Louis Couperus, Saul Bellow, Mensje van Keulen, Jan Brokken

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 juni 2010 en eveneens alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

 

Uit: Eline Vere

“Men verdrong zich in de, tot kleedkamer ingerichte, eetzaal. Voor een psyché stond Frédérique Van Erlevoort, met los hangende haren, zeer bleek onder een dunne laag poudre de riz, de wenkbrauwen als door een enkele penseelstreek zwarter getint.

– Haast je dan toch, Paul! We komen nooit klaar! zeide ze, een weinig ongeduldig, met een blik op de pendule.

Voor haar knielde Paul van Raat, en zijn vingers plooiden een langen, ijlen sluier, van goud en karmozijn, als een draperie om haar middel. De stof wolkte op het roze fond van haar onderkleed; haar hals en armen waren, sneeuwwit van de veloutine, vrijgelaten en flonkerden in den glans van, door elkander gestrengelde, snoeren en ketenen.

– O, wat een tocht! Hoû toch de deur dicht, Dien! gilde Paul een oude meid na, die, bevracht met eenige japonnen, de kamer verliet. Door de open gelaten deur zag men gasten, gerokte heeren en licht gekleede dames; zij begaven zich langs de aralia’s en palmen van den corridor naar de groote suite; zij glimlachten om de oude meid en wierpen een steelschen blik naar binnen.

Allen schaterden om die verrassing, dien blik achter de coulisses; alleen Frédérique bleef ernstig, in het bewustzijn, dat zij de waardigheid eener antieke vorstin had op te houden.

– Haast je toch, Paul! sprak zij, bijna smeekend. Het is reeds over half negen!

– Ja, ja, Freddy, wees maar niet bang, je bent al klaar! antwoordde hij, en handig schikte hij eenige juweelen tusschen de gazige plooien harer draperie.

– Klaar? vroegen Marie en Lili Verstraeten, uit de kamer komende, waar de estrade was opgeslagen: een geheimzinnige verhevenheid, als uitgewischt in een halfduister.

Klaar! antwoordde Paul. En nu, alsjeblieft kalmte! vervolgde hij, terwijl hij zijn stem verhief en gebiedend in het rond zag.

De vermaning was noodig. De drie jongens, de vijf meiden, welke als kameniers dienst deden, liepen in het, met allerlei accessoires opgevulde, vertrek elkaâr in den weg, lachende, gillende, de grootste wanorde veroorzakend. Te vergeefs poogde Lili een gouden bordpapieren lier uit de handen te redden van den twaalfjarigen zoon des huizes, terwijl de beide bengels van neven op het punt waren tegen een groot wit kruis aan te klimmen, dat, in een hoek der kamer geplaatst, onder hun aanvallen reeds wankelde.“

 

Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)

Standbeeld op het Lange Voorhout, Den Haag

 

De joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellow werd geboren op 10 juni 1915 te Lachine, een voorstad van Montreal. Zie ook mijn blog van 10 juni 2010 en alle tags voor Saul Bellow op dit blog.

 

Uit: The Adventures of Augie March

“I am an American, Chicago born—Chicago, that somber city—and go at things as I have taught myself, freestyle, and will make the record in my own way: first to knock, first admitted; sometimes an innocent knock, sometimes a not so innocent. But a man’s character is his fate, says Heraclitus, and in the end there isn’t any way to disguise the nature of the knocks by acoustical work on the door or gloving the knuckles.

Everybody knows there is no fineness or accuracy of suppression; if you hold down one thing you hold down the adjoining.

My own parents were not much to me, though I cared for my mother. She was simple-minded, and what I learned from her was not what she taught, but on the order of object lessons. She didn’t have much to teach, poor woman. My brothers and I loved her. I speak for them both; for the elder it is safe enough; for the younger one, Georgie, I have to answer—he was born an idiot—but I’m in no need to guess, for he had a song he sang as he ran dragfooted with his stiff idiot’s trot, up and down along the curl-wired fence in the backyard:

Georgie Mahchy, Augie, Simey

Winnie Mahchy, evwy, evwy love Mama.

He was right about everyone save Winnie, Grandma Lausch’s poodle, a pursy old overfed dog. Mama was Winnie’s servant, as she was Grandma Lausch’s. Loud-breathing and wind-breaking, she lay near the old lady’s stool on a cushion embroidered with a Berber aiming a rifle at a lion. She was personally Grandma’s, belonged to her suite; the rest of us were the governed, and especially Mama. Mama passed the dog’s dish to Grandma, and Winnie received her food at the old lady’s feet from the old lady’s hands. These hands and feet were small; she wore a shriveled sort of lisle on her legs and her slippers were gray—ah, the gray of that felt, the gray despotic to souls—with pink ribbons. Mama, however, had large feet, and around the house she wore men’s shoes, usually without strings, and a dusting or mobcap like somebody’s fanciful cotton effigy of the form of the brain.”

 

Saul Bellow (10 juni 1915 – 5 april 2005)

 

De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 juni 2010 en alle tags voor Mensje van Keulen op dit blog.

 

De dromenman

Kijk, daar zit de dromenman,

de dromenman uit dromenland.

Hij schommelt in zijn dromenstoel

daar ginder op het dromenstrand.

Hij vult zijn pen met dromeninkt

en schrijft zijn dromen in de lucht,

en al die dromen blaast hij dan

stil verder op hun dromenvlucht

over de zee, de dromenzee…

Als je in slaap valt, droom je mee…

Over de zee, de dromenzee

glijden de dromen op de wind.

Ze fladderen wat en fluisteren zacht

en zoeken een slapend dromenkind.

Maar soms verschijnt de dromenstorm:

hij raast de woorden uit elkaar

en maakt de dromen o zo naar …

Een schim die langs je kamer waart,

een bloeddoorlopen oog dat staart,

een hand die krast over de ruit,

een olifant zonder zijn snuit …

O dromenman, haal me eruit!

Kijk, daar zit de dromenman,

hij zucht en heft zijn dromenhand.

Hij breekt de boze dromen af

en brengt ze terug naar dromenland.

Hij stopt ze in zijn dromeninkt

en schrijft er nieuwe dromen mee

en blaast ze zachtjes voor zich heen

over de zee, de dromenzee …

En droomt hij vaak, de dromenman?

Nee, nooit, hij droomt nooit ergens van,

omdat hij zelf niet slapen kan …

 

Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)

 

De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook mijn blog van 10 juni 2010 en alle tags voor Jan Brokken op dit blog.

 

Uit: Baltische zielen

“Buitengaats waren de zeelieden best gezelschap. Van de Dollard tot de Sont had ik gesmuld van de storm- en rampspoedverhalen waarmee Huig, Melle en Aristides de maaltijden lardeerden. Maar met vaste grond onder de voeten leken ze me ruwe klanten.
We zouden naar Oulu varen, de noordelijkste haven van Finland; ik als passagier. Zout brengen, houtpulp halen. Maar het ruim werd door de bevrachter afgekeurd, het was te vuil voor keukenzout.
Na een etmaal wachten in de haven van Emden kreeg de kustvaarder een andere bestemming: Pärnu in Estland. Ik kende dat land slechts uit het rijtje dat we vroeger op school leerden – Estland, Letland en Litouwen. Het klonk als een opdreunvers en je vergat het nooit meer.
Aristides, de Kaapverdiaanse kok, die al een eeuwigheid voor Nederlandse rederijen op het noorden voer, had Estland al eens eerder aangedaan. Het maakte toen nog deel uit van het Sovjetimperium. Bij de valreep werd een politieagent geposteerd, net zoals bij de voorste en de achterste tros. De drie potige Russinnen vroegen om een stoel en riepen in het Nederlands: ‘Kokkie, eten.’ Die woorden kenden ze in iedere taal. Hij gaf de dames goed te schaften. Toen riepen ze: ‘Kokkie, neuken.’ Die woorden kenden ze ook in iedere taal.
Vier dagen later kwam de kust van Koerland in zicht. De duinen waren zo wit dat ik ze voor krijtrotsen hield. Meer naar het oosten werd het strand een brede streep die oogverblindend oplichtte. Onder het eiland Saaremaa koos het schip de engte die toegang geeft tot de Golf van Riga. Er verschenen naaldbossen aan de einder, smeulend in het laatste licht.
De kapitein, oud en voorzichtig, zette Huig, Melle en mij op de uitkijk. Volgens Huig leed hij aan aderverkalking; in geen eeuwigheid had een kapitein hem meer opgedragen met het blote oog naar de zee te turen. Sinds de ontdekking van de radiogolf vertrouwde de man aan het roer op de radar. Maar op de zeekaart had de kapitein zoveel uitroeptekens zien staan dat hij het benauwd had gekregen. Het barstte in de Golf van Riga van de mijnenvelden. Die waren door de Sovjets uitgezet toen de Golf nog een verboden vaarwater was voor buitenlandse schepen. De mijnen waren nooit opgeruimd.“

 

Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juni ook mijn vorige blog van vandaag.