De Belgische dichter en schrijver Maurice Maeterlinck werd geboren op 29 augustus 1862 in Gent. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2006 en ook mijn blog van 29 augustus 2007.
Ils ont tué trois petites filles
Ils ont tué trois petites filles…
Ils ont tué trois petites filles
Pour voir ce qu’il y a dans leur cœur.
Le premier était plein de bonheur,
Et partout où coula le sang,
Trois serpents sifflèrent trois ans.
Le deuxième était plein de douceur,
Et partout où coula le sang,
Trois agneaux broutèrent trois ans.
Le troisième était plein de malheur,
Et partout où coula le sang,
Trois archanges veillèrent trois ans.
Zij hebben drie kleine meisjes gedood
Zij hebben drie kleine meisjes gedood…
Zij hebben drie kleine meisjes gedood
Om te zien wat er in hun hart is.
Het eerste was heel gelukkig,
En overal waar het bloed vloeide,
Sisten drie slangen drie jaar.
Het tweede was heel zachtzinnig,
En overal waar het bloed vloeide,
Graasden drie lammeren drie jaar.
Het derde was heel ongelukkig,
En overal waar het bloed vloeide,
Waakten drie aartsengelen drie jaar.
FAUVES LAS
O les passions en allées,
Et les rires et les sanglots!
Malades et les yeux mi-clos
Parmi les feuilles effeuillées,
Les chiens jaunes de mes péchés,
Les hyènes louches de mes haines
Et sur l’ennui pâle des plaines
Les lions de l’amour couchés!
En l’impuissance de leur rêve
Et languides sous la langueur
De leur ciel morne et sans couleur
Elles regarderont sans trêve
Les brebis des tentations
S’éloigner lentes un à une
En l’immobile clair de lune
Mes immobiles passions!
Maurice Maeterlinck (29 augustus 1862 – 6 mei 1949)
De Nederlandse schrijver en wetenschapper Hugo Brandt Corstius werd geboren in Eindhoven op 29 augustus 1935. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2007.
Uit: Opperlandse taal- & letterkunde
“Opperlands is Nederlands met vakantie. Opperlands is Nederlands zonder het akelige nut dat aan die taal nu eenmaal kleeft. Opperlandse woorden en Opperlandse zinnen zien er op het eerste gezicht net zo uit als Nederlandse woorden en Nederlandse zinnen. Maar Opperlands is dan ook bedoeld voor het tweede gezicht.
De Opperlander bekijkt de Nederlandse woorden en zinnen niet om er wijzer van te worden, maar om ervan te genieten. De Nederlander wordt bij het horen of zien van een woord orenfluisterlijk en ogenblikkelijk afgeleid door de betekenis daarvan. De Opperlander heeft van die betekenis geen last. Voor hem is het woord als een kastanjeboom, de zin als muziek.
Opperlands ligt in tussen sport en kunst.
Opperlands is sport. Wie ziet hoe een vérspringer, na jaren van training, dieet, en opofferingen, een sprong van zeven meter over een zandbak maakt, kan zich natuurlijk afvragen: had hij die zeven meter n
iet beter door het zand kunnen gaan lopen? De sporter begrijpt zo’n vraag niet; de Opperlander evenmin.
Sport is lichaamsbeweging met willekeurige, zelfopgelegde, absurde, handicaps. Waarom zou iemand teneinde een bal in een doel te brengen alleen de benen, of alleen de hockeystick, mogen gebruiken? Waarom zou iemand een verhaal schrijven, waarin elk woord begint met de letter waarmee het woord ervóór eindigde?”
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
De Engelse dichter, schrijver en activist Edward Carpenter werd geboren op 29 augustus 1844 in Hove, in de buurt van Brighton. Hij studeerde aan Brighton College en aan Trinity Hall in Cambridge, waar hij begon te experimenteren met zijn gevoelens voor mannen. Een voorbeeld daarvan is zijn intieme vriendschap met Andrew Beck die volgens Carpenter ‘a touch of romance’ had. Na het lezen van Walt Whitman verwierp hij zijn comfortabele leven als man van de kerk en wilde hij zich wijden aan een betere educatie van de werkende klasse. Carpenter stortte zich moedig op de problemen van vervreemding die hij zag ontstaan in een door commercie gedomineerde samenleving en ontwikkelde een eigen visie van het socialisme die ook de Labour Party inspireerde. Als homoseksueel streed hij ook voor de emancipatie van de groep waar hij zelf deel van uitmaakte, in een tijd waarin hier nog een groot taboe op rustte.
APRIL
O APRIL, month of Nymphs and Fauns and Cupids,
Month of the Sungod’s kisses, Earth’s sweet passion,
Of fanciful winds and showers;
Apollo, glorious over hill and dale
Ethereally striding; grasses springing
Rapt to his feet, buds bursting, flowers out-breathing
Their liberated hearts in love to him.
(The little black-cap garrulous on the willow
Perching so prim, the crested chaffinch warbling,
And primrose and celandine, anemone and daisy,
Starring the tender herb which lambs already nibble.)
Month of all-gathering warmth,
Of breathless moments, hotter and hotter growing–
Smiles turned to fire, kisses to fierce earnest–
Of sultry swoons, pauses, and strange suspense
(Clouds and daemonic thunder through the blue vault threateningly rolling);
Then the delirious up-break–the great fountains of the deep, in Sex,
Loosened to pouring failing rushing waters;
Shafts of wild light; and Sky and Earth in one another’s arms
Melted, and all of Heaven spent in streams of love
Towards the Loved one.
LOVE’S VISION
AT night in each other’s arms,
Content, overjoyed, resting deep deep down in the darkness,
Lo! the heavens opened and He appeared–
Whom no mortal eye may see,
Whom no eye clouded with Care,
Whom none who seeks after this or that, whom none who has not escaped from self.
There–in the region of Equality, in the world of Freedom no longer limited,
Standing as a lofty peak in heaven above the clouds,
From below hidden, yet to all who pass into that region most clearly visible–
He the Eternal appeared.
SO THIN A VEIL
SO thin a veil divides
Us from such joy, past words,
Walking in daily life–the business of the hour, each detail seen to;
Yet carried, rapt away, on what sweet floods of other Being:
Swift streams of music flowing, light far back through all Creation shining,
Loved faces looking–
Ah! from the true, the mortal self
So thin a veil divides!
Edward Carpenter (29 augustus 1844 – 28 juni 1929)
De Engelse dichter Thomson („Thom“) William Gunn werd geboren op 29 augustus 1929 in Gravesend, Kent. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2007.
Street Song
I am too young to grow a beard
But yes man it was me you heard
In dirty denim and dark glasses.
I look through everyone who passes
But ask him clear, I do not plead,
Keys Lids acid and speed.
My grass is not oregano.
Some of it grew in Mexico.
You cannot guess the weed I hold,
Clara Green, Acapulco Gold,
Panama Red, you name it man,
Best on the street since I began.
My methedrine, my double-sun,
Will give you too lives in your one,
Five days of power before you crash.
At which time use these lumps of hash
– They burn so sweet, they smoke so smooth,
They make you sharper while they soothe.
Now here, the best I’ve got to show,
Made by a righteous cat I know.
Pure acid – it will scrape your brain,
And make it something else again.
Call it heaven, call it hell,
Join me and see the world I sell.
Join me, and I will take you there,
Your head will cut out from your hair
Into whichever self you choose.
With Midday Mick man you can’t lose,
I’ll get you anything you need.
Keys lids acid and speed.
The Hug
It was your birthday, we had drunk and dined
Half of the night with our old friend
Who’d showed us in the end
To a bed I reached in one drunk stride.
Already I lay snug,
And drowsy with the wine dozed on one side.
I dozed, I slept. My sleep broke on a hug,
Suddenly, from behind,
In which the full lengths of our bodies pressed:
Your instep to my heel,
My shoulder-blades against your chest.
It was not sex, but I could feel
The whole strength of your body set,
Or braced, to mine,
And locking me to you
As if we were still twenty-two
When our grand passion had not yet
Become familial.
My quick sleep had deleted all
Of intervening time and place.
I only knew
The stay of your secure firm dry embrace.
Thom Gunn (29 augustus 1929 – 25 april 2004)
Foto uit 1971
De Zwitserse schrijver Lukas Hartmann (eig. Hans-Rudolf Lehmann) werd geboren op 29 augustus 1944 in Bern. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2007.
Uit: Die letzte Nacht der alten Zeit
“Bevor sie einstieg, blieb sie einen Augenblick auf der Treppe stehen. Sie hielt sich außerhalb des Lichtscheins und band das Kopftuch, das ihr langes Haar verbarg, wieder fester. Die Gesichtshaut juckte vom Ruß, den sie eingerieben hatte, um auf der Flucht älter und häss licher
zu erscheinen. Sobald ein lautes Geräusch, eine un erwartete Bewegung sie erschreckte, war die Angst wieder da und schwemmte jeden klaren Gedanken weg. Mit der Angst kam auch die Erinnerung: an die Stimmen im Stall, den glatten Stiel, der plötzlich in ihrer Hand lag, das Gewicht der Hacke. Sie wollte nicht mehr daran denken; es war vorbei. Sie hatte sich nachher gewaschen, war trotz der Kälte in den Fluss getaucht und hatte sich mit dem zweiten Rock, der im Bündel steckte, abgetrocknet. Jetzt wollte sie zu Johann ins Oberland.
Er hatte ihr die Heirat versprochen, nach kurzer Bekanntschaft bloß, und sie vertraute ihm, obwohl er von der Truppe weggelaufen war und nur ungenau beschrieben hatte, von wo er kam. Ein hastiger Abschied war es gewesen; hätte er gewusst, dass ein paar Stunden später die Franzosen über den Fluss kämen, wäre er geblieben und hätte sie beschützt. Er hatte starke Hände, helle, leicht schräg stehende Augen; er war Holzfäller im Lauterbrunnental, und im
Sommer hütete er Kühe auf einer Alp. Schön sah er aus in seiner Uniform; ihn hätten auch andere genommen, und Maria, die Dienstmagd des Viehhändlers, musste froh sein, dass er ein Auge auf sie geworfen hatte. Er war einen Kopf größer als sie; neben einander hatten sie genau die richtige Größe, um vor dem Pfarrer zu stehen. Er würde einen leinenen Sonntagsanzug tragen, sie ein Hochzeitskleid aus feinstem Baumwollbatist, und sie würde dem Pfarrer verschweigen, dass sie katholisch war. Sie hatte auch Johann nicht gesagt, dass sie in der Unterstadt von Freiburg als Uneheliche und Ziehtochter einer Wäscherin aufgewachsen war. Die Revolution er laube jedem zu glauben, was er wolle, hatte der Viehhändler Etter schon seit Tagen verkündet, und Maria hatte nicht herausgefunden, ob er meinte, das sei ein Übel oder ein Fortschritt. Aber nun hatten die Franzosen gewonnen, und darum würde die Religion künftig
weniger wichtig sein. So vieles, was noch vor kurzem undenkbar schien, war ge schehen. Von betrunkenen Soldaten hatte Maria gehört, Bern, das mächtige Bern sei gefallen und besetzt; weiße Bett tücher hätten die feigen Städter zu allen Fenstern hinausgehängt. Sie konnte es kaum glauben, und vielleicht stimmte es doch.”
Lukas Hartmann (Bern, 29 augustus 1944)