Jan van Mersbergen

De Nederlandse schrijver.Jan van Mersbergen werd geboren in Gorinchem 10 april 1971. Hij studeerde HBO Cultuur en Beleid en Cultuursociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkte onder andere als stratenmaker, als opperman in de bouw, als proefdierverzorger, als postbode, maar voornamelijk in het theater; als producent, productieleider, decorbouwer, fondsenwerver en administrateur. Sinds 2000 houdt hij zich serieus bezig met schrijven. In 2001 debuteerde van Mersbergen met de roman De grasbijter, die genomineerd werd voor de jaarlijkse Debutantenprijs. In 2003 verscheen zijn tweede roman De macht over het stuur, in 2005 gevolgd De hemelrat en Morgen zijn we in Pamplona in 2007. Zijn vijfde roman, Zo begint het, verscheen in 2009.  Sinds januari 2010 is hij redactielid van literair tijdschrift De Revisor.

Uit: De grasbijter

“Bij de knotwilg met de brandnetels gooide hij de emmer in het gras, schopte de brandnetels en de distels uit elkaar en bukte zich. In de holte onderin de boom vond zijn hand vier grote eieren. Hij kwam moeizaam overeind. Verdomde kippen, zei hij. Hij liet de eieren door zijn hand rollen en keek de boomgaard in. Cees, riep hij. De hond kwam aangerend. Hij liet hem de eieren zien.
Wat zijn dat? Nou?
Cesar stond voor hem.
Nou?
Cesar keek hem recht aan, met zijn gele holle ogen, zijn voorpoten op een tak van de oude dooie appelboom.
Eieren. Het zijn eieren. Van kippen heb ik eieren. En van jou? Niks. Drollen. En een dot herrie. Verder niks.
Hij nam een ei in zijn rechterhand en slingerde het de boomgaard in. De hond rende er achteraan. Sukkel, zei hij en hij draaide zich om en hoorde het ei kapot vallen. De hond blafte. Hij nam de emmer op, legde de eieren erin en liep naar het hek. Toen hij het touw van de spijker haalde keek hij om. De hond blafte tegen het kapotte ei. Enorme sukkel, mompelde hij. En harder: Cees, eten.
De hond rende naar hem toe en ging hem voor door het hek. Een van de schapen blaatte luid. Jullie komen straks aan de beurt, dacht hij en tegen Cesar zei hij: Die schapen daar die vreten wel veel maar daar heb ik wol van, eens in de zoveel tijd.
In de keuken draaide hij een blik voer open en met een vork schepte hij wat in een metalen bak en prakte het fijn. De hond stond piepend en kwispelend naast hem.
Hier.
Hij zette de bak op de plavuizen.
Bedankt hè.
Hij legde de eieren op het aanrecht. Toen hij zich naar de koelkast boog zag hij de moddersporen op de vloer. Godsamme, zei hij en hij opende de deur, schopte zijn laarzen uit tegen de dorpel, sloot de deur weer en veegde de stukken modder met zijn sokken aan de kant. Hij nam de koffiekan, goot er water in, zette een bruin filter in de houder en vulde het met koffie. Het oranje lichtje brandde. In de koelkast vond hij een flink stuk kaas. Er lag nog brood in de kist en hij bakte de eieren in een grote pan met kaas en met veel peper. Het koffiezetapparaat pruttelde en vanuit de verte klonk het donkere geblaat van het schaap. Langzaam dronk hij de koffie, zijn handen om de warme beker.“

 
Jan van Mersbergen (Gorinchem, 10 april 1971)