P. C. Boutens, Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Eva Demski

Bij Moederdag

 

 Freer

Mother and Child Reading door Frederick Warren Freer, 1896

Montgomery Museum of Fine Arts

 

 

Kind der aarde

Nu kom ik elke nacht, Moeder, slapen bij u thuis:
Geen afstand in de avond scheidt mij van uw liefdelichte huis.

Voorgoed uit al Gods sterren ken ik de eigen moeder mijn:
Daar is niets in de wijde heemlen als uw ogenschijn.

Hoe vindt de schaamte mijner ogen, Moeder, u onveranderd schoon;
Hoe bleef gij trouw en goed, Moeder, voor de ontrouwe zoon!

Ik slaap zoals een ongeboren kind zou slapen in uw schoot,
En drink uw koele donkre kracht in nachtelijke dood,

En elke nieuwe morgen in het nieuwe licht
Rijs ik op sterker vleuglen, Moeder, weg uit uw gezicht:

Als ziel en vogel die zijn moeheid dichtst aan uw hart verslaat,
Die stijgt en zingt het naast bij God met iedren dageraad…

Zo laat mij elke nacht, Moeder, slapen bij u thuis:
Mij kan geen afstand scheiden, Moeder, van uw liefdelichte huis!

 

 

P. C. Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

 

De Nederlandse dichteres Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

Tegen het verdwalen

Lente. De stilte is krols.
Een lach komt ten val
aan geluk.

Twee vliegen breken
het raam, weten
dat het je de das omdoet

als je voorgoed je lijfs-
behoud aan gene zijde
ervan zoekt

rommelt de lucht
nabij, stommelt
een vrouw
op de trap
geur van lokroep

verlaten vlinders
bijtijds onderkomens
om vogels, naar vlinders
op zoek.

Gevonden ben je allang.
Hoe ben je anders bij mij.

 

Je lichaam

Je lichaam ja je lichaam
je behaarde onbeschaamde lichaam
je zinderend witte lichaam
je languit liggende lichaam

dat mij aanstaart met gaten en gleuven,
met dotsels, kroezen en poezeligs
of zich schuilhoudt in mazen en lakens
of puilt uit pakken omvatsels,

het is almaar je lichaam je lichaam
je lonkend luibekkige lichaam
je kronkelig wiggende lichaam
je onzichtbaar opwinderig lichaam

je zonder schaamte aankomende lichaam
je lawaaiig klaarkomende lichaam
je zich naar mij omdraaiende lichaam
je zich ook wel afwendende lichaam

je mij nooit onwennige lichaam
je mij nooit onbekende lichaam
je mij nooit onbeminde lichaam
je altijd aanwezige lichaam.

 

Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

 

 

De Nederlandse schrijver en dichter Bertus Aafjes (pseudoniem Jan Oranje) werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1914. Zie ook alle tags voor Bertus Aafjes op dit blog.

Verliefde duiven

Verliefde duiven koeren in de bloemen:
“Broeders en zusters, wie is nu de bruid,
Die als Jehovah met geen naam te noemen,
Slechts in vertedering wordt aangeduid?”

En in het hoog gewirwar van de palmen
Vlechten zij haastig en bedeesd het bed,
Uit een gevonden keur van zachte halmen
En gouden spijlen in elkaar gezet.

Waar zijt gij nu, mijn kleinood,
Die licht te vangen waart en te ontroeren,
En die ik als een duif kon laten koeren,
Als ik u vaster in mijn armen sloot?
Ik mis haar daaglijks, meer dan spijs en drank,
Die zoete stroom van onverstaanbre klank.

 

De hemel

De hemel staat met sterren volgegoten
Als met gesmolten zilveren metaal;
De nacht is krank van zwangre bloesemloten,
Waartussen ik gedwongen ademhaal.

En steeds als ik in uiteindelijk erbarmen
Rijst uit de nacht uw beeltnis, naakt en blank;
Mijn droom omhelst u met onzichtbre armen,
Mijn lippen kussen u schier zonder klank.

Gij zijt er zo onloochenbaar en zuiver,
Gelijk een kaarsvlam, in zijn ernst verstard,
Soms weggetild als in een lichte huiver
Onder de snelle aandrang van mijn hart:
Dan beeft gij plotseling op in uw bestaan,
Alsof gij vreest teloor te zullen gaan.

 

Bertus Aafjes (12 mei 1914 – 22 april 1993)

Voor kasteel Hoensbroek, waar Aaafjes tussen 1951 en 1973 woonde. 

 

 

De Vlaamse schrijver, dichter, kunsthistoricus en politicus August Vermeylen werd geboren in Brussel, op 12 mei 1872. Zie ook alle tags voor August Vermeylen op dit blog.

Uit: Heimwee

“Het scheen hem dat hij zich iets moest herinneren… Er was iets gebeurd, het was hem alsof hij, in wie weet welk drama, een vergeten rol had gespeeld, heel-en-al vergeten… Gedroomd… hij had zeker gedroomd, dezen nacht…

En zijn geest neêr in een korte duizeling… En, ineens, zo hij voor den spiegel stond, deed dat spiegelvlak hem denken aan een kalm breed water, ergens gezien, – elders… Maar ’t was vergeten,… verloren!…

Neen, hij zag het nu terug in een vluggen schijn: hij had gedroomd van een hoofd, een vrouwehoofd, een lang kwijnend gezichtje, heel dun de lippen en glimlachend vreemd. Maar in welk ingebeeld en geestelijk land had hij dat gezien? in welke pleinen van dromen?… O ja, hij wist nu: een lange vlakte lag, van groenlichtend water, en weggedampt in horizonnen. Alles te schoon, ontrustend schoon. En hij was daar, vond alles heel natuurlijk. Hij zag hoe ’t water stil asemde, – en uit de slingeringen en de rappe groenglansen was opengebloeid en gerezen, met de twee ovalen der ogen die waren als zeer vreemde zeebloemen, dat vrouwehoofd.

Hij wist dat het komen moest, en was eerst niet verwonderd. Het wiegelde langzaam in kringelingen van licht, en alleen bleef onbeweeglijk de blik der groenachtige krystalogen, de dichtgenepen lipjes wenkten met den glimlach van een versmadend en pruilend kind. En men raadde het lichaam stengelslank, en twee zeer kleine borsten, met daarrond de zoutringen van ’t water.

Hij werd nu bevreesd dat alles zo bladstil bleef, rond dat geheimzinnig hoofdje dat onbekende, geduchte machten moest bezitten… Waarom daar ineens zo opgeboren voor heur eigen schoonheid, ach zo tenger? En wat scheen dat hoofdje haar te zwaar, het broze meisje!… Het wiegelde langzaam heen en weer boven het water in een onverschillig lui gedans… “

 

August Vermeylen (12 mei 1872 – 10 januari 1945)

Portret door Isidore Opsomer, 1939 

 

 

De Russische dichter Andrej Andreyevich Voznesensky werd geboren in Moskou op 12 mei 1933. Zie ook alle tags voor Andrej Voznesensky op dit blog.

THE CASHIER

The dumb herd scowled:
“You’ve short-changed us,” they howled.
Pennies like medals stuck in the crust
Of sawdust.

The cashier flew into a rage—
“Nonsense! Be off with you! Go!”—
And rose like dough
From her glass cage.

Over counters where they sell
Cheese cakes and melons was blown
A sudden smell
Of tears and ozone.

Loud was the smell of tears
Among that lowing crowd:
The hands of one dumb pair
Howled in the air.

Clutching bacon, somebody swore,
Or so I imagined: at least, he
Gave a Beethovenish roar,
Earthy and shaggy.

Drumming of knuckle and palm
On the glass plate;
So bellowed the psalm
Of my dumb fate.

With a knowing leer
The cashier
Peered at a bill she held up to the light
To see if Lenin’s profile looked all right.

But Lenin wasn’t there any more:
The bill was counterfeit.
It was a grocery store
Where people and farces meet.

 

Vertaald door W.H. Auden

 

Andrej Voznesensky (12 mei 1933 – 1 juni 2010)

Hier met dichter Allen Ginsberg in 1985 

 

 

 

De Duitse schrijfster Eva Demski werd geboren op 12 mei 1944 in Regensburg. Zie ook alle tags voor Eva Demski op dit blog.

 

Uit: Gartengeschichten

 

„Nun war sie tot, wir begruben ihre Urne, und ihr Garten schlief noch immer tief. Schnee fiel in diesem Winter, nicht viel, aber genug, um alles gleich aussehen zu lassen – ihren Garten und die Nachbargärten. Über die hatte sie sich oft lustig gemacht: Schwarzwald für Arme. Nagelscherenrasen.

Manchmal war sie auch neidisch: Schau dir diese Maréchal Niel an. Bei mir das reinste Läusefestival!

In den drei Jahren, die sie nach dem Tod meines Vaters allein verbrachte, beschwerte sie sich manchmal über ihren Garten wie über ein Lebewesen, das unmäßige Forderungen stellt.

Elfhundert Quadratmeter, viel zuviel für einen einzelnen Menschen. Du weißt ja nicht, was das heißt, du mit deinem Handtuch! Und schon war es wieder da, unser zuverlässiges Begleitge

spenst: das schlechte Gewissen.

Nicht, daß mein Vater der große Gartenhelfer gewesen wäre, sein Gebiet war eher die Grenzüberschreitung zwischen Erdarbeiten und Utopie: Da muß ein Teich hin! Hier könnte man ein Gartenhaus brauchen!

Jetzt fehlten ihr die Pläne, gegen die sie sich hätte wehren können, um dann irgendwann doch nachzugeben. Man könnte sagen, daß aus Zukunft eine zunehmend mühevolle Abfolge von Gegenwärtigkeit geworden war. Schon wieder Hecken schneiden, schon wieder mähen, schon wieder jäten.

Momente des Entzückens stellten sich seltener ein – die blühende Spalieraprikose an der Südwand, die lodernde weiße Strauchpäonie, unter der unser erster Kater, Angkor, begraben lag – er war ein ganz besonderer Liebling gewesen. Die Katzen, die ihm gefolgt waren, hatten ihr Friedhöfchen in der

dunklen Kompostecke, jede mit eigenem Stein, auf dem ihr Namen stand: Michi, Afra, Amu, Thymian. Geblieben war ihr Pascha, der vierundzwanzigjährige Kater, der sie um eineinhalb Jahre überleben sollte.“

 

 

Eva Demski (Regensburg, 12 mei 1944)

 

 


Zie voor nog meer schrijvers van de 12e mei ook
mijn vorige twee blogs van vandaag.