P. C. Boutens, Björn Kuhligk

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

HART EN LAND

Mijn hart wou nergens tieren
En nergens vond het vree
Dan tussen uw rivieren
Nabij uw grote zee,
Mijns harten eigen groene land
Dat voor mij dood en leven bant.

De wind zong door de bomen
Tot in mijn stille huis
De stemmen uwer stromen,
Uw volle zeegeruis:
Daar brak mijn hart in zangen uit,
Daar werd de stem van ’t bloed geluid.

Wel hebt gij mij gegeven
Al wat ik anderen bood.
Ik zong van dood en leven,
Van liefdes rijke nood:
Des harten tederste ademhaal,
Hij werd verstaanbaar in uw taal.

Al dieper zoeter wonder
Fluistert uw stem mij voor…
Laat mij niet sterven zonder
Uw levenwekkend koor!
De wind die in uw lover luwt,
Is ’t afscheid dat mijn hart niet schuwt.

Buiten de tijd en zijn bestier,
Een ledig nest
Hoog in de top van de populier,
Komt nooit mijn hart tot rust.
En alle dingen zijn eenzaam, en
Vloeien ineen –
Ik wil slechts wezen wat ik ben:
Alleen, alleen, alleen!

 

Rosengarten

Berlijn

Ik heb iets bijna schoons aanschouwd
Hier waar de jacht der oppervlakkigheid
Al schone dingen veil voor goud
Bezitten wil, en dus ontwijdt–
Ik heb iets bijna schoons aanschouwd:
In het verkeerdoorgonsde park
Terzij van zijn asfalten wegen,
Als in een straat een ingebouwde kerk,
Vond ik een rozentuin gelegen:
Daar in doorzonde bloemenwolk
Zweeg van het onbeschaafbaar volk
Het ijl gezwets, het loos gegil
Een spanne stil . . .
Hier heersen roos en rozeknop!
Zo dacht ik – middenin
Stond van onnoozle keizerin
De onnoozler pop.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Tiende strofe (Fragment)

Straks als zij met den witten morgen waakt
en ziet de golf van levenleenend licht
de wereld overvloeden tot elk ding
gebaad staat in goudblonde kenlijkheid,
dan gaat haar iets van zijn geheimnis op,
en sidderend doorproeft haar heilge vrees
de zoetheid van het onontkoombaar lot,
het oordeel dat zij nimmer iets zal weten
zoo na als hem van wien de allichte kunde
dit smachten blijft van nooit vervuld gemis,
verlangen dat het lief niet leeren mag,
maar hem vermoedt met zulk een zuivren tast
dat nooit éen schoone schijn, éen teêr bedrog
met bittre schaduw van ontgoocheling
de onnaakbaarheid van hare trouw beduistert.
Zoo wordt haar korte zijn in dit vreemd land
tot een onafgebroken zaalge jacht
van telkens weêr opnieuw gevonden worden,
gestâge ruil van schoon voor eeuwger schoon,
armoê voor rijkdom, wisslende eb en vloed
van liefde en wederliefde – en onverlet
begroet haar glimlach als een nieuw revier
de schemerdiepten van den jongen dood.

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portret door Christian de Moor, 1943

 

De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Björn Kuhligk op dit blog.

 

Uit: De taal van Gibraltar

Vandaag, op een dinsdag van onrust
loop ik op de grens langs het hek
elke twintig meter een schijnwerper
elke twintig meter een bewakingscamera
elke vijf minuten een jeep van de Guardia Civil
‘s middags roept de muezzin door de mazen
zie ik schoolkinderen, de tenten
van het Marokkaanse leger, daarachter rollen draad
een hek, uitgegraven aarde, dezelfde
in zijn kleur uitgegraven hemel

bij een doorgang dragen mannen
bumpers langs, achterbanken, kunststof
planken, ik zie rampzalige gebitten,
armen waar de aderen uitpuilen
als wilden ze de lichamen verlaten

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2021 en ook mijn blog van 20 februari 2019 en eveneens mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.

October (P. C. Boutens), John Hegley, Wallace Stevens

 

Bij het begin van oktober

 

Veere (Nederland) Oktobernevels door Théo van Rysselberghe, 1906

 

OKTOBER

Getij van Westerstorm en stille wolkendagen,
Van zondoorvloeide nevel, mistvergulde dauw, –
Alleen de blijdschap van een god kan lachend dragen
De zijden weelde van uw weemoeds kleurge rouw.

Geen mens doorproeft zo zoet als de eerste rode kersen
Der lenten in wier eeuwigheid hij had geloofd,
De rijpe wijn die gist in uwe volle persen,
De koele blanke vlezen van uw meluw ooft.

Om ons en in ons zijn zovele jarenkeren
Zomer en lente en liefde ontloken en verdord:
Om tegelijk de dood en de eeuwigheid te leren
Lijkt leven eerst te lang, is leven haast te kort.

Wij dolen, onvervulde stoffelijke schimmen,
Door de verluchte brand van hof en tuin en laan,
En breiden moeizaam vochte vleugelen tot klimmen,
Als heemlen in uw laaiende avond opengaan.

Om ’t helle sterven van wat niets verstond dan leven,
En nu niet verder dan zijn schone dood vermoedt,
Zouden wij rede als vreemd en onbegeerlijk goed
De zekerheid van alle komend voorjaar geven.

 

P. C. Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Middelburg, de geboorteplaats van P. C. Bouten, in de herfst

 

De Engelse dichter John Hegley werd geboren op 1 oktober 1953 in Londen. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2010 en eveneens alle tags voor John Hegley op dit blog.

 

Smelly

One playtime, staying out of the rain,
His heart sank, Someone sniffed his seat,
And said it stank,
A ritual followed,
in which you had to dare,
To whiff the niffy chair,
Requeling from the squeling,
In jubilant despair,
From that day on we called him smelly,
But one day Smelly wasn’t there,
Gone for good and noone knew where,
But you could still smell smelly,
If you smelt his chair.

 

John Hegley (Londen, 1 oktober 1953)

 

De Amerikaanse dichter en essayist Wallace Stevens werd geboren op 2 oktober 1879 in Reading, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Wallace Stevens op dit blog.

 

The green plant

De stilte: een gestalte
Die voorbij is.
Leeuwgele rozen van oktober zijn
Papier geworden.

Schaduwen van bomen
Als vernielde paraplus.

De afgeleefde woordenschat
Van zomer heeft ons niets meer
Te zeggen.

Het bruin onder het rood,
Goud onder het geel zijn
Vervalsingen, zon zonder
Warmte, in een spiegel –

Behalve dat een groene plant
Gloeit terwijl je kijkt naar
De mythe van het paarsgroene woud –

Gloeit boven legende,
Heidens in het groene
Van de harde werkelijkheid waartoe
De groene plant behoort.

 

Vertaald door Lloyd Haft

 

Wallace Stevens (2 oktober – 1879 – 2 augustus 1955)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e oktober ook mijn blog van 1 oktober 2021 en ook mijn blog van 1 oktober 2020 en eveneens mijn blog van 1 oktober 2018 en ook mijn blog van 1 oktober 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

William Shakespeare, Christine Busta

De Engelse dichter en schrijver William Shakespeare werd geboren in Stradford-upon-Avon op, vermoedelijk, 23 april 1564. Zie ook alle tags voor William Shakespeare op dit blog.

 

Sonnet vier

Spilzieke lieflijkheid, waarom verteert
Ge uw schoonheids erfdeel slechts tot eigen baat?
Natuur geeft niet, maar leent wat zij bescheert,
En, zelf mild, leent ze aan die mild zijn van daad.
Waarom misbruikt gij, schoone zuingaard, dan
De gulle gift, ter deeling u bedeeld?
Wat trekt gij, vruchtloos woekraar, rente van
Zoo groote som, terwijl gij haar verspeelt?
Want om u lieve zelf gij zelf u brengt,
Als gij uw omzet tot uzelf bepaalt.
Als dan natuur u oproept en verlangt
De afrekening, hoe krijgt gij haar betaald?
   Uw onbestede schoonheid deelt uw graf;
   Besteed, leeft zij en rekent voor u af.

 

Vertaald door P. C. Boutens

 

Sonnet 10

Schaam u en zeg dat ge geen liefde kent,
Gij, onbezorgd voor ’t eigene gevaar.
Bemind te worden zijt ge wel gewend,
Maar dat ge zelf niet mint, is al te klaar.

Want u bezielt een zoo misdadige haat,
Dat ge u zelfs inspant tot uw eigen pijn,
En naar vernieling van ’t schoon welfsel staat
Waarvan ’t herstel uw hoogste wensch moest zijn.

O wend uw zin, dat ik ’t mijn oordeel doe.
Bouw niet de haat, maar liefde een schoon gewelf.
Sluit voor uw eigen goedheid ’t hart niet toe
Of wees, voor ’t minst, goedhartig voor uzelf.

Maak u een nieuw zelf en verhoor mij nu,
Dat schoonheid leve in de uwen en in u.

 

Vertaald door Albert Verwey

 

Sonnet 15

Als ik bedenk hoe al wat groeit en leeft
Niet meer dan korte tijd volmaakt kan zijn;
Dat het toneel slechts schijn te bieden heeft,
Beïnvloed door de sterren in ’t geheim;

Als ik de mensheid zie: een plant die groeit,
Die kiemt en kwijnt onder dezelfde zon;
Eerst vol van jeugdig sap, dan uitgebloeid,
Zodat geen mens haar schoonheid heugen kon;

Beseffend dat ooit alles sterven zal,
Zie ik jouw rijke jeugd nu voor me staan,
Terwijl de Tijd bekokstooft met Verval
In welke nacht jouw jeugd zal ondergaan.

Mijn liefde is in oorlog met de Tijd;
Ik dicht, terwijl hij alles openrijt.

 

Vertaald door Arie van der Krogt

 

William Shakespeare (23 april 1564 – 23 april 1616)
Standbeeld in Stratford-upon-Avo

 

De Oostenrijkse dichteres Christine Busta werd geboren op 23 april 1915 in Wenen. Zie ook alle tags voor Christine Busta op dit blog.

 

Op de wanden van mijn geheime kerk

Op de wanden van mijn geheime kerk,
waarop ik zelf taferelen schilder,
staan ze allen opgewekt bijeen:

De Goede Herder en de harige Pan,
omstoeid door schapen, geiten en bokken,
de verloren zoon in gesprek met Odusseus,
Petrus die over het water wandelt,
en Arion op de trouwe dolfijn,
Sint Franciscus zingend met Orfeus,
Magdalena die Leda omarmt.

En te midden van sierlijk onkruid
veel kamelen en ezels
van hun last bevrijd
zoals wolven van de honger.

Ook ridder Joris, in een kluwen
van wierook spuwende draken,
leeuwen met gouden ogen, snuffelend in folianten
met Hiëronymus hun vriend,
prachtige vliegenzwammen bij kinderlijke cantharellen,
en pauwen die deemoedig paraderen rond
Maria de Moeder van Smarten.

Op het altaarpaneel reikt
Veronica aan Judas de zweetdoek aan
in ruil voor de strop van de wanhoop.

 

Vertaald door Harry Gielen

 

Christine Busta (23 april 1915 – 3 december 1987)
Portret door Rudolf Pleban, 1942

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e april ook mijn blog van 23 april 2020 en eveneens mijn blog van 23 april 2019 en ook mijn blog van 23 april 2017 deel 3.

250 Jaar Novalis

 

250 Jaar Novalis

De Duitse dichter en schrijver Novalis werd geboren in Oberwiederstedt op 2 mei 1772. Dat is vandaag precies 250 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Novalis op dit blog.

Uit: Heinrich von Ofterdingen

„Die Eltern lagen schon und schliefen, die Wanduhr schlug ihren einförmigen Takt, vor den klappernden Fenstern sauste der Wind; abwechselnd wurde die Stube hell von dem Schimmer des Mondes. Der Jüngling lag unruhig auf seinem Lager, und gedachte des Fremden und seiner Erzählungen. »Nicht die Schätze sind es, die ein so unaussprechliches Verlangen in mir geweckt haben«, sagte er zu sich selbst; »fern ab liegt mir alle Habsucht: aber die blaue Blume sehn’ ich mich zu erblicken. Sie liegt mir unaufhörlich im Sinn, und ich kann nichts anderes dichten und denken. So ist mir noch nie zumute gewesen: es ist, als hätt ich vorhin geträumt, oder ich wäre in eine andere Welt hinübergeschlummert; denn in der Welt, in der ich sonst lebte, wer hätte da sich um Blumen bekümmert, und gar von einer so seltsamen Leidenschaft für eine Blume hab’ ich damals nie gehört. Wo eigentlich nur der Fremde herkam? Keiner von uns hat je einen ähnlichen Menschen gesehn; doch weiß ich nicht, warum nur ich von seinen Reden so ergriffen worden bin; die andern haben ja das nämliche gehört, und keinem ist so etwas begegnet. Daß ich auch nicht einmal von meinem wunderlichen Zustande reden kann! Es ist mir oft so entzückend wohl, und nur dann, wenn ich die Blume nicht recht gegenwärtig habe, befällt mich so ein tiefes, inniges Treiben: das kann und wird keiner verstehn. Ich glaubte, ich wäre wahnsinnig, wenn ich nicht so klar und hell sähe und dächte, mir ist seitdem alles viel bekannter. Ich hörte einst von alten Zeiten reden; wie da die Tiere und Bäume und Felsen mit den Menschen gesprochen hätten. Mir ist gerade so, als wollten sie allaugenblicklich anfangen, und als könnte ich es ihnen ansehen, was sie mir sagen wollten. Es muß noch viel Worte geben, die ich nicht weiß: wußte ich mehr, so könnte ich viel besser alles begreifen. Sonst tanzte ich gern; jetzt denke ich lieber nach der Musik.« Der Jüngling verlor sich allmählich in süßen Phantasien und entschlummerte. Da träumte ihm erst von unabsehlichen Fernen, und wilden, unbekannten Gegenden. Er wanderte über Meere mit unbegreiflicher Leichtigkeit; wunderliche Tiere sah er; er lebte mit mannigfaltigen Menschen, bald im Kriege, in wildem Getümmel, in stillen Hütten. Er geriet in Gefangenschaft und die schmählichste Not. Alle Empfindungen stiegen bis zu einer niegekannten Höhe in ihm. Er durchlebte ein unendlich buntes Leben; starb und kam wieder, liebte bis zur höchsten Leidenschaft, und war dann wieder auf ewig von seiner Geliebten getrennt. Endlich gegen Morgen, wie draußen die Dämmerung anbrach, wurde es stiller in seiner Seele, klarer und bleibender wurden die Bilder. Es kam ihm vor, als ginge er in einem dunkeln Walde allein. Nur selten schimmerte der Tag durch das grüne Netz. Bald kam er vor eine Felsenschlucht, die bergan stieg.“

 

Geestelijk lied

Als hij maar van mij is,
Als ik mijn hem weet,
Als mijn hart tot dood nabij is,
Nimmermeer zijn trouw vergeet,
Kan geen leed genaken
De aandacht mijner liefdeblijde wake.

Als hij maar van mij is,
Zeg ik ’t al vaarwel en ga,
Slaaf gelijk geen ander vrij is,
Reis ik mijnen meester na,
Kan getroost aan andren laten
Levens breede lichte volle straten.

Als hij maar van mij is,
Slaap ik zorgeloos,
En zijns harten warme tij is
Mijne lafenis altoos,
Tot de teedre dwang dier tochten
Heel mijn hart zal kneden en doorvochten.

Als hij maar van mij is,
Heeft mijn hart al wat het vraagt,
Zalig als de serafijn is,
Die der Jonkvrouw sluier draagt:
Mijn verrukte zinnen
Kunnen ’t aardsche haten noch beminnen.

Waar hij maar van mij is,
Staat mijn stad en huis;
Alle goed, waar hij van mij is,
Komt mij als een erfdeel thuis:
Broedren lang verloren
Vind ik in zijn jongeren herboren.

 

Vertaald door P.C. Boutens

 

Novalis (2 mei 1772 – 25 maart 1801)
Portret door Franz Gareis, 1799

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2021 en ook mijn blog van 2 mei 2018 en ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

P. C. Boutens, Björn Kuhligk

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

Waar tijd en eeuwigheid elkaar beroeren

Waar tijd en eeuwigheid elkaar beroeren,
Worden de sterren in de nacht geboren,
Vuurbloemen die de rijzendranke roeren
Van donkre aardtochten naar Gods ooglicht boren.

En waar de heemlen van voor Hem vervloeren
Tot glazen glansbaan eindelozer koren,
Lijnen der stelslen weemlende contouren
Door ’t klaar kristal donkervermoede voren:

Door weerszijds-open venstren als door ogen
Schijnen de heemlen in elkaar en de aarde:
Liefde met liefde wisslen wondre waarden,

Aarddonker tegen Godslicht opgewogen ….
In evenwicht van gulden ruil geheven
Wandelt de wereld vleugelloos te zweven.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Tiende strofe (Fragment)

En geen van hen die alle leed en vreugd
vergeten voor den dagelijkschen slaap,
geen maag, geen vriend, geen lief blijft hun nabij,
of spant den schijn van zijn aanwezigheid
tot gouden aandacht die hun lijden deelt.
In eenzaamheid van angst en zelfverwijt
ontluiken langzaam hun verlaten oogen
tot helderdiep ontzag en zoetste schaamte,
de zuivre ootmoedigheid waardoor hun god
zich openbaren kan: hun onbewustheid
glijdt als een blinddoek weg voor hun gezicht.
Daar breekt door dien verteederde’ oogenbloei
het witte licht van zijn onzienlijkheid
in duizendvoudig geschakeerde glanzen
en spiegelt zich in ieder aardeding,
en allerweeg ontvonken zijne spranken
als sterren meerdren in den vroegen nacht –
en hij die nergens was, is overal.
Zoo draagt voor éen verrukten ademtocht
de ziel de weerld als haar doorzichtig kleed,
allevend middelpunt van ’t evenwicht
oneindger sferen siddrend overdauwd
met het versch vuur van haar verzaligd leed…
Doch als een bloem, door overfelle zon
verblind, den nacht nabij vreest en heur hart
wegsluit voor de overdaad van licht, zoo draagt
zij d’ aanblik niet van haar verheerlijking:
haar oogen schuw Gods vollen dag te zien
en huiverend voor zijn verdonkering,
dekken, onwetend dat hun eigen glans
hem schiep, in zich de wellen weg van ’t licht
waarvan hun schroom den weêrschijn wil ontgaan,
en haasten tastend naar den veilgen avond
de schaduw binnen van vertrouwden droom.
En als een minnaar ’t lang verloochend lief
verrast waar zij hem minst verwachten zou,
en wint de schuwheid van haar zaalgen schrik
met teederheid verdubbeld en bewijs
van volle en onvoorwaardlijke overgaaf,
zoo in de binnenkaamren van den slaap
onthult zijn duistre tegenwoordigheid
zich voor het eerst in schoonheid zoo volkomen
als geen oog langer dan éen blik beleven
en geen herinnering vasthouden kan.

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portret door Max von Seydewitz, 1923

 


De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Björn Kuhligk op dit blog.

Wat vaststaat

Ik ontken de tijdstippen, de oppervlakken
de plaatsen die moeten worden vastgepind

Ik hou van wat ik niet kan verpatsen
Ik haat waar ik anders van zou houden

Ik vertrouw het water, het onvermogen
de vaagheid, het zand

zolang ik me kan herinneren, begint
het wensen steeds weer van voren af aan

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2019 en ook mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.

David Nolens, P. C. Boutens, Sally Rooney, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook alle tags voor David Nolens op dit blog.

Uit: De kunst van het wachten

“Nadat Jack de laatste hand had gelegd aan een campagne voor de push-upslip voor mannen, die een pronte bips beloofde, ging hij woedend over zoveel banaliteit de straat op. Dat hij zich had gespecialiseerd in dit soort campagnes en dat hij daar goed zijn geld mee verdiende, was hem een doorn in het oog. Hij was inmiddels midden dertig en wat had hij bereikt? Hij was partner in een succesvol reclamebureau. Hij woonde in een mooi en ruim appartement in het centrum van Brussel. Hij was vrijgezel en werd begeerd. Als hij zijn aandeel in het agentschap zou verkopen, zou hij op voorwaarde van een sobere levensstijl kunnen rentenieren. Dit korte lijstje was de mantra waarmee hij zich steeds weer het geluk aanpraatte. Een soort rationeel geluk, louter gebaseerd op de feiten van zijn comfort. Hoe hard hij ook nadacht, hij vond geen noemenswaardig probleem dat het geluk ondergroef. Maar de pushupslip had vreemd genoeg iets in hem losgemaakt. Hij had enkele dagen voordien zelf de push-upslip aangepast en er een hele dag in rondgelopen, om zich zo in zijn product in te leven. Sindsdien was er iets veranderd. Hij had het verschrikkelijke gevoel gehad dat hij als volwassen man een luier droeg. En dat gevoel had hij niet van zich af kunnen schudden, ook niet nadat hij de push-upslip had uitgedaan. Zelfs naakt werd hij nog de dikke met siliconen gevulde stof op zijn achterwerk gewaar. ’s Nachts droomde hij van zichzelf aIs baby en overdag leek het of elke volwassene hem spottend toegrijnsde.
Vanuit die onmachtige woede ging hij, in een ruimte van mutsen, sjaals en bottines, de straat op. De eerste voorbijganger, een man met een zwart hoedje op zijn hoofd, gaf hij een klap in het gezicht, hard genoeg om zijn hand te voelen nagloeien, en vervolgens wandelde hij verder, zonder naar hem om te kijken.
Hij had zijn schaatsmuts tot ver over zijn oren getrokken en zijn handen diep in zijn zakken gestoken. Maar tegelijk was hij verheugd over wat hij had gedaan en moest hij onwillekeurig denken aan al die meisjes, die eindeloze rij blanke wichtjes met purperen lipjes die dagelijks in hun arm krasten, om het gevoel te hebben dat ze leefden. Precies dat gevoel nam ook bij Jack de overhand, met dit verschil dat hij iemand anders en niet zichzelf pijn had gedaan. Er hingen donkere wolken boven de stad en het begon zacht te druppelen. De straatwandelaars gingen gehaaster lopen, maar de man vóór hem op het voetpad hield halt en draaide zich om, waarop Jack tegen hem aanbotste.
Nog voor de man zich kon verontschuldigen, riep Jack: ‘Wat is dat toch met u?!’ Het was een deftige man, type kunstdocent. Eerst keek hij hem geschrokken aan, maar toen begon de man te lachen om Jacks absurde uitspraak en Jack besefte, alsof hij hem tot diep binnenin kon lezen, dat hij wist dat hij niet hem maar zichzelf had toegeroepen, dat hij eigenlijk had bedoeld: ‘Wat is dat toch met mij?!’

 


David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

In ’t huis van Smart

In ’t huis van Smart, waar ik belandde
Bij ’t jammerlijkste dansjolijt,
Zag ‘k Zorg en Ouderdom en Spijt
Dansen of zij ’t van buiten kenden.

De Tamboerijn, bij naam Ellende,
Gaf, hoog bevel, de stok respijt
In ’t huis van Smart, waar ik belandde
Bij ’t jammerlijkste dansjolijt.

In huilgezangen brak de bende
Buiten muziek en maat en tijd –
Verveeld, van angst mijzelve kwijt,
Sliep ‘k in, vóór het nog erger endde,
In ’t huis van Smart, waar ik belandde.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Tiende strofe (Fragment)

Die lichte god bemint de heimlijkheid
van jonge menschenzielen, in het donker
der teedre harten viert hij zijn geboorten;
en, wreede zegen zijnen uitverkoornen,
wijdt hij hun leven tot een zalige onrust,
éen wrange jeugd van onvervuld verlangen,
éen bloesem naar geluk. Verdwaasd en eenzaam
dolen zij door dit ruchtig volk waar elk
uit troeblen waan van zelfvergetelheid
puurt de openbaring van zijn poovre zelf,
en dan met loomer voet die leêge vondst
te ontloopen zoekt in altijd schaamler schijn,
tot nergens toevlucht blijft dan in den dood..
Maar zij gaan eenzaam, buiten elk verband.
Door roep van liefdeloosheid en verwijt
van zelfzucht dragen zij hun duistren schat,
levend-albasten glansdoorschenen lijven
van zulk een zuiversterke lieflijkheid
als nimmer de armoê dezer wereld kan
erkennen voor haar rijkst voldragen wonder.
Ook duldt hun jeugd den blinden kommer niet
dier goddlijk-zwangere verlorenheid,
maar doet zich zelf het smartlijkst ongelijk:
de wanhoop naar ’t ontastbaar na geluk
benijdt der anderen vreemdroode liefden,
en strekt de hand naar den gereeden beker;
maar de éene teug van overkruiden wijn
prikkelt met duur van overwakkre ellende
de moede wake van hun eeuwgen droom.

 


Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portret door Chris de Moor, 1942

 

De Ierse schrijfster Sally Rooney werd geboren op 20 februari 1991 in Castlebar. Zie ook alle tags voor Sally Rooney op dit blog.

Uit: Normal People

“After the first time they had sex, Marianne stayed the night in his house. He had never been with a girl who was a virgin before. In total he had only had sex a small number of times, and always with girls who went on to tell the whole school about it afterwards. He’d had to hear his actions repeated back to him later in the locker room: his errors, and, so much worse, his excruciating attempts at tenderness, performed in gigantic pantomime. With Marianne it was different, because everything was between them only, even awkward or difficult things. He could do or say anything he wanted with her and no one would ever find out. It gave him a vertiginous, light-headed feeling to think about it. When he touched her that night she was so wet, and she rolled her eyes back into her head and said: God, yes. And she was allowed to say it, no one would know. He was afraid he would come then just from touching her like that.
In the hallway the next morning he kissed her goodbye and her mouth tasted alkaline, like toothpaste. Thanks, she said. Then she left, before he understood what he was being thanked for. He put the bedsheets in the washing machine and took fresh linen from the hot press. He was thinking about what a secretive, independent-minded person Marianne was, that she could come over to his house and let him have sex with her, and she felt no need to tell anyone about it. She just let things happen, like nothing meant anything to her.
Lorraine got home that afternoon. Before she’d even put her keys on the table she said: Is that the washing machine? Connell nodded. She crouched down and looked through the round glass window into the drum, where his sheets were tossing around in the froth.
I’m not going to ask, she said.
What?
She started to fill the kettle, while he leaned against the countertop.
Why your bedclothes are in the wash, she said. I’m not asking.
He rolled his eyes just for something to do with his face.
You think the worst of everything, he said.
She laughed, fixing the kettle into its cradle and hitting the switch. Excuse me, she said. I must be the most permissive mother of anyone in your school. As long as you’re using protection, you can do what you want.”

 


Sally Rooney (Castlebar, 20 februari 1991)

 

De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Zie ook alle tags voor Ellen Gilchrist op dit blog.

Uit: Falling Through Space. The Journals of Ellen Gilchrist

“This is my home. This is where I was born. This is the bayou that runs in my dreams, this is the bayou bank that taught me to love water, where I spent endless summer hours alone or with my cousins. This is where I learned to swim, where mud first oozed up between my toes. This is where I saw embryos inside the abdomens of minnows. This is where I believed that if I was vain and looked too long into the water I would turn into a flower. This is where I learned the legend of the greedy dog. There was an old dog on a raft and he had a bone in his teeth and he looked down into the water and saw a dog carrying a bone and he dropped the one he was holding to snatch the other dog’s bone away and so lost both bones, the real and the imaginary. That’s a new bridge. The one that was here when I was small had a beautiful elaborate scaffolding on top. I thought I must be a princess, of royal blood, to have such a bridge with such a magnificent top. To have such land with so many bugs and a bayou with so many fish and mussels and gars and maybe even alligators. This is the porch that at one time ran all the way around the house. My grandfather built this house and my mother came here when she was four years old. My brother was born in that front bedroom. I was born forty miles away in a hospital and only came here three days later.
The ghost of Eli Nailor walks these halls. He was a black boy who was adopted by my great-great-grandmother when he was orphaned as a child. The woman I am named for raised him. He was the cook in this house all the days of his life and had a cabin beside the kitchen and the gardens and the henhouse and the chickenyard. This was a good life. There were never slaves here. The black people came here after the Civil War; they were free people from Natchez. Black people and white people lived and worked here in harmony. My grandfather thought of himself as an Englishman. He was tall and proud and brave and civilized.
Here is where my Aunt Roberta raised angora rabbits during the Second World War and there is the chickenhouse where I spied on the Broad Jump Pit when my brother and my cousins were training for the Olympics. This is the richest land in the world. The topsoil goes thirteen to eighteen feet in some places. You could grow anything here.”

 


Ellen Gilchrist (Vicksburg, 20 februari 1935)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook alle tags voor Julia Frank op dit blog.

Uit: Bauchlandung

“Ich knie auf dem Parkett vor dem Sofa und beobachte Luise, wie sie schläft. Sie schläft sich den Rausch ihres Geburtstags aus. Draußen Zionskirchplatz ohne Verkehr, auch von der Kastanienallee höre ich wenig. Luise schmatzt im Schlaf, ganz leise, fast unhörbar. Ich streiche über den Saum des Chiffons, der rauh ihren Hals umschließt, rieche sie, ihren vertrauten Geruch, der mich an frischgeschnittenes Gras erinnert, ziehe die rotblonde Locke aus der Falte, die sich am Hals gebildet hat, und suche die glatte Haut ihrer Wangen ab – ob sich schon im entspannten Zustand eine Spur ihrer Grübchen entdecken läßt? –, ihre Haut ist von blassen Sommersprossen übersät. Ich liebe Luise. Und noch etwas: Sie ist meine Schwester. Es klingelt, sie regt sich nicht. Als ich aufstehe, knarrt das Parkett unter meinen nackten Füßen. Über der Lehne des Sofas hängt ihr schwarzes Lederbustier, ich nehme es, der warme Geruch steigt in meine Nase, ich ziehe es an. Meine Brüste haben Platz in den Schalen, beim Gehen stoßen sie vorn an das Leder. Draußen im Flur schlüpfe ich in ihre Schuhe: leichte altmodische Schuhe mit Absätzen, die laut sind und das Parkett zerkratzen, ich drücke auf den Summer und gehe in die Küche, wo über dem Stuhl mein Kleid hängt. Ich streife es über und bemerke, daß die langen Träger des Kleides viel von dem Bustier sehen lassen, aber es ist zu spät, etwas anderes zu suchen. Ich bleibe hinter der angelehnten Tür stehen und lausche in das Treppenhaus, bis ich die Schritte auf dem letzten Absatz höre. Ich öffne. »Was machst du hier?« frage ich Olek, fast möchte ich sagen: Sie empfängt noch nicht. »Zu Luise«, sagt er hastig, er möchte zu Luise, fährt sich durch die kurzen verklebten Haare, ich lasse ihn herein, und sein nackter Arm berührt meinen. »Sie schläft noch«, sage ich und lehne mich an den Rahmen der Küchentür. »Dann weck sie, es ist wichtig, ich muß sie sehen.« »Und warum warst du dann gestern nicht da?« »Bei ihrem Geburtstag? Sie hat mich ausgeladen.« Olek möchte an mir vorbei, ich suche die zufällige Berührung, aber er weicht aus und tritt in die Küche. Der Kragen seines T-Shirts ist etwas schmuddelig, die Sonne hat seinen Nacken gerötet. Ich schließe die Wohnungstür. Sein Blick fliegt über die benutzten Gläser, die überall auf den Fensterbrettern und Regalen stehen.
Er dreht sich zu mir um, die Unruhe in seinen Augen amüsiert mich, ich muß an die zwei anderen Liebhaber denken, die gestern unter den Gästen waren und Luiseden Abend versüßt haben, bevor sie nacheinander gegangen sind. »Was ist es denn, was dich so aufregt?« frage ich mit leichtem Spott. »Der Hund, er wurde angefahren.« Olek sieht mich nicht an, ich erinnere mich, daß Luise ihm vor wenigen Tagen ihren Hund anvertraut hat, damit die Geburtstagsgäste nicht gestört würden. Er knetet seine Hände, und ich sehe die Adern an seinen Unterarmen hervortreten.“

 

 
Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook alle tags voor Georges Bernanos op dit blog.

Uit: Journal d’un curé de campagne

« Mais enfin j’étais très fier d’avoir à leur parler d’autre chose que des problèmes de fractions, du droit civique, ou encore de ces abominables leçons de choses, qui ne sont en effet que des leçons de choses et rien de plus. L’homme à l’école des choses ! Et puis j’étais délivré de cette sorte de crainte presque maladive, que tout jeune prêtre éprouve, je pense, lorsque certains mots, certaines images lui viennent aux lèvres, d’une raillerie, d’une équivoque, qui brisant notre élan, fait que nous nous en tenons forcément à d’austères leçons doctrinales dans un vocabulaire si usé mais si sûr qu’il ne choque personne, ayant au moins le mérite de décourager les commentaires ironiques à force de vague et d’ennui. À nous entendre on croirait trop souvent que nous prêchons le Dieu des spiritualistes, l’Être suprême, je ne sais quoi, rien qui ressemble, en tout cas, à ce Seigneur que nous avons appris à connaître comme un merveilleux ami vivant, qui souffre de nos peines, s’émeut de nos joies, partagera notre agonie, nous recevra dans ses bras, sur son cœur.
J’ai tout de suite senti la résistance des garçons, je me suis tu. Après tout, ce n’est pas leur faute, si à l’expérience précoce des bêtes – inévitable – s’ajoute maintenant celle du cinéma hebdomadaire.
Quand leur bouche a pu l’articuler pour la première fois, le mot amour était déjà un mot ridicule, un mot souillé qu’ils auraient volontiers poursuivi en riant, à coups de pierres, comme ils font des crapauds. Mais les filles m’avaient donné quelque espoir, Séraphita Dumouchel surtout. C’est la meilleure élève du catéchisme, gaie, proprette, le regard un peu hardi, bien que pur. J’avais pris peu à peu l’habitude de la distinguer parmi ses camarades moins attentives, je l’interrogeais souvent, j’avais un peu l’air de parler pour elle. La semaine passée, comme je lui donnais à la sacristie son bon point hebdomadaire – une belle image – j’ai posé sans y penser les deux mains sur ses épaules et je lui ai dit : « As-tu hâte de recevoir le bon Jésus ? Est-ce que le temps te semble long ? – Non, m’a-t-elle répondu, pourquoi ? Ça viendra quand ça viendra. » J’étais interloqué, pas trop scandalisé d’ailleurs, car je sais la malice des enfants. J’ai repris : « Tu comprends, pourtant ? Tu m’écoutes si bien ! » Alors son petit visage s’est raidi et elle a répondu en me fixant : « C’est parce que vous avez de très beaux yeux. »
Je n’ai pas bronché, naturellement, nous sommes sortis ensemble de la sacristie et toutes ses compagnes qui chuchotaient se sont tues brusquement, puis ont éclaté de rire. Évidemment, elles avaient combiné la chose entre elles. »

 


Georges Bernanos (20 februari 1888 – 5 juli 1948)
Cover

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook alle tags voor William Carleton op dit blog.

Uit: The Emigrants Of Ahadarra

“On the drawing-room stairs there lay what had once been a carpet, but so inseparable had been their connexion that the stairs were now worn through it, and it required a sharp eye to distinguish such fragments of it as remained from the colour of the dirty boards it covered and the dust that lay on both. On entering the kitchen Peety and his little girl found thir-teen or fourteen, in family labourers and servants of both sexes, seated at a long deal table, each with a large wooden noggin of buttermilk and a spoon of suitable dimensions, dig-ging as if for a wager into one or other of two immense wooden bowls of stirabout so thick and firm in consistency that, as the phrase goes, a man might dance on it. This however was not the only picture of such enjoyment that the kitchen afforded. Over beside the dresser was turned upon one side the huge pot in which the morning meal had been made, and at the bottom of which, inside of course, a spirit of rivalry equally vigorous and animated, but by no means so harmonious’, was kept up by two dogs and a couple of pigs, which were squab-bling and whining and snarling among each other, whilst they tuned away at the scrapings or residuum that was left behind after the stirabout had been emptied out of it. The whole kitchen, in fact, had a strong and healthy smell of food—the dresser, a huge one, was covered with an immense quantity of pewter, wood, and doff; and it was only necessary to cast one’s eye towards the chimney to perceive by the weighty masses of black hung beef and the huge sides and flitches of deep yellow bacon which lined it, that plenty and abundance, even to overflowing, predominated in the family. The ” chimney brace” nrn!reqri Car out over the fireplace towards the floor, and under it on each side stretched two long nobs or chimney conisr seats, on which nearly a dozen persons could sit of a winter evening.”

 


William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)
Cover

 

De Nederlandse dichter, liedtekstschrijver, toneelschrijver en boekhandelaar Cornelis Sweerts werd geboren in Amsterdam op 20 februari 1669. Zie ook alle tags voor Cornelis Sweerts op dit blog.

 

O welvernoegde zinnen

O welvernoegde zinnen,
Gy baart een zaligheid,
Die Minnaars niet beminnen,
Wiens vryheid neder leit.
Hoe vlieten uwe dagen,
In zoete rust voorby
Wyl haar de min doet klagen,
Van smert en razerny,
Ik wil gelyk de blinden,
Myn vryheid aan geen kroon,
Noch gulde ketens binden,
Geen goud en blinkt zo schoon.

 


Cornelis Sweerts (20 februari 1669 – 23 maart 1749)
Amsterdam, gezicht op de Dam met het stadhuis in aanbouw door Johannes Lingelbach, 1656

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Johann Heinrich Voß werd geboren op 20 februari 1751 in Sommersdorf / Mecklenburg. Zie ook alle tags voor Johann Heinrich Voß op dit blog.

 

Willkommen im Grünen!

Willkommen im Grünen!
Der Himmel ist blau,
Und blumig die Au,
Der Lenz ist erschienen!
Er spiegelt sich hell
Am luftigen Quell,
Willkommen im Grünen!
Willkommen im Grünen!
Das Vögelein springt
Auf Sproßen und singt:
Der Lenz ist erschienen!
Im säuselt der West
Ums heimliche Nest,
Willkommen im Grünen!

 

Stand und Würde

Der adliche Rat
Mein Vater war ein Reichsbaron!
Und Ihrer war, ich meine…?

Der bürgerliche Rat
So niedrig, daß, mein Herr Baron,
Ich glaube, wären Sie sein Sohn,
Sie hüteten die Schweine.

 

Schlaue Liebe

Mein Weibchen traun verschenkt’ ich nicht,
Wär’s auch erlaubt; denn Paulus spricht:
Was Ihr verschenkt, Ihr lieben Brüder,
Bekommt ihr doppelt wieder.

 


Johann Heinrich Voß (20 februari 1751 – 29 maart 1826)
Monument in Penzlin

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2018 en eveneens mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.

P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß, Pierre Boulle

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

Sonnet II

Hemel, eindloos blauw lokkend zieleweiland, –
Zee, die in zon- en maanstilte of wolkdonderen
Aandrijft de veelheid der wereldsche wonderen
Wier vrije vlotte vloot bij ieder tij landt,
Zie ons, bleek menschdom, uit ons eng afzonderen
Op dit uw zielenvol dagegroen eiland,
Als slaven naar hun overzeesch en vrij land,
Wringen ons handen van vervoerings vlonderen:

Diep in een ouden droom die altijd weêrkomt,
Ligt opgetrokken aan den havenkant
Vleugelen boot waarmeê we eens zijn geland
Als zon en maan en sneeuw en regen neêrkomt, –
Tot laten einddroom wanneer ge openbreidt:
Windbreede vaart naar alle oneindigheid.

 

Sonnet VIII

Kom: ik ben enkel lust en lieflijkheid,
Een zilvervolle hof altijdig ooft,
Waar knop en bloesem eeuwge vrucht belooft,
Een levend maal op ieder uur bereid.

En waar het hart der stilte welft en spreidt,
Aardkoele woon doorluchtig overloofd,
Houdt zon en maan om Uw hoog-heerlijk hoofd
Haar gulde’ afspraken tot in eeuwigheid.

O kom: geen weet het enge steile pad
Dat door de bergen naar den wijngaard leidt,
Dan Gij alleen en die den hof geplant heeft:
God, die eens zeker komt te Zijner tijd
En streng-rechtvaardig U de tienden schat
Van vele aardsche oogsten die Hij U verpand heeft.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Negende strofe

Daar is niet éen die eenzaam gaat als ik,
en geen der andren draagt zijn harts geheim –
dit donker zaad dat zwelt naar lichten bloei,
dit stomme leed dat hijgt naar luid geluk –
in zulk een klem van onverbreekbaar zwijgen.
Want als een kind, in vroegste jeugd verdoold
naar een ver land, moeder en moedertaal
alleen nog weet als felbewust gemis,
ergens achter den bleeken horizon
een lang verloren onbereikbren schat;
en als zijn hart in druk van smart of vreugd
zich uit moet spreken aan een ander hart,
keert het vreemd woord in ledige echo weder,
ijdel en dood zoodra zijn mond het sprak -:
zóo, waar ik door de lichte volten dwaal
van dit ontelbaar levendschoone volk,
wenken van de overzij der dubble stilte
oogen alzijds mijn oogen als gelijken,
en mijn hart bonst in luideloozen zang;
maar als mijn schuwe groet hun nadertreedt,
en van hun lippen ruischt het helder antwoord,
dan voel ik hoe ik nimmer halen zal
den simplen aanslag van dien heemschen toon,
en ’t teedre lied blijft op mijn lippen stom…
En andren onderwijl, als duistre schimmen,
met oogen achter schaduwmom versmeuld,
sluipen en duiken door het dichtst gewoel,
en vaak benadert mij hun half gebaar
als een dof grijnzen: ‘gij zijt éen van ons’ –
en van hun lippen valt een heesch gefluister,
een taal waarin geen schepsel zingen kan,
maar waarvan iedre klank mijn hart doorpriemt
en ieder woord mijn diepste wezen schokt,
en tranen wellen, die mijn oogen branden…
O daar is geen die eenzaam gaat als ik!

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portret door Willem van Konijnenburg, 1914

Lees verder “P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß, Pierre Boulle”

P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

De ruchtige belijders van een naam

De ruchtige belijders van een naam
Zijn grif ook tot verloochenen bekwaam.
Die `t onuitspreeklijke niet leert verzwijgen,
Verslingert tussen ijdel woordgekraam.

 

Leeuwerik

Blijft gij nooit één blanke uchtend,
Leeuwrik, zingen hier beneên,
Die uw nachtlijk nest ontvluchtend
Door de zilvren neevlen heen

Vleuglings vindt de gouden wegen
Waar uw aadmen juichen wordt,
Tot uw zang in vuren regen
Naar de koele vore stort;

Zingt gij nooit de rode smarten
Van de duistre aardenacht,
Wordt het bloeden onzer harten
Wel gestelpt, maar nooit verklacht?…

In het ijle blauw verloren
Volgt mijn oog niet meer uw vlucht,
Maar uw antwoord dwaast mijn oren
Met zijn zaligend gerucht:

Steeds, uit vreugd of smart gerezen,
Heeft de ziel uw vreugd verstaan,
En tot uwe vreugd genezen,
Ons gemeen geheim geraên:

Alle smart omhooggedragen
Meerdert vreugdes gouden schat:
Slechts de vleuglen die ons schragen,
Zijn van aardes tranen nat.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Achtste strofe

Soms als de nachten zonder sterren zijn,
zwelt door het donker voor mijn slaaplooze oogen
een groote trage hartstochtsombre maan
en schijnt de stille wereld schemerleêg
met lichteloozen violetten gloed
en drenkt mijn weerloos hart in zwoele wanhoop
van namelooze pijnen. Want ik voel
in elken nieuwen straal die mij bestelpt,
den blik van telkens andre lang vergeten
oogen die eens vergeefs mijn liefde vroegen,
en ademkorte ontmoetingen nooit herdacht
doen éen voor éen als sombre bloemen open
haar onvergeetlijke beteekenis…
Zóo in den vollen beker van geluk
mengt liefde voor het hart dat haar belijdt
als soeverein, zijn onontkoombaar deel
van levens bitterheid, leed zoo ondraaglijk
als peilloos schoon en goddelijk noodwendig,
en leidt het binnen in haar groot heelal,
de wereld van haar onverklaard geheim
waar in de duizellichte oneindigheid
hoogheerelijke willekeur bestelt
volkomen, ondoorgrondlijk evenwicht,
en ieder onverminderd schuldig blijft
ook wat hij anderen onthouden moet.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portert door door Max von Seydewitz, 1923

Lees verder “P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß”

Dolce far niente, P. C. Boutens, Breyten Breytenbach, Alfred Schaffer, Frans Kusters, Michael Nava, Justin Haythe, James Alan McPherson, Hans Arp

Dolce far niente

 
Sand Dunes at Sunset door Henry Ossawa Tanner, ca 1885
Dit schilderij hangt in de Green Room van het Witte Huis

 

Laatste zomerdag

Al de gouden middaguren
Van de zonnen die verzonken,
Stralen door dit blankdoorblonken
Blindend dak van blauwe muren
Op den stervensstillen lach
Van den laatsten zomerdag.

In de dalen van de duinen
Huivren wondre schemeringen
Om de helderheid der dingen;
En geen aêm vleugt langs de kruinen;
Dieper dan de middagvreê
Hijgt de stilte van de zee.

Als verwaasde glanzen dalen
Door de sidderende luchten
Vlakker al de breede vluchten
Van verzilverd gouden stralen,
Tot de glans in gloed ontblaakt
Waar hij Zomers peluw raakt. . .

Mogen liefdes gouden uren
Die uw oogen zijn vergeten
Tot éen glans van hemelsch weten,
Zóo uw witte peluw vuren,
Ziel mijn ziel, waar uw gezicht
In zijn laatsten glimlach ligt!

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Middelburg, haven. Boutens werd geboren in Middelburg.

Lees verder “Dolce far niente, P. C. Boutens, Breyten Breytenbach, Alfred Schaffer, Frans Kusters, Michael Nava, Justin Haythe, James Alan McPherson, Hans Arp”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

Sonnet LXIV

Waar tijd en eeuwigheid elkaar beroeren,
Worden de sterren in de nacht geboren,
Vuurbloemen die de rijzendranke roeren
Van donkre aardtochten naar Gods ooglicht boren.

En waar de heemlen van voor Hem vervloeren
Tot glazen glansbaan eindelozer koren,
Lijnen der stelslen weemlende contouren
Door ’t klaar kristal donkervermoede voren:

Door weêrzijds-open venstren als door ogen
Schijnen de heemlen in elkaar en de aarde:
Liefde met liefde wisslen wondre waarden,
Aarddonker tegen Godslicht opgewogen…
In evenwicht van gulden ruil geheven
Wandelt de wereld vleugelloos te zweven.

 

Kussen van uw lippen en uw ogen

Kussen van uw lippen en uw ogen,
Zachte daden uwer handen,
Zoals koele wateren getogen
Door de tuinen dezer landen,

Drenken in onmiddellijk bevloeien
’s Harten diepste wortelcellen,
En naar een oneindig openbloeien
Gaat de siddrende aandrift zwellen, –

Een geluk als nieuwe wijn geschonken,
Waar de schijnen dood en leven
Schaduwloos in liggen wegbezonken,
En daar is alleen gebleven

Aandacht waar al donkere geruchten,
Aller namen duizendtallen,
Welke blaadren en onrijpe vruchten,
Tot verglansde stilte vallen.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Zevende strofe
voor Lionardo’s Johannes

Daar heb ik stilst en diepst geweend,
o tranen heller dan de heugenis
van jonkheids eerst-bewusten morgenlach –
want voor mijn oogen steeg in zilvren nevel
van goddelijkste droefenis
de doode lieflijkheid van zoo veel jaren
in strengen dienst en liefdes kuischen deemoed
doorwaakt tot al hun weedom zich verdichtte
tot dezen droom van éenen oogenblik:
onder den effen spiegel van uw glimlach
dees dood- en leven-overscheemrende’ afgrond…
 
Daar voelde ik achter mij den naakten glans
van witste zon, de maan van liefdes nachten,
en door de levenzoele sluieren
van onze tranen brak haar helle vuur
op donkren wereldwand in paarlen snoeren
van bleeken amethysten regenboog.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portret door Willem Adriaan van Konijnenburg, z.j.

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos”