’t run away with you,” Bugler said softly, and leaned in over her. Their breaths almost merged. She thought how different he seemed now, how conciliatory, how much less abrupt and commanding. His eyes, the colour of dark treacle, were as deep as lakes, brown eyes, wounded-looking, as if a safety pin had been dragged over them in infancy. He saw her agitation, saw that she was uneasy, and to save the moment he told her brother that the bloke he bought the tractor from was a right oddball.
“How come?” Joseph said.
“He said that if I couldn’t start it, I was to find a child, get the child to put its foot on the clutch, but tell it to be ready to jump the moment the engine started.”
“You won’t find a child around here,” Joseph said, and in the silence they looked as if they were expecting something to answer back. Nothing did. It was as if they were each suspended and staring out at the fields, brown and khaki, and nondescript in the gathering dusk; fields over which many had passed, soldiers, pilgrims, journeymen, children too; fields on which their lives would leave certain traces followed by some dismay, then forgetfulness.

“You’ll come in for the tea,” Joseph said to lighten things.
“I won’t … I have jobs to do,” Bugler said, and turning to Breege, thinking that in some way he owed her an apology, he said, “If ever you want supplies brought from the town, you know who to ask.”

 


Edna O’Brien (Tuamgraney, 15 december 1930)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e december ook mijn vorige blog van vandaag en zie eveneens vandaag de P.C. Hooftprijs voor Henk Hofland