Italo Calvino, Tessa de Loo, Mario Puzo, Vergilius, Kees Beekmans

De Italiaanse schrijver Italo Calvino werd geboren in Santiago de las Vegas op Cuba op 15 oktober 1923. Zie ook mijn blog van 15 oktober 2008 en ook mijn blog van 15 oktober 2009 en ook mijn blog van 15 oktober 2010

Uit: Invisible Cities (Vertaald door William Weaver)

Whether Armilla is like this because it is unfinished or because it has been demolished, whether the cause is some enchantment or only a whim, I do not know. The fact remains that it has no walls, no ceilings, no floors: it has nothing that makes it seem a city except the water pipes that rise vertically where the houses should be and spread out horizontally where the floors should be: a forest of pipes that end in taps, shouwers, spouts, overflows. Against the sky a lavabo’s white stands out, or a bathtub, or some other porcelain, like late fruit still hanging from the boughs. You would think that the plumbers had finished their job and gone away before the bricklayers arrived; or else their hydraulic systems, indestructable, had survived a catastrophe, an earthquake, or the corrosion of termites.

Abandoned before or after it was inhabited, Armilla cannot be called deserted. At any hour, raising your eyes among the pipes, you are likely to glimpse a young woman, or many young women, slender, not tall of stature, luxuriating in the bathtubs or arching their backs under the showers suspended in the void, washing or drying or perfuming themselves, or combing their long hair at a mirror. In the sun, the threads of water fanning from the showers glisten, the jets of the taps, the spurts, the splases, the sponges’ suds.

I have come to this explaination: the streams of water channeled in the pipes of Armilla have remained in th posession of nymphs and naiads. Accustomed to traveling along underground veins, they found it easy to enter the new aquatic realm, to burst from multiple fountains, to find new mirrors, new games, new ways of enjoying the water. Their invasion may have driven out the human beings, or Armilla may have been built by humans as a votive offering to win the favor of the nymphs, offended at the misuse of the waters. In any case, now they seem content, these maidens: in the morning you hear them singing.”

 


Italo Calvino (15 oktober 1923 – 19 november 1985)

 

De Nederlandse schrijfster Tessa de Loo (pseudoniem van Tineke Duyvené de Wit) werd op 15 oktober 1946 in Bussum geboren. Zie ook mijn blog van 15 oktober 2008 en ook mijn blog van 15 oktober 2009 en ook mijn blog van 15 oktober 2010

 

Uit: De Tweeling

“Luister, luister,’ zei ze, ‘u komt toch uit Keulen. Dan wil ik u toch vragen in welke straat u woonde.’ Lotte zocht steun bij een van de pilaren, de ribbels drukten door de badstof heen haar rug in. ‘Dat weet ik niet meer, ik was zes jaar
toen ze mij naar Nederland haalden.’ ‘Zes jaar.’ herhaalde de vrouw opgewonden, ‘zes jaar!’ ‘Ik herinner mij alleen,’ zei Lotte
aarzelend, ‘dat we in een Casino woonden… of in een gebouw dat ooit een casino was geweest.’‘Het is niet waar! Het is niet waar!’ De stem van de Duitse sloeg over, ze bracht haar handen naar haar hoofd en drukte haar vingertoppen tegen haar slapen. ‘Het is niet waar!’ Haar gebrul vulde oneerbiedig de gewijde ruimte, het kaatste over de marmeren vloer, steeg op om het vreedzame tafereel op het plafond te verstoren. Met wijd open ogen staarde ze Lotte aan. Vol ontzetting? Vol vreugde? Was ze waanzinnig geworden?
Ze spreidde haar armen, kwam recht op Lotte af en omhelsde haar. ‘Lottchen,’ kreunde ze, ‘begrijp je het dan niet? Begrijp je het niet?’ Lotte, fijngedrukt tussen de pilaar en het lichaam van de Duitse,
werd door een duizeling bevangen. Ze voelde een hevig verlangen aan deze ongerijmde intimiteit te ontsnappen, in damp op te gaan, te vervluchtigen.
Maar ze zat knel tussen haar oorsprong en haar selectieve geheugen, die al lang geleden een vijandig bondgenootschap waren aangegaan.
‘Du… meine Liebe,’ zei de vrouw in haar oor, ‘ ik ban het toch, Anna!’

 

Tessa de Loo (Bussum, 15 oktober 1946)

 

De Amerikaanse schrijver Mario Puzo werd geboren in New York op 15 oktober 1920. Zie ook mijn blog van 15 oktober 2008 en ook mijn blog van 15 oktober 2009 en ook mijn blog van 15 oktober 2010

 

Uit: The Last Don

„PROLOGUE
QUOGUE 1965
On Palm Sunday, one year after the Great War against the Santadio, Don Domenico Clericuzio celebrated the christening of two infants of his own blood and made the most important decision of his life. He invited the greatest Family chiefs in America, as well as Alfred Gronevelt, the owner of the Xanadu Hotel in Vegas, and David Redfellow, who had built up a vast drug empire in the United States. All his partners to some degree.
Now the most powerful Mafia Family head in America, Don Clericuzio planned to relinquish that power, on the surface. It was time to play a different hand; obvious power was too dangerous. But the relinquishing of power was dangerous in itself. He had to do it with the most skillful benignity and with personal goodwill. And he had to do it on his own base.
The Clericuzio estate in Quoque comprised twenty acres surrounded by a ten-foot-high redbrick wall armed by barbed wire and electronic sensors. It held, beside the mansion, the homes for his three sons as well as twenty small homes for trusted Family retainers.
Before the arrival of the guests, the Don and his sons sat around the white wrought-iron table in the trellised garden at the back of the mansion. The oldest, Giorgio, was tall, with a small, fierce mustache and lanky frame of an English gentleman, which he adorned with tailored clothes. He was twenty-seven, saturnine, with savage wit and closed face. The Don informed Giorgio that he, Giorgio, would be applying to the Wharton School of Business. There he would learn all the intricacies of stealing money while staying within the law.
Giorgio did not question his father; this was a royal edict; not an invitation to discussion. He nodded obedience.
The Don addressed his nephew, Joseph “Pippi” De Lena, next. The Don loved Pippi as much as he did his sons, for in addition to blood — Pippi being his dead sister’s son — Pippi was the great general who had conquered the savage Santadio.
“You will go and live permanently in Vegas,” he said. “You will look after our interest in the Xanadu Hotel. Now that our Family is retiring from operations, there will not be much work for you here to do. However you will remain the Family Hammer.”

Mario Puzo (15 oktober 1920 – 2 juli 1999)

 

De biografische data zijn onzeker en berusten op verhalen en legenden, maar de internationale internet encyclopedie Wikipedia geeft 15 oktober 70 v. Chr. als geboortedatum van Publius Vergilius Maro. Zie ook mijn blog van 15 oktober 2010 en eveneens alle tags voorVergiliusop dit blog.

 

Uit: Aeneis II (Vertaald door Ben Bijnsdorp)

Na zo gesproken te hebben verdween ze in de stikdonkere nacht.

Maar mij bleef voor ogen de afschuwelijke aanblik

van het Troje-vijandige godengeweld.

– Toen zag ik pas echt Ilium in vlammen opgaan

en het Troje van Neptunus totaal te gronde gaan:

zoals boeren wel op een bergtop een oude berg-es,

al ingekapt, door frenetiek hakken met bijlen om het hardst

proberen te rooien, zij steekt nog dreigend omhoog,

maar wankelt al en schudt het lover in haar getroffen kruin,

tot ze, allengs bezweken aan haar wonden,

tenslotte neerkraakt en op de bergkam een gapende vernieling aanricht.

Ik ga naar beneden en geleid door de godin kom ik heelhuids

door tussen vijand en vuur: speren wijken af en vlammen houden zich in.

– Maar wanneer ik dan bij de deur van mijn vaderlijk huis kom,

die vertrouwde woning, weigert mijn vader, die ik het eerst

naar de bergen wilde brengen en naar wie ik het eerste toega,

zijn leven te rekken en een veiliger heenkomen te zoeken,

nu Troje verwoest is. ‘Jullie, die nog vers bloed in je aderen hebt,

zijn zijn woorden, ‘en nog in de kracht van je leven bent,

vluchten jullie maar snel.

Als de hemelbewoners mij in leven hadden willen laten,

zouden zij deze plaats wel voor mij gered hebben. Meer dan genoeg

was het zicht op deze éne slechting van de stad waarvan we de inname overleefden.

Zeg mijn lichaam, hier zo gezeten, vaarwel en ga heen.

Door mijn eigen hand zal ik sterven; de vijand kijkt op zijn neus

en zal mij mijn wapens ontnemen; het gemis van een graf is te dragen.

 

Vergilius (15 oktober 70 v. Chr. – 21 september 19 voor Chr.)

Federico Barocci, Aeneas’ vlucht uit Troje, 1598

 

Onafhankelijk van geboortedata:

 

De Nederlandse schrijver Kees Beekmans werd geboren in 1961. Zie ook mijn blog van 15 oktober 2010.

 

Uit: Tussen hoofddoek en string

„Ik spreek graag met Brahim, die tweeÎntwintig jaar is en geneeskunde studeert. Brahim heeft gevoel voor humor, lacht graag, hij heeft de neiging de dingen licht te nemen, wat niet betekent dat hij geen serieus mens is, integendeel, dat hij dat wel degelijk is zie je onmiddellijk aan hem. Wat niet meteen blijkt, is hoe Marokkaans Brahim eigenlijk nog is – onder dat westerse uiterlijk, dat ringbaardje, die spijkerbroek, dat hippe getailleerde overhemd. Vanavond, terwijl we koffie drinken op het terras van hotel Balima, middenin Rabat – het is daar nog niet te koud voor, hoewel we onze jassen aan houden – merk ik voor het eerst dat onder de grappenmaker Brahim ook een tobber verborgen zit.

Ik heb Brahim op dit terras ontmoet, hij zat alleen aan een tafeltje, er was nergens plaats, ik vroeg of ik bij hem mocht gaan zitten en we raakten aan de praat. Ik heb Brahim nu een paar keer gesproken en het is duidelijk dat we elkaar liggen, er begint iets als een vriendschap te groeien. Vaak merk ik niet eens dat hij twee keer zo jong is als ik, misschien omdat hij als Marokkaan geboren en getogen in Rabat zoveel meer van Marokko en Rabat weet dan ik en hij het doorgaans is die mij het een of ander uitlegt. Doorgaans is hij het ook die zich vrolijk maakt over mijn onwetendheid, mijn naÔviteit zelfs – maar vanavond ben ik het die de rol van mentor kan aannemen. Brahim tobt. Het is voor het eerst dat hij dat laat zien. Hij twijfelt aan zijn studie – wil hij wel arts worden, doet hij dat eigenlijk niet voor zijn vader? – en hij twijfelt aan zijn vriendin, die ik ook heb ontmoet, Souad. Het is een mooi meisje, levendig, spontaan, slim ook, ze studeert iets als bedrijfskunde, en ze is niet op haar mondje gevallen. Brahim heeft nu een half jaar wat met Souad en vraagt zich af of hij wel met haar moet doorgaan, en ik zeg tegen hem, luchtigjes, dat het mij een heel goed idee lijkt dat hij breekt met Souad, dat hij dat zo snel mogelijk moet doen en of hij er bezwaar tegen heeft mij haar telefoonnummer te geven?“

 


Kees Beekmans (1961)