Niels ’t Hooft, Jan Blokker, Linda Pastan, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth

De Nederlandse schrijver, journalist, blogger en gamedeskundige Niels ’t Hooft werd geboren in Leiderdorp op 27 mei 1980. Zie ook alle tags voor Niels ‘t Hooft op dit blog.

Uit:De verdwijners

`En nu niet meer?’ Marthes onderlip trilde. ‘Het kan niet meer,’ zei ze met onvaste stem. Isobel is weg. Op reis. Ze komt nooit meer terug.’ Ze perste haar lippen op elkaar, maar het was niet genoeg. Zachtjes schokkend begon ze te huilen. ‘Het is beter zo, ik moet er alleen even aan wennen. En dat valt nog niet mee.’ `Vertel mij wat,’ zei de vrouw. ‘Dingen hebben tijd nodig. Ik probeer al mijn leven lang mijn jeugd te verwerken. Mijn vader was een moslimextremist die aan de drank raakte, begrijp je? Er was veel furie bij ons thuis, maar er viel ook veel in het water.’ Marthe slikte. De vrouw zei: ‘Niemand heeft het voor het kiezen met zijn kleine en grote problemen. Hoe je beha zit, waar je zus uithangt, in wat voor nest je wordt geboren. Kun je geloven dat ik mijn vader in de gehaktmolen heb geduwd?’ Door haar tranen heen proestte Marthe het uit. ‘Wat hysterisch.’ `Ik heet trouwens Lua,’ zei de vrouw met een geheimzinnige glimlach, en ze gaf een ferme hand. ‘Dat is Portugees voor maan.’ Toen Marthe losliet en Lua’s hand langs de hare gleed, voelde ze een tinteling. Ze zag Lua kijken: haar gezichtsuitdrukking ging van geamuseerd naar verwonderd en eindigde op neutraal. Zonder nog iets te zeggen verliet de vrouw het toilet. Ze duwde de deur naar de zaal open: als een golf klapte het lawaai over Marthe heen. De deur sloeg dicht en de muziek droop van haar lijf.
Marthe had die middag haar ouders bezocht, een laatste poging om samen een plan te maken. Maanden geleden was haar zusje halsoverkop op reis gegaan. Ze had een instabiele indruk gemaakt. Het had lang geduurd voor er bericht was gekomen: een filmpje waarin Isobel vertelde dat ze op een boerderij in de Verenigde Staten was, en dat het goed met haar ging. Het stelde haar ouders gerust, maar Marthe maakte zich er juist meer zorgen door. Want het filmpje rammelde. Het was knutselwerk. Maar haar ouders wilden er niet van weten. Hoe meer ze doordramde, hoe afstandelijker en killer haar vader en moeder werden, alsof ze koste wat kost in het filmpje wilden geloven. Niet voor Isobel, dacht Marthe, maar omdat ze zelf al genoeg andere zorgen hadden.”

 


Niels ’t Hooft (Leiderdorp, 27 mei 1980)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook alle tags voor Jan Blokker op dit blog.

Uit: The boldest way

“Zo zal iedereen voorbij Nieuwerschans of Wuustwezel een cursus Hollandse politicologie nodig hebben om te begrijpen wat we hier te glimlachen hebben als een satiricus consequent spreekt van ‘het kabinet Leugenaar-Zwendelaar’. Satire is een zaak van sousentendus geworden, wat daarbuiten ligt is, inderdaad, het deftige commentaar waarin zorg wordt uitgesproken over het regime van de ayatolla’s of over de onvrijheid in Polen.
Als Pers zou ik graag een jaartje Khomeini volgen, en als Pool met gretigheid stoken in het huwelijk tussen de edelarbeider Walesa en zijn Simonis. Als Nederlander moet ik wachten tot het de paus belieft deze kant op te reizen, om lucht te geven aan mijn onvrede met zijn institutie.
Dryden leek goedgemutst over het rendement van zijn uitlachen. De plaatsgebonden satiricus van 1985 heeft zo zijn skepsis. Zijn opperste effect lijkt bereikt als de door hem aangevallen institutie – laten we zeggen het kabinet Leugenaar-Zwendelaar – kwaad wordt omdat haar ‘vain deeds and vainer thoughts’ zijn onthuld. Maar wat dan nog? En in negenennegentig van de honderd gevallen is de geattaqueerde partij klaarblijkelijk onschendbaar: ze zwijgt, ze glimlacht mee, ze stellt kalt, of erger nog, ze is gecoiffeerd met de satire en stellt nog kälter. De satiricus wie het ernst is probeert zijn grens te verleggen in verhevigd ongenoegen: herhaalt, herneemt, schreeuwt, scheldt – tot hem weinig meer rest dan z’n pen neer te leggen en z’n mitrailleur te pakken. Het alternatief is de literatuur, het veilige, vruchteloze genre waar tenslotte ook Multatuli in stikte, verre van dat Droogstoppel gestikt zou zijn in koffie.
The boldest way, if not the best.
Maar de tegenpartij heeft ook zo zijn manieren.”

 

 
Jan Blokker (27 mei 1927 – 6 juli 2010)

 

De Amerikaanse dichteres Linda Pastan werd geboren op 27 mei 1932 in New York. Zie ook alle tags voor Linda Pastan op dit blog.

 

I Married You

I married you for all the wrong reasons,
charmed by your dangerous family history,
by the innocent muscles, bulging like hidden
weapons under your shirt, by your naive ties,
the colors of painted scraps of sunset.
I was charmed too by your assumptions
about me: my serenity— that mirror waiting to be
cracked, my flashy acrobatics with knives in the kitchen.
How wrong we both were about each other,
and how happy we have been.

 

To A Daughter Leaving Home

When I taught you
at eight to ride
a bicycle, loping along
beside you
as you wobbled away
on two round wheels,
my own mouth rounding
in surprise when you pulled
ahead down the curved
path of the park,
I kept waiting
for the thud
of your crash as I
sprinted to catch up,
while you grew
smaller, more breakable
with distance,
pumping, pumping
for your life, screaming
with laughter,
the hair flapping
behind you like a
handkerchief waving
goodbye.

 


Linda Pastan (New York, 27 mei 1932)

 

De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis Ferdinand Destouches) werd geboren in Courbevoie op 27 mei 1894. Zie ook alle tags voor Louis-Ferdinand Céline op dit blog.

Uit: Journey to the End of the Night (Vertaald door Ralph Mannheim)

“As if I knew where I was going, I put on an air of choosing and hanged my direction, taking a different street on my right, one that was better lit. “Broadway” it was called. I read the name on a sign. High up, far above the uppermost stories, there was still a bit of daylight, with sea gulls and patches of sky. We moved in the lower light, a sick sort of jungle light, so gray that the street seemed to be full of grimy cotton waste.
That street was like a dismal gash, endless, with us at the bottom of it filling it from side to side, advancing from sorrow to sorrow, toward an end that is never in sight, the end of all the streets in the world.
There were no cars or carriages, only people and more people.
This was the priceless district, I was told later, the gold district : Manhattan.You can enter it only on foot, like a church. It’s the banking heart and center of the present-day world. Yet some of those people spit on the sidewalk as they pass. You’ve got to have your nerve with you.
It’s a district filled with gold, a miracle, and through the doors you can actually hear the miracle, the sound of dollars being crumpled, for the Dollar is always too light, a genuine Holy Ghost, more precious than blood.
I found time to go and see them, I even went in and spoke to the employees who guard the cash. They’re sad and underpaid.
When the faithful enter their bank, don’t go thinking they can help themselves as they please. Far from it. In speaking to Dollar, they mumble words through a little grill; that’s their confessional. Not much sound, dim light, a tiny wicket between high arches, that’s all. They don’t swallow the Host, they put it on their hearts. I couldn’t stay there long admiring them. I had to follow the crowd in the street, between those walls of smooth shadow.”

 

 
Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 – 1 juli 1961)
Cover

 

De Belgische Franstalige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854. Zie ook alle tags voor Georges Eekhoud op dit blog.

Uit: Kees Doorik (Vertaald door August Peeters)

“De pachteres, langs hier en daar nog een opmer-king makend, bezag ze eens met zoo’n „air” van „ge zijt maar werkvolk, en daarmee ál”. Maar onverschillig voor die minachting vanwege de bazin, waren ze slechts ingenomen met Paulien, die ze in ’t geniep knepen, terwijl ze een nieuwen ronde jenever schonk. En de blikken der weed gingen onweerstaan-baar terug op Kees Doorik, haar vertrouweling. Hij was toch zóo niet als die lomperiken, die altijd maar opgepropt waren geworden met spek, patatten en botermelk. Zijn manieren waren ge-heel anders. Er stond toch meer verstand te lezen op dat zonder overdrevenheid bollig gezicht, met z’n gitzwarte oogen, z’n lichten haviksneus met be-weeglijke vleugels;. en om zijn ernstigen mond lag er een ongewone zweem, die bij de anderen niet te bespeuren was. Maar wat er, in dat land van bruinen en blonden, Kees het meest deed afsteken, dat was z’n pikzwart haar, waarvan de lokken zoo maar vrijweg zijn klak oplichtten, en zijn welgevormde ooren bedek-ten, om in losse, weelderige krullen ’t voorhoofd te overschaduwen.
De bestuurder van ’t Vondelingenhuis zou, in dien struischen boer, in ’t geheel niet den zwakken bestedeling herkend hebben dien hij voor tien jaar aan Nelis Cramp toevertrouwde, omdat hij er anders geen blijf mee wist. Al was dit voorval reeds zdolang voorbij, toch herinnerde Kees Doorik zich nog volkomen zijn vertrek uit het „Gesticht”. Zekeren dag werd het, kind, nopens wien de dokter alle hoop op herstel laten varen had, in de tegenwoordigheid van den boer gebracht. Het was in het somber spreekvertrek. Een ver-dufte reuk hing daar over alles heen. Met zijn zes paardsharen stoelen, de mahoniehouten tafel, en den ouden Spaanschen schouwmantel, vanwaar een ivoren Kristus en een Moeder Gods meewarig op die armzaligheid neerblikten, had dit vertrek een pijnende kloosterachtigheid. Het ebbenhouten kruis stond daar, even als op een Kalvarieberg, als om te beduiden.: „Leven is lijden.” Het gebeurt wel eens, dat de stedelijke weldadig-heid de kinderen, welke ze niet in de gestichten houden kan, op den boer steekt, om er als hoeve-knechten of landbouwleerjongens in dienst te tre-den. De dorpelingen, bij wie zulk een arm schaap uitbesteed wordt, hebben volle recht op het werk van hun beschermelingen, die het weldadigheids-bureel voorts blijft onderhouden.”

 

 
Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)
Cover

 

De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Zie ook alle tags voor Said op dit blog.

Uit: Der lange Arm der Mullahs

“Mai 1981

H. ruft aus dem Iran an. Er will fliehen. Ich versuche, ihn umzustimmen. Er vergißt jegliche Vorsichtsmaßnahmen und schreit ins Tele-phon: „Du hast keine Ahnung, was hier los ist. Mein Bruder hat sich in den Wäldern versteckt. Ich traue mich kaum aus dem Haus. Ich muß hier weg, sonst ersticke ich!” Er bittet mich um die Vermittlung der Flucht. Ich sage ihm, jemand werde ihn in den nächsten Tagen anru-fen. Er bedankt sich und legt auf. Einige Wochen später flieht er, irrsinnigerweise über den Irak, obwohl der Krieg zwischen den beiden Ländern tobt; der Fluchthelfer hat so entschieden.
H. bleibt drei Monate im Irak, in einer kleinen Stadt nahe der Grenze, unter Hausarrest. Er ist bei einer Familie untergebracht, die Persisch spricht. Er darf das Haus nicht verlassen, keine Zeitung, kein Radio, keine Bücher. Der irakische Geheimdienst nimmt ihm sein ganzes Geld ab — zur Aufbewahrung. Einmal in der Woche kommt ein Unteroffizier des Geheim-dienstes, auch er spricht Persisch. Nach jedem Verhör zahlt der Unteroffizier einen Teil der be-schlagnahmten Summe an die Familie, für Kost und Logis. Dreimal muß H. mit diesem Unteroffizier zum Verhör in die nächste Stadt, jedes Mal mit dem Taxi; der Unteroffizier zahlt auch das Taxi von der beschlagnahmten Summe. Schließlich wird H. in Bagdad einem Offizier des Geheim-dienstes vorgeführt, der für den Iran zuständig ist und eben-falls Persisch spricht. Er teilt H. mit, die Untersuchungen hätten ergeben, daß H. kein Spion sei und das Land verlassen könne. Dann wendet sich der Offizier an den Unteroffizier mit der Frage: „Hat der iranische Gast unsere zauberhafte Haupt-stadt kennengelernt?” Als der Unteroffizier die Frage verneint, ruft der Offizier: ‚Die Gastfreundschaft gebietet, daß du dem Gast die Sehens-würdigkeiten unserer Hauptstadt zeigst!” Der Unteroffizier stimmt willig zu. H. würde gerne auf diese Sehenswürdigkeiten verzichten, aber die Gebote der Gastfreundschaft sind stärker. Der Unteroffizier bestellt ein Taxi. Dann besuchen die beiden den ganzen Tag über diverse Bars, wo der Unteroffizier es sich gutgehen läßt —aus H.’s Kasse.“

 

 
Said (Teheran, 27 mei 1947)

 

De Amerikaanse schrijver John Cheever werd geboren op 27 mei 1912 in Quincy, Massachusetts. Zie ook alle tags voor John Cheever op dit blog.

Uit: The Journals of John Cheever

“It stinks of peanuts and cheap candy. A love song drifts over from the phonograph-record department. The salesgirl is elaborately painted. You buy what you want; and you leave. The street is sunny. The blind Negress on the bus says, “I’m by myself. I’m by myself at home now. I’m by myself on the street. I’m by myself. I’m by myself so much I’m like a statue. I’m by myself like a statue all the time.” She shakes her portable radio. “She ain’t working. I’ve had her on since Ninety-sixth Street and she ain’t made a sound. I guess I’ll have to get her fixed again. She wears out quick.” The man on the train. “Well, I guess I look cheerful enough, but I’m on my way to the hospital. They just called me from the office to tell me that C. fell out of an apple tree and broke her leg in two places. They called me at the office a few minutes ago and I rushed over here and took the train. . . .”These Westchester Sunday nights. There has usually been a party on Saturday night so you wake up with a faint hangover and a mouth burned by a green cigar. The clothes you have left in a heap on the floor smell of stale perfume. You take a shower. You put on old clothes. You drive your wife to church and your children to Sunday school. You rake the leaves off the flower bed. They are too wet to burn. You put a chemical fertilizer on the lawn and examine the bulbs. The Rockinhams, on their way to a Sunday-lunch party at the Armstrongs’, shout their good mornings from the sidewalk. “Isn’t it a glorious day; glorious, glorious.” Your wife and children return from church, still in their stiff clothes. You have a drink before lunch. Sometimes there are guests. You take a walk; you rake more leaves. The children scatter to play with other children. The southbound local, the train that aunts, uncles, and cousins who have gone into the suburbs for lunch take home; the train that cooks, maids, butlers, and other menservants take into town for their half holiday. Sunday is almost over.Awake before dawn, feeling tired and full of resolutions. Do not drink. Do not et cetera, et cetera. The noise of birdsong swelling: flickers, chickadees, cardinals. Then in the midst of this loud noise I thought I heard a parrot. “Prolly want a crackeer,” he said.”

 

 
John Cheever (27 mei 1912 – 18 juni 1982)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. Zie ook alle tags voor John Barth op dit blog.

Uit:Where Three Roads Meet

“At puberty he discovered in himself a passion for the arts and for academic scholarship; decided by his junior prep-school year that he’d be a poet, a professor of literature or maybe of art history, and on the side a jazz pianist, although he knew his way around classical guitar and string bass as well. Enrolled in the comparably prestigious but decidedly less classy VVLU instead of Harvard/ Yale/Princeton, because it offered an experimental program wherein selected students could on their adviser’s recommendation become virtual Ph.D. candidates early in their undergraduate careers, commence supervised original research in their chosen disciplines, and complete their doctorates as early as five years after matriculation. Al was, moreover, no stranger to the capitals of Europe and elsewhere, the Baumanns having often vacationed abroad before and after the war as well as having gone with Doctor Dad to oncological conferences in sundry foreign venues-whence their son had acquired what to friend Will, at least, was an enviable familiarity with places and languages, wines and cuisines, and the ways of the world, including self-confidence with the opposite sex: a sophistication the more impressive because worn lightly, even self-deprecatingly.
“Trivia,” Al liked to say about such casually imparted but attentively received life lessons as that slope-shouldered red-wine bottles contain Burgundies and round-shouldered ones Bordeaux, the former to be enjoyed promptly and the latter “laid down” some years to mature; that both kinds need to “breathe” awhile after opening before being drunk (except for Châteauneuf-du-Pape); that provolone has four syllables, not three; that making circles with one’s thumbs and forefingers is a handy reminder that one’s bread plate on a restaurant table is the one at one’s left hand (small “b”) and one’s drinking glass the one at one’s right (small “d”): “It’s what’s here, here, and here that matters,” indicating in turn his or Will’s (or Winnie’s) head, heart, and crotch.
But from whom if not gentle (slope-shouldered, indeed Chianti-bottle-shaped) Al Baumann did Will learn how to tie a full-Windsor necktie knot, navigate the city’s bus and trolley lines, successfully hail a cruising taxicab and compute the driver’s tip, play sambas and rhumbas and kazatskies and frailichs as the occasion warranted in addition to their new jazz trio’s usual repertory?”

 

 
John Barth (Cambridge, 27 mei 1930)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *