De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.
In de mist
De zon wordt onverbeeldbaar schoon
Boven de mist die houdt omhangen
Der wereld windestille woon
In dit vertederd dagenlang verlangen.
Weer blankt de boskamp, een besloten zaal,
Een witte kamer die de bruid verwacht,
In smetteloze glanzeloze praal
Op uit de zwarte nacht.
’t Berijpte hout van alle kanten
In gaasgeplooide wand verscholen
Reikt diepe tuilen van chrysanten,
Asters en gladiolen.
Daar daalt langs wolkentreê uit hoge toren
Van naakte voetjes luideloze tred:
Leden omsluierd overgloren
Het sneeuwen statiebed.
In de manteling bij Domburg
In de spanne luwe stilte
In de wieg van ’t glooiend mos
Lig ik: boven vaart de zilte
Zeewind over ’t neigend bos.
Al de toppen wuiveblinken
In der zonne gouden lust,
Wijl de dorre bladers zinken
Om mij heen tot rosse rust.
IJle vogelvluchten rissen
Achter weemlend twijgenweb:
’t Zijn de meeuwen die gaan vissen
Met de wederkeer der eb…
Ieder jaar wordt sneller ouder,
Vroeger avondt elke dag,–
Maar mijn hoofd ligt aan uw schouder
En ik hoor uw harteslag.
Boven drijft het leven over,
En geen schijn of schaûw ontgaat:
Elke siddering in ’t lover
Spiegelt over uw gelaat.
Als een god die zou beluistren
Aards gerucht uit hemels vreê,
Hoor ik uwe adem fluistren
Door de stem van wind en zee.
Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe
Vijfde strofe
Traag tot beminnen werd ik… Niet tot deze rijke wonden,
de scherpe weeën van dit staâg zichzelf herbarend leven,
die trouw in schemerwindselen van eenzaamheid genezen
tot zoeter wondbaarheid… Een andere rondomme deernis
houdt elken aandrift tegen in dees strakke onuitgesproken
beslotenheid, een onverdringbaar voorgevoel, een dreigend weten
dat nooit de bleeke geestdrift dezer onvolgroeide kindren
meêkomen kan door de verrukkingen van liefdes wegen,
en ’t hard besef van ’t lot van hen die achter zijn gebleven,
zoo droeven voordood en zoo wreed bewuste ballingschappen
in vaders nauwe huizing waar hun moeheid wel moet keeren,
maar nooit meer uitslaapt tot verlangens nieuwe morgenonrust…
Traag tot beminnen werd ik..
De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Zie ook alle tags voor Ellen Gilchrist op dit blog.
Uit: Nora Jane: A Life in Stories
“Nora Jane’s mother had a darker meaner view. She thought God and other people were to blame for everything that went wrong. She thought they had gotten together to kill her beautiful black-haired husband and she was paying them back by st aying inside and drinking herself to death. Still, it wasn’t her fault she was weak. Her mother had been weak before her and her mother before that. It was their habit to be weak.
Nora Jane’s grandmother came from a line of women who had a habit of being strong. One of them had come to New Orleans from France as a casket girl, had sailed across the Atlantic Ocean when she was only sixteen years old, carrying all her possessions in a little casket and when she arrived had refused to marry the man to whom she was assigned. She had married a Welshman instead, a man who had been on the boat as a steward. Each generation of women was told this story in Nora Jane’s grandmother’s family and so they believed they were strong women with strong genes and acted accordingly. When she was about four years old Nora Jane had looked at the strong story and the weak story and decided to be strong. It was the year her father died and her grandmother sat in the swing on her porch and watched the morning glory vines open and close and the sun rise and fall and believed that God did not hate her even if he had allowed her son to die in a stupid war. Many of the men who fought with him had written her letters and she read them out loud to Nora Jane. One young man, whose name was Fraser, came and stayed for five weeks and painted the outside of the house a fresher, brighter blue and put a new floor in the kitchen of the house. Every day he sat on the porch with Nora Jane’s grandmother as the sun went down and talked about the place where he lived. A place called Nebraska. When all the painting was done and the furniture put back in the kitchen, he kissed Nora Jane and her grandmother good-bye and went off to see his own family. After he was gone Nora Jane and her grandmother would talk about him. “Where’s Fraser gone?” Nora Jane would ask.”
De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook alle tags voor Julia Frank op dit blog.
Uit: Streuselschnecke
“Der Anruf kam, als ich vierzehn war. Ich wohnte seit einem Jahr nicht mehr bei meiner Mutter und meinen Schwestern, sondern bei Freunden in Berlin. Eine fremde Stimme meldete sich, der Mann nannte seinen Namen, sagte mir, er lebe in Berlin, und fragte, ob ich ihn kennen lernen wolle. Ich zögerte, ich war mir nicht sicher. Zwar hatte ich schon viel über solche Treffen gehört und mir oft vorgestellt, wie so etwas wäre, aber als es soweit war, empfand ich eher Unbehagen.
Wir verabredeten uns. Er trug Jeans, Jacke und Hose. Ich hatte mich geschminkt. Er führte mich ins Café Richter am Hindemithplatz und wir gingen ins Kino, ein Film von Rohmer. Unsympathisch war er nicht, eher schüchtern. Er nahm mich mit ins Restaurant und stellte mich seinen Freunden vor. Ein feines, ironisches Lächeln zog er zwischen sich und die anderen Menschen. Ich ahnte, was das Lächeln verriet. Einige Male durfte ich ihn bei seiner Arbeit besuchen. Er schrieb Drehbücher und führte Regie bei Filmen.
Ich fragte mich, ob er mir Geld geben würde, wenn wir uns treffen, aber er gab mir keins, und ich traute mich nicht, danach zu fragen. Schlimm war das nicht, schließlich kannte ich ihn kaum, was sollte ich da schon verlangen? Außerdem konnte ich für mich selbst sorgen, ich ging zur Schule und putzen und arbeitete als Kindermädchen. Bald würde ich alt genug sein, um als Kellnerin zu arbeiten, und vielleicht würde ja auch noch eines Tages etwas Richtiges aus mir. Zwei Jahre später, der Mann und ich waren uns noch immer etwas fremd, sagte er mir, er sei krank. Er starb ein Jahr lang, ich besuchte ihn im Krankenhaus und fragte, was er sich wünsche. Er sagte mir, er habe Angst vor dem Tod und wolle es so schnell wie möglich hinter sich bringen.”
De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook alle tags voor David Nolens op dit blog.
Uit: De kunst van het wachten
“Hij was inmiddels midden dertig en wat had hij bereikt? Hij was partner in een succesvol reclamebureau. Hij woonde in een mooi en ruim appartement in het centrum van Brussel. Hij was vrijgezel en werd begeerd. Als hij zijn aandeel in het agentschap zou verkopen, zou hij op voorwaarde van een sobere levensstijl kunnen rentenieren. Dit korte lijstje was de mantra waarmee hij zich steeds weer het geluk aanpraatte. Een soort rationeel geluk, louter gebaseerd op de feiten van zijn comfort.
(…)
“Het jarenlange bedenken van slogans deed iets met het eigen denkpatroon, dat in steeds kortere en gevattere boodschappen de eigen werkelijkheid trachtte te vatten. Tot er uiteindelijk, bedacht hij soms spottend, slechts een uitroepteken zou overblijven.”
(…)
‘Van de weeromstuit zag Jack nu bij heel wat mannen een pronte bips, zodat hij vermoedde dat de push-up-slip, waarmee zijn bestemmingsvlucht was begonnen, ingang had gevonden. Maar waren de klassieke pantalons wel aangepast aan de iets dikkere siliconen van de nieuwe broekjes? Het leek toch of heel wat van de zich altijd voortbewegenden moeilijker liepen, of ze een luier droegen. Hun billen schuurden, hun kont stak te veel omhoog, de kont van een loopse baviaan.’
De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook alle tags voor Georges Bernanos op dit blog.
Uit: Sous le soleil de Satan
« – Vraiment ? tu n’as jamais senti … comment dire ? Cela nous vient comme une idée … comme un vertige … de se laisser tomber, glisser … d’aller jusqu’en bas, – tout à fait- jusqu’au fond, – où le mépris des imbéciles ne viendrait même pas vous chercher … Et puis, mon vieux, là encore, rien ne vous contente … quelque chose vous manque encore … Ah ! jadis … que j’avais peur ! d’une parole … d’un regard … de rien. Tiens ! cette veille dame Sangner …m’a-t-elle fait du mal, un jour ! – un jour que je passais sur le pont de Planques – en écartant de moi, bien vite, sa petite nièce Laure … Hé quoi ! suis-je donc la peste, je me disais … Ah ! maintenant ! Maintenant … maintenant … maintenant son mépris : je voudrais aller au-devant ! Quel sang ont-elles dans mes veines, ces femmes qu’un regard fait hésiter – oui – dont un regard empoisonnerait le plaisir, et qui se donnent l’illusion d’être d’honnêtes nitouches jusque dans les bras de leur amant … On a honte ? Bien sûr, si tu veux, on a honte ! Mais, entre nous, depuis le premier jour, est-ce qu’on cherche autre chose ? »
(…)
“Qu’elle est longue la route du retour, la longue route ! Celle des armées battues, la route du soir, qui ne mène à rien, dans la poussière vaine !… Il faut aller, cependant, il faut marcher, tant que bat ce pauvre vieux cœur – pour rien, pour user la vie – parce qu’il n’y a pas de repos tant que dure le jour tant que l’astre cruel nous regarde, de son œil unique, au-dessus de l’horizon. Tant que bat le pauvre vieux cœur.”
De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook alle tags voor William Carleton op dit blog.
Uit: Wildgoose Lodge
“I had read the anonymous summons, but from its general import I believed it to be one of those special meetings convened for some purpose affecting the usual objects and proceedings of the body; at least the terms in which it was conveyed to me had nothing extraordinary or mysterious in them, beyond the simple fact, that it was not to be a general but a select meeting: this mark of confidence flattered me, and I determined to attend punctually. I was, it is true, desired to keep the circumstances entirely to myself, but there was nothing startling in this, for I had often received summonses of a similar nature. I therefore resolved to attend, according to the letter of my instructions, “on the next night, at the solemn hour of midnight, to deliberate and act upon such matters as should then and there be submitted to my consideration.” The morning after I received this message, I arose and resumed my usual occupations; but, from whatever cause it may have proceeded, I felt a sense of approaching evil hang heavily upon me; the beats of my pulse were languid, and an undefinable feeling of anxiety pervaded my whole spirit; even my face was pale, and my eye so heavy, that my father and brothers concluded me to be ill; an opinion which I thought at the time to be correct, for I felt exactly that kind of depression which precedes a severe fever. I could not understand what I experienced, nor can I yet, except by supposing that there is in human nature some mysterious faculty, by which, in coming calamities, the dread of some fearful evil is anticipated, and that it is possible to catch a dark presentiment of the sensations which they subsequently produce. For my part I can neither analyze nor define it; but on that day I knew it by painful experience, and so have a thousand others in similar circumstances.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2012 deel 2.