P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

De maan is al boven de seringen

De maan is al boven de seringen;
De stralen hellen de kruinen langs…
De nachtegaal houdt zich stil van zingen
Tot de hof verlucht staat van haar glans.

Tot de donkere tuin als een ijle beker
Tintelt vol licht, dofgouden wijn,
En als slaapwandelaars onzeker
De rozen ontwaken in de schijn…

Ik weet niet wat ik meer moet vrezen,
De nachtegaal met haar luide klacht,
Of de stille maan die droomt volrezen
Over de witte rozenpracht…

Laat doof en blind mij – ik kan niet dragen
De telkens valse dageraad…
Wanneer zal eindlijk mijn zon weer dagen,
Die alle schemerschoon verslaat?

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Derde strofe

Ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer eeuwen roode begeerten,
aller tijden duistere tochten –
ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer kinderen witte droomen,
aller liefden zilveren bloei.

Onzer oogen vochte glanzen,
onzer handen blanke gebaren,
onzer koele zuivere borsten
zachtbesloten vlakke welving
dekken van uw wrang verlangen
’t zalig en volbloeid geheim.

Uwer moederen blonde teêrheid,
uwer vaderen donkre goedheid
vloeiden samen tot ons wezen,
en het zoetbezwijmd gedenken
eener lang geheelde wonde
werd in ons uw felle breuk.

De onuitstamelbare wanhoop
uwer onvervulde driften
riep ons uit den grooten afgrond,
de gedaanteleêge droomen
van uw aarde-ontworstlend hunkren
hebben onzen vorm gewekt.

Onerkend, maar meer en anders
dan uw lijfelijke zonen
erven van uw eêlsten rijkdom,
mogen wij reeds nu beminnen
op een goddelijker wijze
die geen wederliefde vraagt…

Ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer eeuwen roode begeerten,
aller tijden duistere tochten –
ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer kinderen witte droomen,
aller liefden zilveren bloei.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Abdij van Middelburg

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

 Zooals een kind

Zooals een kind, dat trouw aan moeders knie
Zegt, vóor het slapen gaat, dezelfde beê,
Elk’ avond ’t eigen woord van troost en vreê,
Napratend z’n moeder de oude litanie,
En ’t legt zijn hoofd gerust neêr en gedwee,
Al weet het niet, wat het bidt of tot wien,
Maar bad het niet, dan zou ’t zijn oog misschien
Niet luiken uit vage angst voor komend wee; –

Zoo zal mijn hart het goede blijven doen
Zonder verwachting van loon, zonder doel,
Alleen om ’t goede zelf, omdat ik voel,
Dat ’t zóo zal kunnen slapen in den nacht,
En leven tevreden, als de zon lacht
Over de bloemen van den zomernoen.

 

 Uit:Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Vierde strofe

De dagen lengen ongeteld tot weken;
al maanden ligt mijn schip ter reede op stroom;
en al dien tijd verkeer ik in hun stad,
een stil en onopmerklijk vreemdeling
die niemand zoekt en niemand van zich weert
en niemand aanstoot geeft. Met reede penningen
koop ik het weinige wat ik behoef,
en ding niet op hun overvragen af:
zoo won ik onbedacht hun brave hebzucht,
en niets blijkt over dat ik winnen kan;
voetstoots heeft hun verwondering aanvaard
den vreemden dwaas die niet de waarde kent
van geld en goed, wiens onbegrepen luim
hun eng-verdaaglijkscht leven doelloos deelt…
En onderwijl, als staâg en ongerept
achter den schijn van ondiep dageblauw
de groote gang der sterren zich voltrekt,
neemt hemelhoog het stille wonder stand.
Welhaast, misschien dez’ eigen avond nog
(zoo zingt het voorgevoel van mijn geduld)
spreekt zich de trage bloode droomer uit,
de jongste broeder die mij nimmer moeit,
en dien ik nauwlijks op te merken lijk…
Hij vindt zijn moeder in het schemeruur,
met oogen als diepdonkre bloemen open,
en zucht dat hij niet langer leven kan
binnen de grenzen van het oude huis,
dat hij den broederen zijn erfdeel laat
en heen zal gaan den koelen einder in
vóordat de schaamte om onverdiend geluk
zijn liefde moordt tot onverschilligheid
zoodat hij haar niet meer beminnen zou…
Met de eerste sterren komt hij stil aan boord
en zet zich zwijgend op de bleeke plecht.
Dan gaat het breede witte zeil omhoog,
en met hem keer ik naar mijn verre land.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts”

P. C. Boutens, Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Eva Demski

Bij Moederdag

 

 Freer

Mother and Child Reading door Frederick Warren Freer, 1896

Montgomery Museum of Fine Arts

 

 

Kind der aarde

Nu kom ik elke nacht, Moeder, slapen bij u thuis:
Geen afstand in de avond scheidt mij van uw liefdelichte huis.

Voorgoed uit al Gods sterren ken ik de eigen moeder mijn:
Daar is niets in de wijde heemlen als uw ogenschijn.

Hoe vindt de schaamte mijner ogen, Moeder, u onveranderd schoon;
Hoe bleef gij trouw en goed, Moeder, voor de ontrouwe zoon!

Ik slaap zoals een ongeboren kind zou slapen in uw schoot,
En drink uw koele donkre kracht in nachtelijke dood,

En elke nieuwe morgen in het nieuwe licht
Rijs ik op sterker vleuglen, Moeder, weg uit uw gezicht:

Als ziel en vogel die zijn moeheid dichtst aan uw hart verslaat,
Die stijgt en zingt het naast bij God met iedren dageraad…

Zo laat mij elke nacht, Moeder, slapen bij u thuis:
Mij kan geen afstand scheiden, Moeder, van uw liefdelichte huis!

 

 

P. C. Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Lees verder “P. C. Boutens, Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Eva Demski”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

In de mist

De zon wordt onverbeeldbaar schoon
Boven de mist die houdt omhangen
Der wereld windestille woon
In dit vertederd dagenlang verlangen.

Weer blankt de boskamp, een besloten zaal,
Een witte kamer die de bruid verwacht,
In smetteloze glanzeloze praal
Op uit de zwarte nacht.

’t Berijpte hout van alle kanten
In gaasgeplooide wand verscholen
Reikt diepe tuilen van chrysanten,
Asters en gladiolen.

Daar daalt langs wolkentreê uit hoge toren
Van naakte voetjes luideloze tred:
Leden omsluierd overgloren
Het sneeuwen statiebed.

 

In de manteling bij Domburg

In de spanne luwe stilte
In de wieg van ’t glooiend mos
Lig ik: boven vaart de zilte
Zeewind over ’t neigend bos.

Al de toppen wuiveblinken
In der zonne gouden lust,
Wijl de dorre bladers zinken
Om mij heen tot rosse rust.

IJle vogelvluchten rissen
Achter weemlend twijgenweb:
’t Zijn de meeuwen die gaan vissen
Met de wederkeer der eb…

Ieder jaar wordt sneller ouder,
Vroeger avondt elke dag,–
Maar mijn hoofd ligt aan uw schouder
En ik hoor uw harteslag.

Boven drijft het leven over,
En geen schijn of schaûw ontgaat:
Elke siddering in ’t lover
Spiegelt over uw gelaat.

Als een god die zou beluistren
Aards gerucht uit hemels vreê,
Hoor ik uwe adem fluistren
Door de stem van wind en zee.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Vijfde strofe

Traag tot beminnen werd ik… Niet tot deze rijke wonden,
de scherpe weeën van dit staâg zichzelf herbarend leven,
die trouw in schemerwindselen van eenzaamheid genezen
tot zoeter wondbaarheid… Een andere rondomme deernis
houdt elken aandrift tegen in dees strakke onuitgesproken
beslotenheid, een onverdringbaar voorgevoel, een dreigend weten
dat nooit de bleeke geestdrift dezer onvolgroeide kindren
meêkomen kan door de verrukkingen van liefdes wegen,
en ’t hard besef van ’t lot van hen die achter zijn gebleven,
zoo droeven voordood en zoo wreed bewuste ballingschappen
in vaders nauwe huizing waar hun moeheid wel moet keeren,
maar nooit meer uitslaapt tot verlangens nieuwe morgenonrust…
Traag tot beminnen werd ik..

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton”

Dolce far niente 5

 

Romenu heeft even vrij vandaag. Morgen weer de gebruikelijke berichten en ook de schrijvers van de 28e april.

 

 

 Winslow_Homer

Three Boys on the Shore door Winslow Homer, 1873

 

 

 

Middagzee

 

Vlakke middagzee plooit even
Aan heur rand in vlotte reven
Van het doode tij:
Ruischingen als ademhalen
Die in langer stilten dalen,
Murmelen voorbij.

 

Lichtdoorvloeide neevlen kleuren
Al de kommen die zij beuren
Bij het hemelsche gezicht,
Dat de schepen die er gleeën
Langs de verre stille zeeën,
Zweven in ’t verwolkte licht.

 

Over wazen wallen henen
Stort de zon in overlenen
Stroomen klaren gloed;
Van de stralen die zij wasschen
In de grondelooze plassen,
Stijgt een gouden gloed.

 

Jonge ranke knapen waden
Door de spiegelende baden,
Zingend hand in hand,
Naar waar neevlen openschijnen
En de zuivre kusten lijnen
Van een zalig land.

 


P.C. Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Tweede strofe

Onze vaders hebben ons niet geweten,
wij bleven voor hen als verstooknen;
alleen de blindheid onzer moeders
heeft ons vermoed en liefgehad.

De broêrs en zusters die daar waren,
onze aangewezene gelijken,
zij sloten rond ons donker heimwee
een bond van levenlicht verzet.

Uit onze weêrstandlooze handen
grepen ze ons deel van ’t blinkend speelgoed
eerst met begeertes weiflen glimlach,
dan met het kort gebaar van recht.

Wrevel om deernis niet-te-deren
versmeet het waardeloos begeerde
als onzer oogen roerlooze aandacht
geen schaduw leed van spijt of wrok.

De kussen hunner korte liefden
bestierven op ons koele wangen;
de hartstocht onzer bleeke lippen
ontweek de rozen van hun mond.

Als die niet zijn bestemd te leven,
planten die in den dag verkwijnen,
zoo bloemeloos en bladerdonker
rees onze schaduw naast hun bloei…

O siddrend leed der ver bewusten,
o bitter hachelijke keuze
van ademloos te moeten wachten
op onberekenbaar geluk!:

zich liefdes eigen kindren weten,
en haren vollen dag verbeiden
in donkren schijn van liefdeloozen,

die nimmer zich verraden mag.

 

Sonnet XXVI

Het stolpend maanlicht huift den winternacht
In wazen plooien van doorzichtigheid.
Geen ster weet helder van de heerlijkheid
Waarin ik treed naar heerlijkheid die wacht…

Hoe ligt de lichte weg naar U gedacht
Recht door den stillen glansverstarden tijd…
Elk oogenblik is kort als eeuwigheid…
Wanneer heb ik deze’ oogst van heil gepacht?

Gij zijt het kloppen van mijn hart, het licht
Dat in mijn oogen is, de boovne maan,
Gij zegent de aarde in mijner voeten val…
De wereld breekt doorzichtig als kristal:
‘k Zie in bevrozen grond het gouden graan,
Ooglampen branden alom uit huizen dicht.

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Heimelijk verlangen

Die man lijkt mij godengelijk te wezen,

Die van tegenover gezeten toehoort

Hoe gij vlak nabij in uw zoete stemval

Over en weer praat

 

En verlangenstekelend lacht, wat noodschiks

In mijn borst het hart mij in angsten opjaagt;

Immers amper zie ik U aan – geen woord meer

Laat zich verklanken,

 

Maar mijn tong blijft star en gebroken; aanstonds

Onderloopt een sijpelend vuur mijn leden,

Niet meer kan ik zien uit mijn ogen, gonzend

Suizen mijn oren;

 

’t Vocht breekt me alzijds uit, en van top tot tenen

Vangt mij beving, valer dan gras verbleek ik;

Nog een ogenblik, en in alverbijstring

Voel ik mij sterven.

 

 

Bij de lamp 

Bij de lamp blijf ik alleen.

Waar uw kus en lach verdween,

Sluit de stilte rond mij heen

 

Tot de effen glans waarin,

Liefelijkste droombegin,

Ik mij klaarst op u bezin.

 

En mijn ogen lezen niet

’t Oud verhaal van vreemd verdriet,

Waar ik straks de wijzer liet …:

 

Door bezonken wolkepracht,

Heel de dag om u herdacht,

Gaat de ziel in tot haar nacht:

 

Door zo helder avondrood

Naar een nacht zo diep en groot

Als uit leven naar de dood:

 

Of ge al zonder morgen ging

Buiten levens duistre ring

Rusten in verheerlijking,

 

Wijl ik hier bij ’t lampelicht,

De ogen naar mijn boek gericht,

Nog wat van u droom en dicht,

 

Tot het uur van slapen slaat

En niets blijft dan uw gelaat

Als de droom in droom vergaat.

 

 

 

Daar ruimt de wind…

Daar ruimt de wind en vaagt de heemlen schoon.

Vanavond nog zult gij verheerlijkt zijn

Wanneer de winden sluimren aan uw troon,

De sterren vlammen in uw baldakijn:

 

Als tussen u en uw oneindigheid

De schaduw valt, en in dat klaar gewelf

Uw blank geluk dat god noch mens benijdt,

Niets ziet weerspiegeld dan zijn glimlach zelf:

 

O Ziel die alles wat uw wil bedroeft,

Van voor uw aangezicht hebt weggedaan,

Die alle schoon, zo vaak uw liefde ’t hoeft,

Roept met één blik der ogen tot bestaan:

 

Vanavond nog zult gij verheerlijkt zijn

Wanneer de winden sluimren aan uw troon,

De sterren vlammen in uw baldakijn:

De ruime wind vaagt al de heemlen schoon.

 

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Gedenkpenning

 

 

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

De smalle ring

 

De smalle ring, de gouden band

Schendt niet de naaktheid van uw hand,

Gelijk uw stralend lijf niet weet

De schaduw van zijn donkre kleed:

Uw stralend lichaam lijdt noch weet

De schaduw van zijn donker kleed,

Zooals geen lijf of stof bezwaart

De ziel die door uw oogen klaart:

 

Geen aardsche lijf, geen stof bezwaart

De ziel die door uw oogen klaart,

Als smalle ring, als gouden band

Niet schendt de naaktheid van uw hand.

 

 

Nacht-stilte

 

Stil, wees stil: op zilvren voeten

Schrijdt de stilte door den nacht,

Stilte die der goden groeten

Overbrengt naar lage wacht …

Wat niet ziel tot ziel kon spreken

Door der dagen ijl gegons,

Spreekt uit overluchtsche streken,

Klaar als ster in licht zoû breken,

Zonder smet van taal of teeken

God in elk van ons.

 

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

 

Eerste strofe

 

Aan sombren spiegel van zwoele wake

drijven, geloken leliën, mijn oogen.

Ik kan niet slapen: de geur der rozen

wordt oppermachtig met den nacht.

 

Ik zal niet stijgen tot luchten droomen:

diep in haar schachten de vleugelpennen

zijn zwaar en vochtig van reukig dauwen:

de geur der rozen houdt mij neêr.

 

Ik kan niet duiken naar donkren sluimer,

ik kan niet zinken tot zwart vergeten:

de geur der rozen omdwelmt mijn slapen:

de geur der rozen houdt mij op.

 

BOUTENS

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

 

 

De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Zie ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: Nora Jane: A Life in Stories

 

NORA JANE’S GRANDMOTHER lived in a blue frame house on the corner of Laurel and Webster streets. It was there that Nora Jane was happy. There was a swing on the porch and a morning glory vine growing on a trellis. In April azaleas bloomed all around the edges of the porch, white and pink and red azaleas, blue morning glories, the fragrant white Confederate jasmine, red salvia and geraniums and the mysterious elephant ears, their green veins so like the ones on Nora Jane’s grandmother’s hands. Nora Jane hated the veins because they meant her grandmother was old and would die. Would die like her father had died, vanish, not be there anymore, and then she would be alone with only her mother to live with seven days a week.

“Let me set the table for you,” she said to her grandmother, waking beside her in the bed. “Let me cook you breakfast. I want you to eat an egg.”

“Oh, honey lamb,” her grandmother replied, and reached over and found her glasses and put them on, the better to see the beautiful little girl, the better to be happy with the child beside her. “We will cook it together. Then we’ll see about the mirlitons. You can take them to L
angenstein’s today. They said they would buy all that you had.”

“Then I’d better hurry.” Nora Jane got out of bed. If she was going to take the mirlitons to Langenstein’s she wanted to do it early so she wouldn’t run into any of her friends from Sacred Heart. She was the only girl at Sacred Heart so poor she had to sell vegetables to Langenstein’s. Still, they had not always been poor. Her grandfather had been a judge. Her father had gone to West Point. Her grandmother had sung grand opera all up and down the coast and auditioned for the Met. She kissed her grandmother on the cheek and swung her long legs out of the bed and began to search for her clothes. “You cook breakfast then,” she said. “I’ll go pick the mirlitons before it gets too hot.”

 

EllenGilchrist

Ellen Gilchrist (Vicksburg, 20 februari 1935)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: Bäuchlings

 

“Ich knie auf dem Parkett vor dem Sofa und beobachte Luise, wie sie schläft. Sie schläft sich den Rausch ihres Geburtstags aus. Draußen Zionskirchplatz ohne Verkehr, auch von der Kastanienallee höre ich wenig. Luise schmatzt im Schlaf, ganz leise, fast unhörbar. Ich streiche über den Saum des Chiffons, der rauh ihren Hals umschließt, rieche sie, ihren vertrauten Geruch, der mich an frischgeschnittenes Gras erinnert, ziehe die rotblonde Locke aus der Falte, die sich am Hals gebildet

hat, und suche die glatte Haut ihrer Wangen ab – ob sich schon im entspannten Zustand eine Spur ihrer Grübchen entdecken läßt? –, ihre Haut ist von blassen Sommersprossen übersät. Ich liebe Luise. Und noch etwas: Sie ist meine Schwester.

Es klingelt, sie regt sich nicht. Als ich aufstehe, knarrt das Parkett unter meinen nackten Füßen. Über

der Lehne des Sofas hängt ihr schwarzes Lederbustier, ich nehme es, der warme Geruch steigt in meine Nase, ich ziehe es an. Meine Brüste haben Platz in den Schalen, beim Gehen stoßen sie vorn an das Leder. Draußen im Flur schlüpfe ich in ihre Schuhe: leichte altmodische Schuhe mit Absätzen, die laut sind und das Parkett zerkratzen, ich drücke auf den Summer und gehe in die Küche, wo über dem Stuhl mein Kleid hängt. Ich streife es über und bemerke, daß die langen Träger des Kleides viel von dem Bustier sehen lassen, aber es ist zu spät, etwas anderes zu suchen. Ich bleibe hinter der angelehnten Tür stehen und lausche in das Treppenhaus, bis ich die Schritte auf dem letzten Absatz

höre. Ich öffne.

»Was machst du hier?« frage ich Olek, fast möchte ich sagen: Sie empfängt noch nicht.

»Zu Luise«, sagt er hastig, er möchte zu Luise, fährt sich durch die kurzen verklebten Haare, ich lasse ihn herein, und sein nackter Arm berührt meinen.”

 

JuliaFranck

Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: Melancholie, een oud zeer

 

Voor Fabian was het geen toeval dat Anne hem na zeven jaar verliet. Hij had zelf altijd relaties gehad die ofwel zeven dagen, weken, maanden en sinds kort ook jaren duurden. Zo had hij in het laatste jaar van de universiteit precies zeven weken met Jacob gevreeën, een slimme, mooie jongen die hem in de Griekse beginselen had ingewijd. Jacob kon hem als persoon niet echt bekoren. Ook dat ene lichaamsdeel waar het toen om ging, de penis als spiegelbeeld van zijn toenmalige identiteit, was bij Jacob onvolmaakt. Die penis, en hij zag het geslacht nog heel precies voor zich, was krom als een kleine, zoete, Afrikaanse banaan – en het duurde dus zeven weken voordat hij besefte dat hij met zo een penis geen gelijkwaardig gesprek, laat staan een langdurige, eerlijke liefde kon hebben. De penis waar hij naar verlangde was een penis die heel erg op die van hemzelf geleek, zodat hij als het ware zichzelf in de mond kon nemen, als een manier om wel heel diep thuis te komen, om door het spiegelglas in het beeld te stappen en zich definitief te omhelzen. Na zeven weken gaf hij Jacob de bons.

Iets later zat Fabian in de majestueuze bibliotheek aan het Ladeuzeplein te Leuven, terwijl hij werkte aan zijn eindverhandeling die ging over Confucius, belicht vanuit het Amerikaanse pragmatisme. Confucius bekoorde hem toen omdat de oude Chinees model stond voor een leven waarin elk gebaar, elk woord, elke houding werd afgestemd op een gepaste manier van samenleven met de anderen.“

 

david_nolens

David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: La grande peur des bien-pensants

 

J’écris ce livre pour moi, et pour vous — pour vous qui me lisez, oui : non pas un autre, vous, vous-même. J’ai juré de vous émouvoir — d’amitié ou de colère, qu’importe ? Je vous donne un livre vivant.

« Que nous veut-il avec ce Drumont ? » direz-vous. Hé bien, je veux l’honorer, voilà tout : Je ne demande pas justice. Quelle justice ? C’était un homme de mon pays, de mon lignage (de mon lignage ou du vôtre), un fort g
arçon français, un peu épais des épaules, au pas solide. De tels gens font leurs affaires eux-mêmes, aussi longtemps qu’ils tiennent debout, aussi longtemps qu’ils tiennent debout, ils portent leur vie tout seuls, sans rien demander à personne, ils portent le bon et le mauvais, chaque chose à sa place, pour que Dieu s’y reconnaisse plus vite, au jour du jugement. Ils portent le poids de leurs péchés. Le mot de justice évoque d’abord à leurs yeux l’image d’un pauvre diable mal payé, mal nourri, qui passe en hâte sur sa jaquette après déjeuner, une espèce de toge, et coiffe son chef d’un pot galonné d’or ou d’argent. Évidemment Drumont n’a jamais attendu grand chose de cette justice-là. De celle de la postérité, pas davantage. Qu’attendait-il donc ? Hé bien, il n’attendait rien, peut-être… Peut-être il n’espérait rien.

Tout ce qu’il écrit a ce signe tragique, ce signe fatal. Presque à chaque ligne de son œuvre forte et dense, à l’architecture si sobre, un peu gauche, avec un arrière-plan de gravité mélancolique — tel un oppidum au haut d’une colline, sur un fond de ciel d’automne, nu et doré, en terre ennemie — apparaît, comme par transparence, une espèce de résignation héroïque, l’acceptation délibérée de la mort. Oui, oui… On pense à je ne sais quel homme barbu, avec sa redingote à collet, débrouillard et chimérique, qui rêve de cracher dans la vaisselle plate de Monsieur de Rothschild, salue le drapeau en zinc des lavoirs muni­cipaux, puis va prendre son vermouth entre un offi­cier de gendarmerie en retraite, auquel le nez des y…s ne revient pas (sacrebleu !), et un commer­çant patriote qui pleure sur ΓAlsace-Lorraine… Ainsi le voient aujourd’hui tant de sots qui ne l’ont jamais lu.“

 

georges-bernanos1

Georges Bernanos (20 februari 1888  – 5 juli 1948)

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: The Evil Eye Or The Black Spector

 

In a certain part of Ireland, inside the borders of the county of Waterford, lived two respectable families, named Lindsay and Goodwin, the former being of Scotch descent. Their respective residences were not more than three miles distant; and the intimacy that subsisted between

them was founded, for many years, upon mutual good-will and esteem, with two exceptions only in one of the families, which the reader will understand in the course of our narrative. Each ranked in the class known as that of the middle gentry. These two neighbors–one of whom, Mr. Lindsay, was a magistrate–were contented with their lot in life, which was sufficiently respectable and independent to secure to them that true happiness which is most frequently annexed to the middle station. Lindsay was a man of a kind and liberal heart, easy and passive in his nature, but with a good deal of sarcastic humor, yet neither severe nor prejudiced, and, consequently, a popular magistrate as well as a popular man. Goodwin might be said to possess a similar disposition; but he was of a more quiet and unobtrusive character than his cheerful neighbor. His mood of mind was placid and serene, and his

heart as tender and affectionate as ever beat in a human bosom. His principal enjoyment lay in domestic life–in the society, in fact, of his wife and one beautiful daughter, his only child, a girl of nineteen when our tale opens. Lindsay’s family consisted of one son and two daughters; but his wife, who was a widow when he married her, had another son by her first husband, who had been abroad almost since his childhood, with a grand-uncle, whose intention was to provide for him, being a man of great wealth and a bachelor.”

  

William_Carleton

William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)


Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook
mijn vorige blog van vandaag.

 

P. C. Boutens, David Nolens, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Ellen Gilchrist, Pierre Boulle, Ludwig Steub, Johann Heinrich Voß, Johann Fr. Riederer, Cornelis Sweerts

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008.

 

Meeuwen

 

Rond wak golfdonker in ijsblink kanaal

Sneeuwt uit het open tintelblauw

De vlucht der meeuwen, een verdoolde praal,

Met schreeuwen scheller in de gouden koû.

 

Daar, voor het wintergrauwe land,

Ruischt avondlijke zomerzee,

Vervuld geluk breekt met de branding meê:

Ik heb u weêr aan haar ontijdig strand. –

 

Dit weet ik wel van kind afaan,

Dat dood of leven nooit zoo diep verstillen zal,

Of ik zal hooren bij den avondval

Den roep der meeuwen over donkerbloede waterbaan…

 

En zal bewustzijn dan als nu

Uitschieten als een ranke plant

En vangen ver in levens land

Haar bloem in u?

 

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

 

Negende strofe

 

Daar is niet éen die eenzaam gaat als ik,

en geen der andren draagt zijn harts geheim –

dit donker zaad dat zwelt naar lichten bloei,

dit stomme leed dat hijgt naar luid geluk –

in zulk een klem van onverbreekbaar zwijgen.

Want als een kind, in vroegste jeugd verdoold

naar een ver land, moeder en moedertaal

alleen nog weet als felbewust gemis,

ergens achter den bleeken horizon

een
lang verloren onbereikbren schat;

en als zijn hart in druk van smart of vreugd

zich uit moet spreken aan een ander hart,

keert het vreemd woord in ledige echo weder,

ijdel en dood zoodra zijn mond het sprak -:

zóo, waar ik door de lichte volten dwaal

van dit ontelbaar levendschoone volk,

wenken van de overzij der dubble stilte

oogen alzijds mijn oogen als gelijken,

en mijn hart bonst in luideloozen zang;

maar als mijn schuwe groet hun nadertreedt,

en van hun lippen ruischt het helder antwoord,

dan voel ik hoe ik nimmer halen zal

den simplen aanslag van dien heemschen toon,

en ’t teedre lied blijft op mijn lippen stom…

En andren onderwijl, als duistre schimmen,

met oogen achter schaduwmom versmeuld,

sluipen en duiken door het dichtst gewoel,

en vaak benadert mij hun half gebaar

als een dof grijnzen: ‘gij zijt éen van ons’ –

en van hun lippen valt een heesch gefluister,

een taal waarin geen schepsel zingen kan,

maar waarvan iedre klank mijn hart doorpriemt

en ieder woord mijn diepste wezen schokt,

en tranen wellen, die mijn oogen branden…

O daar is geen die eenzaam gaat als ik!

 

BoutensVanDeyssel

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Boutens, hier met Lodewijk van Deyssel (links), 1925

 

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook mijn blog van 20 februari 2008.

 

Uit: Stilte en melk voor iedereen

 

Mijn man geeft de voorkeur aan een appartement dat volledig in het wit is ingericht, terwijl ik zo graag met kleuren wil spelen. Altijd kantelt het onzegbare in de banaliteit van het zegbare, behalve in de po
ëzie, zegt men, maar daar ben ik niet geheel van overtuigd. In Oostende wil ik schoenen kopen. Thuis hebben we een vijgenboom staan en voor het eerst bloeit die. Mijn man zegt niet aan sport te willen doen, omdat hij de beweging van zijn immense lichaam niet verdraagt. Hij is ook niet competetief ingesteld en heeft niet één bijzonder talent, behalve misschien zijn absolute geheugen, maar dat is dan weer eerder een last dan een voordeel. Hij wil niet in het water. Terwijl ik zwem, knijp ik de melk uit mijn borst en bedenk hoe de homeopathie leert dat één druppel in een watermassa volstaat om de eigenschappen van het water drastisch te veranderen. Ik hoop op een jongen van zestien die zich aan me vergaapt. Wie zou ik geworden zijn als ik lelijk was? Het is immers een hele opdracht om de schoonheid binnen in jezelf te zoeken, te vinden en te bewaren. Mijn schoonheid voelt aan als een lichte dans.’

 

Nolens

David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008.

 

Uit: Liebediener

 

“Von der Straße her hörte ich das ungeduldige Vor- und Zurücksetzen eines Autos. Als ich meinen Briefkasten öffnete, fiel mir ein Stapel Werbezettel entgegen. Und nachdem ich die Zeitung nicht gefunden hatte, sie auch auf keinem der anderen Kästen oder dem Boden liegen sah, wollte ich zurück in meine Wohnung. Dort stand noch mein Fahrrad. Es war Mitte April, Ostern, und ich war auf

dem Weg zur Familie meines Bruders, die im Treptower Park hinter dem Ehrendenkmal Eier verstecken wollte.

Ich war spät dran. Es ärgerte mich, daß die Zeitung wieder geklaut war, und ich hatte nicht zum ersten Mal meine Nachbarin Charlotte im Verdacht, von der ich wußte, wie gerne sie mal etwas mitnahm, das ihr nicht gehörte (die Diebin). Ich knüllte die Werbezettel zusammen und warf sie in den Karton, der unter den Briefkästen stand.

Um in meine Wohnung zu gelangen, mußte ich vom Hausflur noch einmal auf die Straße treten. Wie die meisten Kellerwohnungen hatte sie den Eingang an der Vorderfront des Hauses, und eine schmale Treppe führte zu ihr hinab.

Die Kastanienallee war leergefegt. Genau vor meiner Tür, im Schatten des Hauses, den die Morgensonne warf, entdeckte ich ein nagelneues, zumindest glänzendes, kleines rotes Auto, in dem ein Mann saß, der sich abmühte, aus seiner Parklücke zu kommen. Ich nehme an, es war ein Ford, in dem er saß, so gut kenne ich mich mit Autos nicht aus, er stieß immer wieder an die Stoßstangen der Wagen vor und hinter ihm. In meiner Erinnerung hat er mittelblondes bis dunkles Haar, aber ich bin mir nicht mehr sicher, ich kann mir nicht mehr sicher sein.”

 

JuliaFranck

Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007.

Uit: Monsieur Ouine

 “Au fond, pense Philippe, leur nature m’embête. Je n’ai jamais aimé que les routes. La route, elle, sait ce qu’elle veut. Non pas demain : aujourd’hui. Aujourd’hui même. » « Aujourd’hui…, répète-t-il en hâtant le pas, comme enivré. Aujourd’hui même ! » La belle route ! La chère route ! Vertigineuse amie, promesse immense! L’homme qui l’a faite de ses mains pouce à pouce, fouillée jusqu’au coeur, jusqu’à son coeur de pierre puis enfin polie, caressée, ne la reconnaît plus, croit en elle. La grande chance, la chance suprême, la chance unique de sa vie est là, sous ses yeux, sous ses pas, brèche fabuleuse, déroulement sans fin, miracle de solitude et d’évasion, arche sublime lancée vers l’azur. Il l’a faite, il s’est donné à lui-même ce jouet magnifique et, sitôt qu’il a foulé la piste couleur d’ambre, il oublie que son propre calcul en a tracé d’avance l’itinéraire inflexible. Au premier pas sur le sol magique arraché par son art à l’accablante, à la hideuse fertilité de la terre, nu et stérile, bombé comme une armure, le plus abandonné reprend patience et courage, rêve qu’il est peut-être une autre issue que la mort à son âme misérable… Qui n’a pas vu la route à l’aube, entre ces deux rangées d’arbres, toute fraîche, toute vivante, ne sait ce que c’est que l’espérance. « Aujourd’hui, répète encore Philippe, aujourd’hui même… »

 

bernanos

Georges Bernanos (20 februari 1888  – 5 juli 1948)

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007.

Uit: Traits and Stories of the Irish Peasantry (The Hedge School)

The opinion, I know, which has been long entertained of Hedge Schoolmasters, was, and still is, unfavourable; but the character of these worthy and eccentric persons has been misunderstood, for the stigma attached to their want of knowledge should have rather been applied to their want of morals, because, on this latter point only were they indefensible. The fact is, that Hedge Schoolrnasters were a class of men, from whom morality was not expected by the peasantry; for, strange to say, one of their strongest recommendations to the good opinion of the people, as far as their literary talents and qualifications were concerned, was an inordinate love of whiskey, and if to this could be added a slight touch of derangement, the character was complete.

On once asking an Irish peasant, why he sent his children to a schoolmaster who was notoriously addicted to spiritous liquors, rather than to a man of sober habits who taught in the same neighbourhood, “Why do I sind them to Mat Meegan, is it?” he replied—”and do you think, Sir,” said he, “that I’d sind them to that dry-headed dunce, Mr. Frazher, wid his black coat upon him and his caroline hat, and him wouldn’t taste a glass of poteen wanst in seven years. Mat, Sir, likes it, and teaches the boys ten times betther whin he’s dhrunk nor whin he’s sober; and you’ll never find a good tacher, Sir, but’s fond of it. As for Mat, when he’s half gone, I’d turn him agin the county for deepness in larnin; for it’s thin he rhimes it out of him, that it would do one good to hear him.”

“So,” said I, “you think that a love of drinking poteen is a sign of talent in a schoolmaster.”

 

William_Carleton

William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)

 

De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Op 19-jarige leeftijd trouwde zij voor de eerste keer. Drie huwelijken volgden die allemaal uitliepen op een scheiding. In 1967 behaalde zij een „Bachelor of Arts“ in filosofie aan het Millsaps College in Jackson. In 1976 begon zij aan een postgraduate-studie aan de University of Arkansas in Fayetteville en begon zij ook met het schrijven. Na een dichtbundel verschenen in rap tempo romans en verhalen die voor een groot deel in het zuiden spelen. Zij kreeg voor haar werk o.a. de American Book Award (1984) en de O. Henry Short Story Award (1995).

 

Uit: I, Rhoda Manning, Go Hunting with My Daddy

 

„If I was mad about something I never stopped thinking about it and telling my mother it wasn’t fair. My mother didn’t like to live the fast hot life my father lived. She was from the Delta and liked to dress up and have servants and practice French and go to the Episcopal church. She didn’t like to go outside and get her shoes dirty and have any bug bites on her. She was teaching me to make doll clothes and read books and say my catechism and cook and write letters to our relatives and have a dollhouse on the back porch and make doll furniture out of cardboard boxes. She couldn’t understand why I wanted to go hunting but she felt sorry for me for being left out and she told them so.

“She can’t even shoot,” Dudley said.

“We’ll have to show her how,” Daddy said. “Come on, Son. Bring the BB gun and let’s go out back and find a bale of hay.” He could not resist showing someone how to do something they didn’t know how to do and it never occurred to him that we were too young to learn anything. He thought we were perfect, to tell the truth, despite my being “hardheaded” and “a tough nut to crack.” It was Sunday afternoon and they put on my boots and we all went out to the pasture and Dudley pushed a bale of hay into place and pinned an oilcloth target to it.“

ellen-gilchrist

Ellen Gilchrist (Vicksburg, 20 februari 1935)

 

De Franse schrijver Pierre Boulle werd geboren op 20 februari 1912 in Avignon. Na zijn opleiding tot electricien trok hij naar Het Verre Oosten en tijdens WO II vocht hij in het vrije Franse leger in China, Birma en Indonesië. In zijn beroemdste boek De Brug over de Rivier Kwai uit 1952 verwerkte hij zijn ervaringen, vooral zijn krijgsgevangenschap. In 1944 kon hij vluchten. Een ander beroemd boek van hem is De Apenplaneet uit 1957.

Uit: Die Brücke am Kwai  (Vertaald door Gottfried Beutel)


“Nachdem das Oberkommando Befehl gegeben hatte, die Waffen niederzulegen, war von einer Gruppe junger Offiziere seines Regiments ein Plan ausgearbeitet worden, wie man die Küste erreichen, sich einiger Schiffe bemächtigen und in Richtung auf die holländischen Inseln segeln könnte. Doch Oberst Nicholson hatte, bei aller Anerkennung ihrer Begeisterung und ihres Mutes, diesen Plan mit allen ihm noch zur Verfügung stehenden Mitteln bekämpft.
Zuerst versuchte er, sie zu überzeugen. Er setzte ihnen auseinander, daß dieser Versuch in krassem Ge
gensatz zu den erhaltenen Befehlen stehe. Der Oberkommandierende hatte für die gesamten malaiischen Gebiete die Kapitulation unterzeichnet, kein Untertan Seiner Majestät konnte sich ihr entziehen, ohne einen Akt des Ungehorsams zu begehen. Für sich selbst sah der Oberst nur eine mögliche Verhaltensweise: er mußte an Ort und Stelle abwarten, bis ein höherer japanischer Offizier kam, um seine und seiner Truppen Übergabe entgegenzunehmen. „Welch ein Beispiel gäbe man der Truppe”, sagte er, „wenn ihre Vorgesetzten sich pflichtwidrig verhielten!”
Seine Argumente wurden von der Stärke und dem Nachdruck unterstützt, die sein Blick in Stunden schwerer Entscheidungen annahm. Seine Augen hatten die Farbe des Indischen Ozeans bei schönem Wetter, und sein immer ruhiges Gesicht war das Abbild einer Seele, die keine Gewissensqualen kennt. Er trug den rotblonden Schnurrbart friedfertiger Helden, und der rötliche Schimmer seiner Haut zeugte von einem reinen Herzen, das über eine untadelige, kräftige und regelmäßige Blutzirkulation herrschte.“

 

pierre_boulle

Pierre Boulle (20 februari 1912 – 30 januari 1994)

 

De Duitse schrijver Ludwig Steub werd geboren op 20 februari 1812 in Aichach. Hij studeerde filosofie, filologie en rechten. Van 1863 tot 1880 werkte hij als notaris in München. De achtergrond in zijn werk vormde meestal Tirol of het Alpenland. Er valt soms een antiklerikale toon in te bespeuren die zich richt tegen een zelfgenoegzaam katholicisme.

 

Uit: Das Gnadenbild auf dem Weißenstein in Tirol

„In unserm Dörfchen, das sonst nur von der lebhaften Durchfuhr einige Bewegung erhält, herrscht seit längerer Zeit eine eigenthümliche Aufregung. Die Veranlassung hierzu gab ein Gnadenbild, dessen Geschichte wir gerne erzählen wollen:

Vor langen Zeiten also entstand auf einem nahe gelegenen gegen fünftausend Fuß hohen Berge, welcher eine herrliche Aussicht bietet, die Wallfahrt zu unserer lieben Frau auf dem Weißenstein. Ein frommer Bauer hatte nämlich auf höhere Eingebung an einer Stelle, die ihm die heilige Jungfrau selbst bezeichnet, sein Grabscheit eingestochen und ein Marienbild aus weißem Marmor gefunden. Wer dasselbe dorthin vergraben, ist bisher noch nicht erkundet worden, dürfte auch kaum mehr zu erfahren seyn, da seitdem schon dreihundert Jahre vorübergegangen sind. Das Wunder zog das Volk mächtig an, es entstand eine Kirche, die Andacht wuchs mit jedem Tage und die Wallfahrt wurde landberühmt. Das reichliche Opfer, das da zu fallen kam, überzeugte allmälig auch die Priesterschaft, welch’ herrlichen Gnadenschatz der Himmel in dieser windigen Höhe eröffnet; die Anfangs kleinen Gebäude wurden immer vergrößert und endlich im Jahre 1718 ward das neuerbaute stattliche Kloster dem Serviten-Orden übergeben.“

 

ludwig_steub_portrait

Ludwig Steub (20 februari 1812 – 16 maart 1888)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Johann Heinrich Voß werd geboren op 20 februari 1751 in Sommersdorf / Mecklenburg. Nadat hij de stadsschool in Penzlin en de Latijnse school in Neubrandenburg bezocht had moest hij uit armoede werken als huisleraar. De uitgever van de »Göttinger Musenalmanachs« zijn latere zwager Heinrich Christian Boie nodigde hem naar aanleiding van een inzending van gedichten uit om in Göttingen te gaan studeren. Voß studeerde eerst theologie, maar ruilde dat vak al snel in voor filologie. Hij stond in betrekking met veel groten uit zijn tijd: Boie, Hölty, Bürger, Miller, de gebroeders Stolberg, Klopstock, Claudius, Lessing, Campe, Bode en Carl Philipp Emanuel Bach, vanaf 1802 ook met Goethe. Meer nog dan door zijn eigen werk is Voß de Duitse
literatuurgeschiedenis ingegaan als groot vertaler van de klassieke Griekse en Latijnse literatuur

 

Uit: Luise (Fragment)

 

Draußen in luftiger Kühle der zwei breitlaubigen Linden,

Die, von gelblicher Blüthe verschönt, voll Bienengesurres,

Schattend der Mittagsstub’, hinsäuselten über das Moosdach,

Hielt der redliche Pfarrer von Grünau heiter ein Gastmahl,

Seiner Luise zur Lust, hausväterlich prangend im Schlafrock.

Sechs Schilfsessel umstanden den Steintisch, welche der Hausknecht

Heimlich geschnitzt, als Ehrengeschenk, zu der Jungfer Geburtstag,

Gastliche; doch für den Herrn ein wohlansehnlicher Lehnstuhl.

Sorglos saß nach dem Mahle der Greis fort, sich und die Andern

Mit lehrreichem Gespräch zu erfreun und mancher Erzählung.

Küchlein, zahm wie die Mutter, das Perlhuhn, pickten der Jungfrau

Brot aus der Hand; weil ferne der trotzige Hahn mit den Weibern

Harrte des Wurfs, und die Taube vom Dach, und der kollernde Puter.

Nachbarlich dort im Schatten des blüthendoldigen Flieders

Nagte des Festmahls Knochen Packan, und murrete seitwärts

Gegen die lauernde Katz’, und schnappte sich sumsende Fliegen.

Aber Mama, sanftlächelnd der wohlbekannten Erzählung,

Zupfte geheim Luisen, die neben ihr saß, an dem Aermel,

Neigt’ ihr nahe das Haupt und begann mit leisem Geflüster:

 

Voss

Johann Heinrich Voß  (20 februari 1751 – 29 maart 1826)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Friedrich Riederer werd geboren op 20 februari 1678 in Neurenberg. Riederer werkte voornamelijk als koopman, o.a. in Frankrijk en Oostenrijk, maar werd vooral bekend als schrijver onder het pseudoniem IriFloR.

 

Die vierdte Satyra

Von den Liebes-Romanen. (Fragment)

 

O Bruder! säume nicht tritt her, du hast es fug,

Ließ diesen Paragraphum, das ist ein stattlich Buch,

Ich sitz mit tausend Lust den gantzen Tag schon drüber,

Welch eine Zierlichkeit! die Augen geh’n mir über,

Polantho dauret mich, ihm mangelt der Genuß,

Da Er Aspasien vergeblich fällt zu Fuß,

Die sich auf keine Weiß zur Liebe läst bewegen,

Weil er die Kunst nicht kan Ihr Feuer zu erregen,

Da Sylvia doch nicht so vor Pollandern ist,

Den sie bey brennenden und duncklen Kertzen küßt.|<23>

Und ihm Umarmungen und Zärtlichkeiten gönnet,

Darüber Er sich recht von Hertzen glücklich nennet

Sieh doch die Kupffer wohl, besonders den Roman,

Die netten Arien und Poësien an,

Ist der Materie nach im Umkreiß da und dorten

Was nett und artiger auch je geschrieben worden? 

 

nuernberg

Johann Friedrich Riederer (20 februari 1678 – 25 juni 1734)
Neurenberg (geen portert beschikbaar)

 

De Nederlandse dichter, liedtekstschrijver, toneelschrijver en boekhandelaar Cornelis Sweerts werd geboren in Amsterdam op 20 februari 1669. Zie ook mijn blog van 20 februari 2008.

Zielzuchten van een boetvaardige

 

Wanneer ik overweeg

Mijn zwakheen en elendigheden,

Hoe dikwyls heb ik overtreden!

Hoe werd ik t’elkens noch bestreden,

En schijn van alle deugden leeg.

Ik ben een worm helaas! van stof en aard’

En zulk een redelycke ziel onwaard

Als Godt my heeft gegeven,

Om heiliglyk to leeven.

 

Sweerts

Cornelis Sweerts (20 februari 1669 – 23 maart 1749)

 

P. C. Boutens, David Nolens, Julia Franck, Cornelis Sweerts, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007.

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Zesde strofe

 

Hoe weet ik u, mijn jonge stille prins,

uw droomlichte oogen onder ’t donkre haar,

de loome gratie van uw slanke kracht,

uw glimlach-open onverstoorbaarheid

onder de schaduw van uw vaders purper

en ’t luwe wuiven van de reede volksgunst:

zoo ligt het ongerepte voorjaarsdal

in koelen schaduwban van witte wolk,

en op de hellingen beschijnt de zon

het allerwegen verre vreemde leven…

Tot in den schemer van de koningstent

het onbekende rosse herderskind

zich als den god-gezonden kamper meldde,

en, de opgedrongen rusting van zich werpend,

naakt in den glans der zonnegulden leden,

al neevlen van ’t onwezenlijke leven

vervluchten deed voor uw verbijsterde oogen.

Sinds kende uw sterke hart geen weifeling,

en geen gedachte in u verried den god,

ook niet aan hem die u zijn afglans droeg.

Maar als een vroeg-bedachtzaam kind dat geeft

in onbegrepen edelmoedigheid

aan de verrukking van een jongren broêr

zijn liefste schatten, en met leêge handen

zijn oogen luikt en de ongeslonken vlam

der openbaring wegredt naar den droom –

zoo gaf uw eenvoud alles wat zij had,

en streed en viel voor een verloren zaak,

en sterven was u ’t teêr gebaar van een

die aan den liefste ’t liefste en laatste brengt,

de flonkring uwer nooit gedragen kroon.

En de éene erkenning die uw liefde won, –

aalmoes die nog de wereld weegt als goud,

maar die uw zalig zwijgen van zich wees, –

was de echo die uit ’t land der levenden

droeg tot uw schim in de vallei des doods

den angstroep van den man van lust en bloed,

den duistren moordenaar van Uriah:

‘lieflijker dan de kus van vrouwemond,

en wonderlijker was uw liefde mij:

ik ben benauwd om u, o Jonathan!’

 

 

In de sneeuw

Diepe blanke stilten halen
Snaren van verreind verlangen
Aan tot hooger luchtger talen
Van toekomstige gezangen.

Schermt haar in omveilgend bloeien,
Al mijn witte en roode droomen,
Dat geen ademtocht haar moeie
Vóor de jonge koning kome!

… Zullen, ziel, nog eenmaal zaalge
Vingerspitsen u bebeven?
Zal nog eens uw sterrestraalge
Lied door al zijn heemlen zweven?…

Lijd in uw versneeuwde tenten
Langer niet om ’t lang verloorne;
Morgen dooit een andre lente,
Morgen komt de nieuw verkoorne!

Boutens

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

 

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Nolens publiceerde eerst diverse verhalen, vooral in het Vlaamse literaire tijdschrift Yang, alvorens in 2002 te debuteren met de roman Vrint. In 2004 was hij één van de auteurs van Mooie Jonge Honden – Nieuw Vlaams literair talent. In 2005 publiceerde hij de novelle Het kind.

Uit: Melancholie, een oud zeer

“Fabian was seksueel, en hij had er lang over gedaan om dit te leren over zichzelf, dat de penis, de huidporiën, de haartjes, de bevende, gepassioneerde hand, allemaal dezelfde richting uit wezen: de troost van het lichaam van een ander. Hij was ook niet biseksueel, dat afschuwelijke woord, dat een mens opsplijt in twee personen, dat niet streeft naar één mens onder één vlag, maar dat altijd en tegelijkertijd een andere kant opkijkt, de schele blik van een januskop. Hij had eenvoudig een immense behoefte aan huid, temperatuur 37 graden Celsius, en aan het spelen met een ander, steeds weer. Hij was ook altijd geil, op iedereen en op elke gedachte over iedereen, en verlangde ernaar om in iedereen te gaan liggen, om iedereen aan zijn mond en geslacht te drukken. Hij kende wel de verbeelding van de exclusieve liefde, waarin twee mensen samen voor altijd, enzovoort, maar zijn eigenlijke drijfveer was de inclusieve liefde waarbij hij iedereen aan zijn lichaam drukte; ook u.

Zijn eerste grote liefde kwam op zijn negentiende en was die liefde blijven duren, dan was ze exclusief geweest. Ze duurde precies zeven maanden. Maar nadien, tot lang nadat Anneleen het had uitgemaakt, had hij van de breuk last gehad. En dat had niet zozeer te maken met de ogenschijnlijk bijzondere persoonlijkheid die hij in haar had ontdekt, maar alles met het gemis van haar prachtige lichaam. Het was meer dan prachtig, maar Fabian was geen dichter die een lichaam van woorden
wist te bouwen. Hij was een lichaam dat op andere lichamen voortborduurde, in een queeste die een honger verried die onverzadigbaar was, die het lichaam van die ander wilde worden, misschien zelfs totdat hijzelf verdwenen zou zijn. Anneleen was iets kleiner dan hijzelf, dus groot en ook slank, met lang donkerbruin haar, ogen die twinkelden en borsten die er stonden. Als hij door de jaren heen aan Anneleen dacht, waren het haar borsten die hij zag. Daarmee is meteen het belangrijkste gezegd: Fabian had een grenzeloze fascinatie voor borsten en penissen.”

nolens

David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007

Uit: Die Mittagsfrau

Peter hatte seine Mutter oft zum Fischmarkt begleitet. Eine der wenigen noch arbeitenden Fischfrauen kannte die Mutter gut. Es war eine junge Frau, deren Gesicht seit dem letzten August verbrannt war, man konnte ihre Jugend kaum noch erkennen. Während die Verbrennung anfangs als Makel erschien, mochte der Makel die junge Frau in diesen Wochen schützen. Sie war die einzige, die noch jeden Tag in der Frühe einen großen roten Schirm aufspannte, wie damals, sagten die Leute.

Damals, und sie meinten vor nicht allzu langer Zeit, habe der ganze Fischmarkt aus großen, roten Schirmen bestanden. In den letzten Jahren und Monaten waren sie verschwunden. Bei dieser Fischfrau holte die Mutter häufig den Fisch für die Kinder, Aale, Zander, Bleie, Schleie, Hechte und manchmal einen Wanderfisch aus dem Haff, im Krankenhaus war man über jeden Fisch froh, und im Frühjahr hatte die Mutter Peter einen Maifisch mit nach Hause gebracht. Als sie am Uferkai anlangten, hatte die Fischfrau längst ihre Kiste auf den kleinen Holzwagen gestellt, der Schirm lag quer darüber. In der Hitze des Sommertages roch es nach Teer und Fisch. Zwischen den Trümmern des Fischbollwerks lebten Katzen, Peter beobachtete, wie ein magerer Kater am Ufer entlanglief, er schwankte leicht und sprang mit einem Satz auf den kleinen Holzsteg. Wo noch im vorletzten Jahr die breiten und behäbigen Quatzen dicht an dicht mit den Fischdreweln schaukelten, lag nun kein einziges Boot mehr. Der Kater langte mit einer Tatze ins Wasser, wieder und wieder zuckte sein Kopf zurück, als erschrecke ihn etwas. War da ein Fisch oder war da keiner? Die Mutter öffnete ihre Handtasche und brachte Scheine zum Vorschein. Das schulde sie ihr. Die Fischfrau strich ihre Hände an der Schürze ab, Tausende von Schuppen blitzten dort, dass es wie ein Gewand aussah, das Gewand einer Meerjungfrau, sie nahm die Scheine und dankte. Dann .el ihr Blick auf den Koffer, und als die Mutter ihr die Hand reichte, sagte sie: Eine gute Reise.“

 

Franck-Julia

Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Nederlandse dichter, liedtekstschrijver, toneelschrijver en boekhandelaar Cornelis Sweerts werd geboren in Amsterdam op 20 februari 1669. Cornelis Sweerts schreef een aantal toneelstukken en muziekstukken, gedichten en liedjes. Zijn Inleiding tot de zang- en speelkunst beschrijft het muziekleven in Amsterdam aan het einde van de 17de eeuw. Hij houdt hierin een pleidooi om te schrijven in de Nederlandse taal, en te componeren op Nederlandstalige teksten (in reactie op het Frans en Italiaans).

Uit: Zang- en Speelkunst (fragment)

Zelf van ons zelfs. Wy zijn tot vreemdigheen gezint.
De Franschen zullen zelf ons leeren uit ooze oogen
Te zien, wanneer zy door het best muzijk bewoogen
Tot deftigheid, in ’t einde een Italjaanse trant
Verkiezen zullen, staag verworpen in hun Land.
(…)

Want zult gy Italjaans steeds zingen, en een taal,
Die ons meer eigen is, verachten to eenemaal?
Is hier geen zoetheid in, of zijn het onze klanken
En woorden; hebben die de magt, om ons to wanken?
Heel stip heeft ANDERS daar in ’t Neerduits op gelet,
Dat die naar Italjaanse en Franschen trant gezet
Kan werden: en het blijkt, dat by in beide taalen
Niet zo veel glorie als in ’t Neerduits zou behalen:
Ook doen ons PETERZEN en SCHENK op ’t klaarste zien,
Dat elk zijn eigen spraak meer eere hoort to bien:
Zoo zijn ‘er van ROZIER en KONING braave stukken,
Die, opgezongen naar de kunst, elkeen verrukken.

sweerts

Cornelis Sweerts (20 februari 1669 – 23 maart 1749)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 20 februari 2007.

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888.

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone.