Osterpredigt in Reimen (Otto Julius Bierbaum), Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

 

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

St. Johannes en St. Petrus bij het graf van Christus door Giovanni Francesco Romanelli, ca. 1640

 

Osterpredigt in Reimen

Verehrter Mitmensch, höre und vernimm
Freundwillig mit Hulden und ohne Grimm:
Dieweil es nun Ostern geworden ist,
Sollst du, von welcher Art du auch bist,
Ob Heide, Jude, Moslem, Christ,
Durchaus vergnügt im Herzen sein,
Osterwürdig und osterrein.

Mit einem Birkenreise kehre
Aus deiner Seele den Geist der Schwere!
Der Wenns und Abers und Achs und Os,
Die hart und starr dein Herz umwindet,
Dass der Geist der Leichte kaum Eingang findet,
Mache dich hurtig und heiter los!

Du brauchst nichts weiter dazuzutun,
Als dich im Grünen auszuruhn.
Da atmet sichs sehr wonnig ein,
Was dir das Herz macht frei und rein:
Der jungen Blumen frischer Hauch;
Und die Augen haben der Wonne auch,
Denn nichts ist lieblicher anzusehn,
Als wie sie da hold beisammenstehn,
Blau, weiß und rosa, klar und licht,
Der Erde süßestes Ostergedicht.

An ihnen dir ein Beispiel zu nehmen,
Sollst du, ach Mensch, dich keineswegs schämen!

Vergiss dein Gehirn eine Weile und sei
Gedankenlos dem lieben Leben
Blumeninnig hingegeben;
Vergiss dein Begehren, vergiss dein Streben
Und sei in seliger Einfalt frei
Des Zwangs, der dich durchs Hirn regiert!

Er hat dich freilich hoch geführt
Und vieles dir zu wissen gegeben,
Aber das allertiefste Leben
Wird nicht gewusst, wird nur gespürt.
Der Blumen zarte Wurzeln fühlen
Im keimlebendigen, frühlingskühlen
Erdboden mehr von ihm als du.
Und bist doch auch ein Kind der Erde.
Dass sie nicht sinnenfremd dir werde,
Wende ihr heut die Sinne zu!

Das ist der festlich tiefe Sinn
Der Ostertage: Mit Entzücken
Sollst du zum Mutterschoß dich bücken.
Gib heut, o Mensch, dich innerst zu beglücken,
Der Mutter Erde frühlingsfromm dich hin!

 

Otto Julius Bierbaum (28 juni 1865 – 1 februari 1910)
De oude markt met de katholieke kerk in Grünberg, de geboorteplaats van Otto Julius Bierbaum

 

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Veergeld 1

Liggen we ’s nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen

bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over

door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring

verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt

in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast

wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken zwart in zwart – : liefje

slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los –

De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen

en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.

 

Figuur over de rivier gebogen 2

Zullen we nou nog gaan vissen of niet. Kijk de hengels,
allemaal gisteren voor je gekocht alle twintig,
je kwam niet en ik kon je nergens vinden.

Dus dit is het aas het zoetste zingen en fluiten
en daar staat de picknickmand vol met zelfrijzend verschiet
en hier heb je eersteklas stof waarmee ik je aankleed,

wil je het. Of toch liever
niet nee ik ga al blijf rustig hier bij de graten
schubben en staarten. Verteer maar ik breng je nog wat
.

 

Terug

Vannacht reed ik met je naar wat je zei,
je zat voorop en riep wat je bedoelde.
Wij stopten bij de horizon, daar bloeiden
achter de lage dijk de sterrenvelden.

Toen kwamen kleine dieren uit de greppel
de steil opsprongen tussen jou en mij,
die aten van ons goed en met hun hoeven
verschrikkelijk tegen onze levens sloegen.

Wij veegden elkaar schoon en liepen verder:
kronen zouden wij vlechten; maar er kwam
wind over ijs en water aan geblazen
die ons naar huis en naar gebrek meenam.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)
Bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs voor poëzie door Kees Fens in 2000

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

PASEN

Daar nog steeds heuvels,
de duisternis, maar
goed te beklimmen, van veraf
naderen de vlaktes , met de wind
mee hun gehuil.

Over het bos. De rivier
komt, de berkenbosjes
gaan tot aan de muur, torens,
sterren rond de koepels, het gouden dak
heft aan kettingen een kruis omhoog.

Daar
in de donkere stilte
licht, zingen, zoals onder
de aarde eerst, klokken, slagen,
van de stemmen het hanengekraai

en omarming van briesjes,
klinkende briesjes, op witte
muurtorens, de hoge
torens van licht, ik heb
jouw ogen, ik heb jouw wang,
ik heb jouw mond,
opgestaan is de Heer, zo roept,
ogen, roep, wang, roep, mond,
roep hosanna.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Borstbeeld van de dichter in de Johannes-Bobrowski-Bibliotheek in Berlijn- Friedrichshagen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *