De Litouwse dichter Kazys Bradūnas werd geboren in Kiršai, Rayon Vilkaviškis, op 11 februari 1917. Bradūnas studeerde aan het gymnasium van Vilkaviškis en studeerde nadien Litouwse taal en letterkunde aan de Vytauto Didžiojo universitetas in Kaunas en in Vilnius. Nog vóór het einde van de tweede wereldoorlog week hij uit naar het westen. Hij vestigde zich in München , waar hij lid werd van de redactie van de “Aidai”.Vanaf 1949 woonde hij in Baltimore en Chicago. Kazys Bradūnas is de auteur van de antologie „Žemė“ en redacteur van „Lietuvių literatūra svetur“ en van de dagbladen „Draugas“ en „Literatūros lankai“. In 1992 werd hij onderscheiden met de Nationale Cultuur- en Kunstprijs van Litouwen. Sinds 1994 was hij lid van de Litouwse schrijversvereniging Lietuvos rašytojų sąjunga en in 2002 won hij de dichterswedstrijd „Poezijos pavasaris“. Bradūnas overleed twee dagen geleden in Vilnius, twee dagen voor zijn 92e verjaardag.
After 60
After sixty years on earth,
When, it seems, I have already been
Both a skylark and a rock,
A tree and a kernel of grain
A slice of bread and a sip of wine,
There is something to be joyous and regretful about,
While looking at the smoke of a fire
Which is leaning toward the cold —
I start to be earth.
Temptation
From the steeple of St. John’s bell tower
At your feet lies
A city,
History
And the present,
Life
and death.
Choose —
All will be yours:
Bread,
Honor
And domain —
If you bow to the idol
With your head held high . . .
But you take freedom,
Paying for it with your death.
While the child’s sun still shines
God commanded me to be —
And I hang on
Like a tiny ant in the sand.
Around me are other little insects,
Bald and hairy,
And also a landowner’s farm of worms is
A hole.
God commanded me to be —
To become weary and pensive,
To glance at the earth, at the sky,
And at myself
While the evening’s sun still shines
Like a window
In a black ship of clouds.
Vertaald door Rita Dapkus
Kazys Bradūnas (11 februari 1917 – 9 februari 2009)
De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zij trouwde met een Afrikaan en woonde met haar gezin in Guinea, Ghana, Senegal en Mali. In 1984 keerde zij naar Guadeloupe terug met de bedoeling er te blijven, maar tijdens een bezoek bevielen de VS haar zo dat zij besloot zich daar te vestigen. Tegenwoordig doceert zij literatuur aan de Columbia University (New York). Het succesvolste en bekendste boek van haar is de roman Segou uit 1987.
Uit: Insel der Vergangenheit (Desirada, 1997, vertaald door Claudia Kalscheuer)
„Ranélise war durcheinandergeraten. Was bedeutet das schon? Zählt denn ein Papa? Zählt nicht nur eine einzige Sache: der Bauch ihrer Mama, die Festung, deren Pforte man eines Tages unter Schmerzen aufgebrochen hat? Vor langer Zeit hatten die Herren beschlossen, dass das Kind dem Bauch seiner Mutter folgt. Wenn sie eine Negerin ist, ist es ein Neger… Schon hörte Marie-Noelle diesem Gerede nicht mehr zu. Sie schwor sich, so vele Jahre wie möglich darauf zu verwenden, aber eines Tages das unlösbare Rätsel zu lösen. Nach den Fotos hatte sie die Vorstellung, ihre Mutter sei hässlich. Groß, während sie in Wirklichkeit ganz klein war. Füllig, während sie wohl das Gewicht eines jungen Mädchens hatte. Reifen Alters wie Ranélise oder wie die Mütter ihrer Schulkameradinnen in der Dubouchage-Schule, während sie noch in der Blüte ihrer Jugend stand. Sie hätte eine große Schwester sein können. Oder ein Tantchen wie Claire-Alta. Marie-Noelle konnte nicht anders, als Reynalda mit den Augen zu verschlingen, und verspürte, unter der Trauer um den Verlust Ranélises,
das Bedürfrnis, sich an sie zu kuscheln und ihr in die Halsbeuge zu flüstern:„Du bist der Schatz, von dem ich nicht wusste, dass ich ihn hatte.“
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)
De Oostenrijkse dichter Gerhard Kofler werd geboren op 11 februari 1949 in Bozen. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007 en ook mijn blog van 11 februari 2008.
BALLADE DER GRIECHISCHEN UND IRISCHEN TÜREN
es gibt einen griechen
der die tür schließt
in einem lied
von Bob Dylan
ich lache jedesmal
wenn ich daran denke
in Kassiopi zum beispiel
öffnete uns der besitzer
eine ausgeleierte tür
mit fußtritten
“it’s a greek door”
gab er uns zu verstehen
in Stoupa mußten wir
vorgestern
ein verrostetes schloß abmontieren
um aus dem bad
unseren sohn zu befreien
auch in Irland
erzählt der jüdische freund uns
schließen die türen nicht
trinken wir also auf die schönheit
der länder
die für Europa
im süden und norden
offen lassen die türen
Gerhard Kofler (11 februari 1949 – 2 november 2005)
De Duitse schrijfster en dichteres Else Lasker-Schüler werd geboren in Elberfeld op 11 februari 1869. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007 en ook mijn blog van 11 februari 2008.
Das Lied meines Lebens
Sieh in mein verwandertes Gesicht . . .
Tiefer beugen sich die Sterne.
Sieh in mein verwandertes Gesicht.
Alle mein Blumenwege
Führen auf dunkle Gewässer,
Geschwister, die sich tödlich stritten.
Greise sind die Sterne geworden . . .
Sieh in mein verwandertes Gesicht.
Herbst
Auf einmal mußte ich singen
Und ich wußte nicht warum.
Doch abends weinte ich bitterlich.
Es stieg aus allen Dingen
Ein Schmerz und der ging um
Und legte sich auf mich.
Stürmische Wolkendepeschen
Erschreckten den Weltenraum;
Und die Beeren der Ebereschen
Die winzigen Monde am Baum.
Else Lasker-Schüler (11 februari 1869 – 22 januari 1945)
De Engelse dichter en schrijver Roy Fuller werd geboren op 11 februari 1912 Failsworth in Lancashire. Hij werkte als advocaat en diende van 1941 tot 1946 in de marine. In 1939 debuteerde hij met de bundel Poems. Van 1968 toto 1973 doceerde hij poëzie in Oxford. Hij is de vader van de dichter John Fuller.
The Middle of a War
My photograph already looks historic.
The promising youthful face, the matelot’s collar,
Say ‘This one is remembered for a lyric.
His place and period-nothing could be duller.’
Its position is already indicated-
The son or brother in the album; pained
The expression and the garments dated,
His fate so obviously preordained.
The original turns away: as horrible thoughts,
Loud fluttering aircraft slope above his head
At dusk. The ridiculous empires break like biscuits.
Ah, life has been abandoned by the boats-
Only the trodden island and the dead
Remain, and the once inestimable caskets.
Roy Fuller (11 februari 1912 – 27 september 1991)
De Franse schrijfster Rachilde werd geboren als Marguerite Vallette-Eymery in Périgueux op 11 februari 1860. Zij wordt beschouwd als pionier van het anti-realistische drama en vertegenwoordigster van de decadente beweging. Zij schreef meer dan zestig romans. De beroemdste is wellicht Monsieur Vénus uit 1884. Haar salon in de kantoren van Mercure de France bracht haar in contact met alle grote dichters en schrijvers van haar tijd. (Jules Renard, Maurice Barrès, Pierre Louÿs, Émile Verhaeren, Paul Verlaine, Jean Moréas, André Gide en vele andere)
Uit: La Tour d’amour
„Par la lucarne de ma chambre de guette, une vitre ovale, très épaisse, garnie d’un filet d’acier, on apercevait la grande mer mouvante qui roulait à vous tourner l’estomac. On avait l’air en ballon, tous les points d’appui vous manquaient à la fois. On était suspendu sur le vide qui se creusait, se creusait comme pour mieux vous engloutir, et le sacré vertige montait, vous serrait la gorge, vous chavirait des pieds à la tête. On ne marchait pas, on tournait avec la mer, et, quand le vent soulevait l’eau à des hauteurs prodigieuses, il semblait soulever aussi le phare ; on le sentait vibrer du haut en bas, il se balançait, il saluait, il valsait … jamais navire en perdition n’avait exécuté de danse pareille. C’était la danse éternelle, le supplice de ceux qui ont trop voyagé à fond de cale. Maintenant on restait immobile, mais la cervelle s’embarquait, bondissait, se perdait à travers des espaces inconnus … la course à la folie …“
Rachilde (11 februari 1860 – 4 april 1953)
De Duitse dichteres Karoline von Günderrode werd geboren op 11 februari 1780 in Karlsruhe. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007 en ook mijn blog van 11 februari 2008.
Ägypten
Blau ist meines Himmels Bogen,
Ist von Regen nie umzogen,
Ist von Wolken nicht umspielt,
Nie vom Abendthau gekühlt.
Meine Bäche fließen träge
Oft verschlungen auf dem Wege
Von der durst’gen Steppen Sand,
Bei des langen Mittags Brand.
Meine Sonn’ ein gierig Feuer,
Nie gedämpft durch Nebelschleier,
Dringt durch Mark mir und Gebein
In das tiefste Leben ein.
Schwer entschlummert sind die Kräfte,
Aufgezehrt die Lebenssäfte;
Eingelullt in Fiebertraum
Fühl’ ich noch mein Dasein kaum.
Karoline von Günderrode (11 februari 1780 – 26 juli 1806)
Boekslag, biografie door Bettina von Arnim
De Zuidafrikaanse-Nederlandse schrijver Johannes van Melle werd op 11 februari 1887 in Goes. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007.
Uit: Bart Nel, de opstandeling
„Dat was toen in het jaar 1914, het jaar van de rebellie en de tijd waar ik nu van spreek was Oktober.
Het was prachtig weer, echt lenteweer. Dat heb je niet altijd in Oktober. Als het gaat zoals het tegenwoordig gaat, dan is het een van de onaangenaamste maanden van het jaar: warmte en droogte en veel wind erbij. Het gras kan niet uitspruiten en het vee wordt mager en gaat dood. Nee, Oktober is niet altijd de liefelike maand waar hij voor gehouden wordt. Maar Oktober 1914 was mooi. Toen had het vroeg en veel geregend; de boeren hadden het oude gras afgebrand en in de natte grond was net opnieuw welig uitgesproten. Dan is Transvaal mooi. Dan is het hele uitzicht van laagten en bulten en randen en ruggen groen, heldergroen, dat in de verten blauw wordt. En het is stil, want dat is gewoonlik zo; als het eenmaal goed geregend heeft houden de winden op met waaien; en de grond riekt en de bomen bloeien, de vruchtbomen en tamme bomen, en de wilde bomen in het veld en alles lijkt vrolik en onbezorgd. Zo was Oktober 1914, de maand dat de rebellie uitbrak.
Het huis van Bart Nel stond in de laagte, een brede laagte van zwarte grond, de beste grond van de plaats; een strook rijke, platliggende, bevloeibare aarde, die tussen de meer zandige glooiingen in lag alsof daar eenmaal een rivier van modder was geweest, die toen was opgedroogd. Door die laagte kronkelde een spruit, ‘Kafferkraal se loop’ genoemd. Hij kwam vanuit de rand, die Kafferkraal in het Westen afsloot, uit fonteinen, grote plekken drassig veld waar het water onzichtbaar naar boven kwam en waar fijne straaltjes en gedruppel zich verenigden tot een stroompje, sterk genoeg om de dammen van het achttal boeren van Kafferkraal zo te vullen, dat zij hun akkers zelfs in de droogste jaren konden bevloeien.“
Johannes van Melle (10 februari 1887 – 8 november 1953)
De Amerikaanse schrijfster Lydia Maria Francis Child werd geboren op 11 februari 1802 in Medford, Massachusetts. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007.
Uit: Hobomok
„”I always thought he was the best Indian I ever knew,” answered Sally; ‘and within these three years he has altered so much that he seems almost like an Englishman. After all, I believe matches are foreordained.”
“I don’t know concerning that,” rejoined Mary. “I am sure I am happier than I ever expected to be after Charles’s death, which is more than I deserve, considering I broke my promise to my dying mother and deserted my father in his old age.”
While conversation of this nature was going on at home, Hobomok was pursuing his way through the woods, whistling and singing as he went, in the joyfulness of his heart. He had proceeded near half a mile in this way, when he espied an eagle, soaring with a flight so lofty, that he seemed almost like a speck in the blue abyss above. The Indian fixed his keen eye upon him, and as he gradually lowered his flight, he made ready his arrow, and a moment after the noble bird lay fluttering at his feet.
“A true aim that, Hobomok,” said a voice which sounded familiar to his ears. He raised his head to see from whence it proceeded. Charles Brown stood by his side! The countenance of the savage assumed at once the terrible, ashen
hue of Indian paleness. His wounded victim was left untouched, and he hastily retreated into the thicket, casting back a fearful glance on what he supposed to be the ghost of his rival. Brown attempted to follow; but the farther he advanced, the farther the Indian retreated, his face growing paler and paler, and his knees trembling against each other in excessive terror.
“Hobomok,” said the intruder, “I am a man like yourself. I suppose three years agone you heard I was dead, but it has pleased the Lord to spare me in captivity until this time, and to lead me once more to New England. The vessel which brought me hither lieth down a mile below, but I chose the rather to be put on shore, being impatient to inquire concerning the friends I left behind. You used to be my good friend, Hobomok, and many a piece of service have you done for me. I beseech you feel of my hand, that you may know I am flesh and blood even as yourself.”
Lydia Maria Francis Child (11 februari 1802 – 7 juli 1880)
De Franse dichter en schrijver Marie-Joseph Chénier werd geboren op 11 februari 1764 in Constantinopel. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007.
A la liberté
Auteur : Marie-joseph Chenier
Descends, ô liberté ! fille de la nature :
Le peuple a reconquis son pouvoir immortel ;
Sur les pompeux débris de l’antique imposture
Ses mains relèvent ton autel.
Venez, vainqueurs des rois : l’Europe vous contemple ;
Venez ; sur les faux dieux étendez vos succès ;
Toi, sainte liberté, viens habiter ce temple ;
Sois la déesse des Français.
Ton aspect réjouit le mont le plus sauvage,
Au milieu des rochers enfante les moissons ;
Embelli par tes mains, le plus affreux rivage
Rit, environné de glaçons.
Tu doubles les plaisirs, les vertus, le génie ;
L’homme es
t toujours vainqueur sous tes saints étendards ;
Avant de te connaître, il ignorait la vie :
Il est créé par tes regards.
Au peuple souverain tous les rois font la guerre ;
Qu’à tes pieds, ô déesse, ils tombent désormais !
Bientôt sur les cercueils des tyrans de la terre
Les peuples vont jurer la paix.
Marie-Joseph Chénier (11 februari 1764 – 10 januari 1811)
De Franse schrijver Bernard le Bovier de Fontenelle werd geboren op 11 februari 1657 in Rouen. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007.
Uit: Histoire des oracles, IV.
„En 1593, le bruit courut que les dents étant tombées à un enfant de Silésie, âgé de sept ans, il lui en était venu une d’or, à la place d’une de ses grosses dents. Horstius, professeur en médecine dans l’université de Helmstad, écrivit en 1595 l’histoire de cette dent, et prétendit qu’elle était en partie naturelle, en partie miraculeuse, et qu’elle avait été envoyée de Dieu à cet enfant pour consoler les chrétiens affligés par les Turcs. Figurez-vous quelle consolation, et quel rapport de cette dent aux chrétiens ni aux Turcs. En la même année, afin que cette dent d’or ne manquât par d’historiens, Rullandus en écrit encore l’histoire. Deux ans après, Ingolstetetus, autre savant, écrit contre le sentiment que Rullandus avait de la dent d’or, et Rullandus fait aussitôt une belle et docte réplique. Un autre grand homme nommé Libavius ramasse tout ce qui avait été dit de la dent, et y ajoute son sentiment particulier. Il ne manquait autre chose à tant de beaux ouvrages, sinon qu’il fût vrai que la dent était d’or. Quand un orfèvre l’eut examinée, il se trouva que c’était une feuille d’or appliquée avec beaucoup d’adresse ; mais on commença par faire des livres, et puis on consulta l’orfèvre.
Rien n’est plus normal que d’en faire autant sur toutes sortes de matières. Je ne suis pas si convaincu de notre ignorance par les choses qui sont, et dont la raison nous est inconnue, que par celles qui ne sont point, et dont nous trouvons la raison. Cela veut dire que non seulement nous n’avons pas les principes qui mènent au vrai, mais que nous en avons d’autres qui s’accommodent très bien avec le faux.“
Bernard de Fontenelle (11 februari 1657 – 9 januari 1757)
De Franse schrijver Honoré d’Urfé werd geboren op 11 februari 1568 in Marseille. Zie ook mijn blog van 11 februari 2007.
Uit: L’Astrée
“Le triste berger, la voyant partir avec tant de colère, demeura quelque temps immobile, sans presque savoir ce qu’il tenait en la main, quoiqu’il eût les yeux dessus. Enfin, avec un grand soupir, revenant de cette pensée, et reconnaissant ce ruban : « Sois témoin, dit-il, ô cher cordon, que plutôt que de rompre un seul des nœuds de mon affection, j’ai mieux aimé perdre la vie, afin que, quand je serai mort, et que cette cruelle te verra, pour être sur moi, tu l’assures qu’il n’y a rien au monde qui puisse être plus aimé que je l’aime, ni amant plus mal reconnu que je suis. » Et lors, se l’attachant au bras, et baisant la bague : « Et toi, dit-il, symbole d’une entière et parfaite amitié, sois content de ne me point éloigner à ma mort, afin que ce gage pour le moins me demeure de celle qui m’avait tant promis d’affection. » À peine eut-il fini ces mots que, tournant les yeux du côté d’Astrée, il se jeta les bras croisés dans la rivière. »
Honoré d’Urfé (11 februari 1568 – 1 juni 1625)
De Oostenrijkse dichter en schrijver Rudolf Hans Bartsch werd geboren op 11 februari 1873 in Graz. Zijn roman over Schubert, Schwammerl, was een van de succesvolste boeken in het Oostenrijk van voor WO II. Hij schreef ook het gedicht Herbstchor an Pan dat in 1911 door de destijds meest gespeelde componist Joseph Marx op muziek werd gezet voor gemengd koor, orgel en groot orkest. Der Herbstchor an Pan werd vorig jaar nog door het BBC Symphony Orchestra & Chorus o.l.v. Jiří Bělohlávek opgenomen voor het Label Chandos, samen met ander koorwerk van Marx.
Der Herbstchor an Pan (Fragment)
Der große Flurgott, trunken und schwer,
Raunte sich schaurig in Schlaf,
Bis heute ein Tag, hochlodernd und hehr,
Seine Träume mit Lichtstrahlen traf.
Es fuhr ein Wind von Südwesten daher,
Da brannte der Wald wie ein Abendmeer
Und Leben und Werden
Ist wieder auf Erden;
Es spielen die flitternden Birken voll Gold,
Es kichert der Bach, der die Kiesel rollt:
Erring’ es dir, Seele,
Und deine Tage zähle!
Ah!
Grämlich dahinter
Dehnt sich der große Pan
Und weil ihm noch vom Reife fror:
“Ist noch nicht Winter?
Windräder sprechen empor?”
Nein, du müder Flurgott; nein!
Es brach noch einmal das Glück herein
Und Tage voll köstlichem Sonnenschein
Wie Angst um Liebe, die treulos wird sein,
Festhaltende, bebende
Angst um das Lebende!
Rudolf Hans Bartsch (11 februari 1873 – 7 februari 1952)