Johannes Immerzeel, Alekos Panagoulis, Ota Pavel, C. C. Bergius, Arend Fokke Simonsz

De Nederlandse dichter en schrijver Johannes Immerzeel werd geboren in Dordrecht op 2 juli 1776. Zie ook alle tags voor Johannes Immerzeel op dit blog.

Het ouderlijk huis (Fragment)

Waar mag wel, tusschen wieg en graf,
Het dierbaar plekje zijn gelegen,
Dat altijd groent van lust en zegen,
En ’t welk wij teeder zijn genegen
Tot bij den wanklen grijsaardsstaf?
Het ligt, voor bedelaar en Koning,
Begrensd in de ouderlijke woning.
 
Die woning moog met praal en pracht
Haar marmren wanden wijd verbreeden,
Of ’t lage dak met riet bekleeden,
Over het gehele werk
Berucht zijn door bekoorlijkheden,
Of schuilen in vergeten nacht, –
De plek dier woning houdt op aarde
Voor ’t kinderhart de hoogste waarde.
 
Daar heeft, door moederarm omvat,
Het kind zijne eerste voedseltoogen,
Den nektar der natuur gezogen;
Daar vond het alles onder de oogen,
Wat prijs voor zijn behoefte had;
En wat daar buiten was gelegen,
Werd niet begeerd en niet verkregen.
 
Daar werd zijn’ slaap geen perk gezet.
Zijn schat was pop, of tor, of veder.
Het speelde, en, moede, lei het weder
Het dommlig hoofd zoo zalig neder
Op ’t harde stroo als donzen bed;
En rees verkwikt van vloer of sponde,
En sprong weêr onbezorgd in ’t ronde!

Johannes Immerzeel (2 juli 1776 – 9 juni 1841)
Dordrecht, Grote Kerk 

 

De Griekse dichter en verzetstrijder Alekos Panagoulis werd geboren op 2 juli 1939 in Glyfada. Zie ook alle tags voor Alekos Panagoulis op dit blog.

Meine Adresse

Ein Streichholz als Bleistift
auf den Boden vergossenes Blut als Tinte
die vergessene Verpackung des Verbands als Papier
Aber was soll ich schreiben
Vielleicht schaffe ich nur meine Adresse
Die seltsame Tinte gerinnt
Aus einem Gefängnis schreibe ich euch
in Griechenland

Alekos Panagoulis (2 juli 1939 – 1 mei 1976)
Oriana Fallaci en Alekos Panagoulis

 

De Tsjechische schrijver en (sport)journalist Ota Pavel (eig. Ota Popper) werd geboren op 2 juli 1930 in Praag. Zie ook alle tags voor Ota Pavel op dit blog.

Uit: The Death Of The Handsome Deer (Vertaald door James Naughton)

“In the third year of the war, the order came for my brothers to go to the concentration camp, and at home my Dad said:
“Before they go, these boys need to eat – Meat. I’m getting us some fish”
Dad was not allowed to ride his bike, except to work, he was not allowed to leave the house without permission, and he could no longer catch fish; after all, he wasn’t living on the Riviera, but in the Protectorate, under the close surveillance of the police and the Gestapo. He went to see his most excellent friend in Bustehrad, Doctor Quido Jerabek, who wrote that he was too ill to go down the mines. Quido had no idea that Dad was planning to go to Krivoklat Castle for the weekend.
Dad left our Bustehrad home – number 54, without his star, which he’d ripped off and stuffed in his pocket, he put his bag on the back of his bike, along with his sacks and his portable eel trap. Mum did a lot of cursing. Dad cycled that night through Zehrovice and Lany. Along his path, the stars shone, whereas the one in his pocket just sat and read ‘JUDE’. He thought about all the things that can possibly be thought about; About how twisted and warped the world was, and how before he went around like a lord in his American Buick and now he crawled along the ditches on his creaky bicycle like a poor Jew. He rode along the serpentines of Krivoklat and pushed his bike up the hill above Visnovka, and then he peddled along the Berounka river, where the foam gathered in the pools where the pike swam, just like they had the year before. The water roared just as it had then too, and the adders sprawled across the main road in the heat.”

Ota Pavel (2 juli 1930 – 31 maart 1973)


  

De Duitse schrijver C. C. Bergius (eig. Egon-Maria Zimmer) werd geboren op 2 juli 1910 in Buer. Zie ook alle tags voor C. C. Bergius op dit blog.

Uit:Das Medaillon

„Die Sonne säumte das zarte Grün der Bäume, die Zürichs Bahnhofstraße ihren besonderen Reiz verleihen, mit goldenen Rändern. Der Föhn, der andernorts wie ein Wasserfall die Berge hinabdonnert und orkanartig durch die Täler braust, über die Dächer der schweizerischen Metropole jedoch lautlos wie eine Katze hinwegschleicht, hatte die Wolken fortgefegt. Es war ein strahlender Tag, herrlich der Anblick des weit im Süden sich erhebenden Kranzes der Hochalpen, deren schneebedeckte Gipfel sich kantig in das Blau des Himmels schoben. Und doch lag etwas Beklemmendes in der Luft, etwas, das die Menschen zu lähmen schien.
Nicht jedoch das junge Studentenpaar, das an diesem Morgen in gehobener Stimmung über die Bahnhofstraße schlenderte und hier und dort vor einem Schaufenster stehen blieb.
Er hieß Phil, war schlank und hatte ein schmales, vom Skilaufen gebräuntes Gesicht, das ein gepflegter Bart umrahmte. Seine dunklen Augen verrieten Intelligenz. Seiner Kleidung war anzusehen, dass ihn finanzielle Sorgen nicht belasteten.
Sie nannte sich Isa, war zierlich und trug kurz geschnittenes Haar, was ihr ein knabenhaftes Aussehen verlieh. Dieser Eindruck wurde durch ihren mädchenhaften Charme jedoch gemildert. Es lag etwas Verwirrendes im Ausdruck ihrer grünblauen Augen, wenn sie verliebt zu ihrem Freund aufblickte, der sie erst vor knapp einer halben Stunde unvermittelt gefragt hatte:
»Wäre dir der Gedanke, meine Frau zu werden, sehr unangenehm?«
Sie war unfähig gewesen, eine Antwort zu geben. Den Traum, Phils Frau zu werden, hatte sie nicht zu träumen gewagt.“

C. C. Bergius (2 juli 1910 – 23 maart 1996)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Arend Fokke Simonsz werd geboren in Amsterdam op 2 juli 1755. Zie ook alle tags voor Arend Fokke Simonsz op dit blog.

Uit: De moderne Helicon

“Neem mij niet kwalijk vriend! zeide hij al schrijvende, naa dat hij zijn pijp opgestooken hadt, dat ik eerst dit postjen nog eens overdraage, ’t schiet mij anders uit het geheugen; want de jaaren en de ongewoonte noodzaaken mij tot dubbele oplettendheid; en daar is nog al veel waardij aan. – Naa dat hij nu eenige regels, terwijl ik een pijp stopte en opstak, geschreeven hadt, sloeg hy zyne schrijfboeken toe en vervolgde: wilt ge wel gelooven vriend! dat ik daar een’ post boeke, dien ik al genoegzaam voor verlooren acht, en ’t is egter geen kleintjen, een geheele scheepslaading donders, blixems, aconijt, stroppen, raderen, en al diergelyk tuig, dat mij toch waarlijk een heele hand vol geld kost, om dat ik alles, toen ik deze affaire begon, althands het houtwerk, nieuw heb moeten laaten maaken: ik heb al dat spul onlangs verhuurd aan een jong en vuurig Dichter, die een zeer sterk politiecq Dichtstuk, van een langen adem, onderhanden wilde neemen, waar al zulke ingrediënten by menigte in te pas komen, en nu hoor ik dat men hem gearresteerd en mijne geheele kraam in beslag genomen heeft, en dat ik zeer waarschijnlijk geen duit ‘er van zal zien, en daarbij het goed nog daarënboven kwijt zyn. – Toen ik dien welëer zo verheven God, derwijze hoorde uitvaaren, moet ik zeggen, dat ik waarlijk als verstomd stond en niet wist hoe ik hem voordaan betijtelen moest; want mij dagt ’s Mans taal was alles behalven goddelijk: ik begon dus ook maar voor mij heen te Mijn Heeren, en zeide: Maar, Mijn Heer! ik kan mij niet genoeg verwonderen, dat ik mij zo zeer in mijn denkbeeld bedrogen vinde? Zijt gij de alöm gewierookte God Apollo, de vader der Dichten Geneeskunde, de minnaar der schoone Daphne! is dit de Helicon!”

Arend Fokke Simonsz (2 juli 1755 – 15 november 1812)