David Nolens, P. C. Boutens, Sally Rooney, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook alle tags voor David Nolens op dit blog.

Uit: De kunst van het wachten

“Nadat Jack de laatste hand had gelegd aan een campagne voor de push-upslip voor mannen, die een pronte bips beloofde, ging hij woedend over zoveel banaliteit de straat op. Dat hij zich had gespecialiseerd in dit soort campagnes en dat hij daar goed zijn geld mee verdiende, was hem een doorn in het oog. Hij was inmiddels midden dertig en wat had hij bereikt? Hij was partner in een succesvol reclamebureau. Hij woonde in een mooi en ruim appartement in het centrum van Brussel. Hij was vrijgezel en werd begeerd. Als hij zijn aandeel in het agentschap zou verkopen, zou hij op voorwaarde van een sobere levensstijl kunnen rentenieren. Dit korte lijstje was de mantra waarmee hij zich steeds weer het geluk aanpraatte. Een soort rationeel geluk, louter gebaseerd op de feiten van zijn comfort. Hoe hard hij ook nadacht, hij vond geen noemenswaardig probleem dat het geluk ondergroef. Maar de pushupslip had vreemd genoeg iets in hem losgemaakt. Hij had enkele dagen voordien zelf de push-upslip aangepast en er een hele dag in rondgelopen, om zich zo in zijn product in te leven. Sindsdien was er iets veranderd. Hij had het verschrikkelijke gevoel gehad dat hij als volwassen man een luier droeg. En dat gevoel had hij niet van zich af kunnen schudden, ook niet nadat hij de push-upslip had uitgedaan. Zelfs naakt werd hij nog de dikke met siliconen gevulde stof op zijn achterwerk gewaar. ’s Nachts droomde hij van zichzelf aIs baby en overdag leek het of elke volwassene hem spottend toegrijnsde.
Vanuit die onmachtige woede ging hij, in een ruimte van mutsen, sjaals en bottines, de straat op. De eerste voorbijganger, een man met een zwart hoedje op zijn hoofd, gaf hij een klap in het gezicht, hard genoeg om zijn hand te voelen nagloeien, en vervolgens wandelde hij verder, zonder naar hem om te kijken.
Hij had zijn schaatsmuts tot ver over zijn oren getrokken en zijn handen diep in zijn zakken gestoken. Maar tegelijk was hij verheugd over wat hij had gedaan en moest hij onwillekeurig denken aan al die meisjes, die eindeloze rij blanke wichtjes met purperen lipjes die dagelijks in hun arm krasten, om het gevoel te hebben dat ze leefden. Precies dat gevoel nam ook bij Jack de overhand, met dit verschil dat hij iemand anders en niet zichzelf pijn had gedaan. Er hingen donkere wolken boven de stad en het begon zacht te druppelen. De straatwandelaars gingen gehaaster lopen, maar de man vóór hem op het voetpad hield halt en draaide zich om, waarop Jack tegen hem aanbotste.
Nog voor de man zich kon verontschuldigen, riep Jack: ‘Wat is dat toch met u?!’ Het was een deftige man, type kunstdocent. Eerst keek hij hem geschrokken aan, maar toen begon de man te lachen om Jacks absurde uitspraak en Jack besefte, alsof hij hem tot diep binnenin kon lezen, dat hij wist dat hij niet hem maar zichzelf had toegeroepen, dat hij eigenlijk had bedoeld: ‘Wat is dat toch met mij?!’

 


David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

In ’t huis van Smart

In ’t huis van Smart, waar ik belandde
Bij ’t jammerlijkste dansjolijt,
Zag ‘k Zorg en Ouderdom en Spijt
Dansen of zij ’t van buiten kenden.

De Tamboerijn, bij naam Ellende,
Gaf, hoog bevel, de stok respijt
In ’t huis van Smart, waar ik belandde
Bij ’t jammerlijkste dansjolijt.

In huilgezangen brak de bende
Buiten muziek en maat en tijd –
Verveeld, van angst mijzelve kwijt,
Sliep ‘k in, vóór het nog erger endde,
In ’t huis van Smart, waar ik belandde.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Tiende strofe (Fragment)

Die lichte god bemint de heimlijkheid
van jonge menschenzielen, in het donker
der teedre harten viert hij zijn geboorten;
en, wreede zegen zijnen uitverkoornen,
wijdt hij hun leven tot een zalige onrust,
éen wrange jeugd van onvervuld verlangen,
éen bloesem naar geluk. Verdwaasd en eenzaam
dolen zij door dit ruchtig volk waar elk
uit troeblen waan van zelfvergetelheid
puurt de openbaring van zijn poovre zelf,
en dan met loomer voet die leêge vondst
te ontloopen zoekt in altijd schaamler schijn,
tot nergens toevlucht blijft dan in den dood..
Maar zij gaan eenzaam, buiten elk verband.
Door roep van liefdeloosheid en verwijt
van zelfzucht dragen zij hun duistren schat,
levend-albasten glansdoorschenen lijven
van zulk een zuiversterke lieflijkheid
als nimmer de armoê dezer wereld kan
erkennen voor haar rijkst voldragen wonder.
Ook duldt hun jeugd den blinden kommer niet
dier goddlijk-zwangere verlorenheid,
maar doet zich zelf het smartlijkst ongelijk:
de wanhoop naar ’t ontastbaar na geluk
benijdt der anderen vreemdroode liefden,
en strekt de hand naar den gereeden beker;
maar de éene teug van overkruiden wijn
prikkelt met duur van overwakkre ellende
de moede wake van hun eeuwgen droom.

 


Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portret door Chris de Moor, 1942

 

De Ierse schrijfster Sally Rooney werd geboren op 20 februari 1991 in Castlebar. Zie ook alle tags voor Sally Rooney op dit blog.

Uit: Normal People

“After the first time they had sex, Marianne stayed the night in his house. He had never been with a girl who was a virgin before. In total he had only had sex a small number of times, and always with girls who went on to tell the whole school about it afterwards. He’d had to hear his actions repeated back to him later in the locker room: his errors, and, so much worse, his excruciating attempts at tenderness, performed in gigantic pantomime. With Marianne it was different, because everything was between them only, even awkward or difficult things. He could do or say anything he wanted with her and no one would ever find out. It gave him a vertiginous, light-headed feeling to think about it. When he touched her that night she was so wet, and she rolled her eyes back into her head and said: God, yes. And she was allowed to say it, no one would know. He was afraid he would come then just from touching her like that.
In the hallway the next morning he kissed her goodbye and her mouth tasted alkaline, like toothpaste. Thanks, she said. Then she left, before he understood what he was being thanked for. He put the bedsheets in the washing machine and took fresh linen from the hot press. He was thinking about what a secretive, independent-minded person Marianne was, that she could come over to his house and let him have sex with her, and she felt no need to tell anyone about it. She just let things happen, like nothing meant anything to her.
Lorraine got home that afternoon. Before she’d even put her keys on the table she said: Is that the washing machine? Connell nodded. She crouched down and looked through the round glass window into the drum, where his sheets were tossing around in the froth.
I’m not going to ask, she said.
What?
She started to fill the kettle, while he leaned against the countertop.
Why your bedclothes are in the wash, she said. I’m not asking.
He rolled his eyes just for something to do with his face.
You think the worst of everything, he said.
She laughed, fixing the kettle into its cradle and hitting the switch. Excuse me, she said. I must be the most permissive mother of anyone in your school. As long as you’re using protection, you can do what you want.”

 


Sally Rooney (Castlebar, 20 februari 1991)

 

De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Zie ook alle tags voor Ellen Gilchrist op dit blog.

Uit: Falling Through Space. The Journals of Ellen Gilchrist

“This is my home. This is where I was born. This is the bayou that runs in my dreams, this is the bayou bank that taught me to love water, where I spent endless summer hours alone or with my cousins. This is where I learned to swim, where mud first oozed up between my toes. This is where I saw embryos inside the abdomens of minnows. This is where I believed that if I was vain and looked too long into the water I would turn into a flower. This is where I learned the legend of the greedy dog. There was an old dog on a raft and he had a bone in his teeth and he looked down into the water and saw a dog carrying a bone and he dropped the one he was holding to snatch the other dog’s bone away and so lost both bones, the real and the imaginary. That’s a new bridge. The one that was here when I was small had a beautiful elaborate scaffolding on top. I thought I must be a princess, of royal blood, to have such a bridge with such a magnificent top. To have such land with so many bugs and a bayou with so many fish and mussels and gars and maybe even alligators. This is the porch that at one time ran all the way around the house. My grandfather built this house and my mother came here when she was four years old. My brother was born in that front bedroom. I was born forty miles away in a hospital and only came here three days later.
The ghost of Eli Nailor walks these halls. He was a black boy who was adopted by my great-great-grandmother when he was orphaned as a child. The woman I am named for raised him. He was the cook in this house all the days of his life and had a cabin beside the kitchen and the gardens and the henhouse and the chickenyard. This was a good life. There were never slaves here. The black people came here after the Civil War; they were free people from Natchez. Black people and white people lived and worked here in harmony. My grandfather thought of himself as an Englishman. He was tall and proud and brave and civilized.
Here is where my Aunt Roberta raised angora rabbits during the Second World War and there is the chickenhouse where I spied on the Broad Jump Pit when my brother and my cousins were training for the Olympics. This is the richest land in the world. The topsoil goes thirteen to eighteen feet in some places. You could grow anything here.”

 


Ellen Gilchrist (Vicksburg, 20 februari 1935)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook alle tags voor Julia Frank op dit blog.

Uit: Bauchlandung

“Ich knie auf dem Parkett vor dem Sofa und beobachte Luise, wie sie schläft. Sie schläft sich den Rausch ihres Geburtstags aus. Draußen Zionskirchplatz ohne Verkehr, auch von der Kastanienallee höre ich wenig. Luise schmatzt im Schlaf, ganz leise, fast unhörbar. Ich streiche über den Saum des Chiffons, der rauh ihren Hals umschließt, rieche sie, ihren vertrauten Geruch, der mich an frischgeschnittenes Gras erinnert, ziehe die rotblonde Locke aus der Falte, die sich am Hals gebildet hat, und suche die glatte Haut ihrer Wangen ab – ob sich schon im entspannten Zustand eine Spur ihrer Grübchen entdecken läßt? –, ihre Haut ist von blassen Sommersprossen übersät. Ich liebe Luise. Und noch etwas: Sie ist meine Schwester. Es klingelt, sie regt sich nicht. Als ich aufstehe, knarrt das Parkett unter meinen nackten Füßen. Über der Lehne des Sofas hängt ihr schwarzes Lederbustier, ich nehme es, der warme Geruch steigt in meine Nase, ich ziehe es an. Meine Brüste haben Platz in den Schalen, beim Gehen stoßen sie vorn an das Leder. Draußen im Flur schlüpfe ich in ihre Schuhe: leichte altmodische Schuhe mit Absätzen, die laut sind und das Parkett zerkratzen, ich drücke auf den Summer und gehe in die Küche, wo über dem Stuhl mein Kleid hängt. Ich streife es über und bemerke, daß die langen Träger des Kleides viel von dem Bustier sehen lassen, aber es ist zu spät, etwas anderes zu suchen. Ich bleibe hinter der angelehnten Tür stehen und lausche in das Treppenhaus, bis ich die Schritte auf dem letzten Absatz höre. Ich öffne. »Was machst du hier?« frage ich Olek, fast möchte ich sagen: Sie empfängt noch nicht. »Zu Luise«, sagt er hastig, er möchte zu Luise, fährt sich durch die kurzen verklebten Haare, ich lasse ihn herein, und sein nackter Arm berührt meinen. »Sie schläft noch«, sage ich und lehne mich an den Rahmen der Küchentür. »Dann weck sie, es ist wichtig, ich muß sie sehen.« »Und warum warst du dann gestern nicht da?« »Bei ihrem Geburtstag? Sie hat mich ausgeladen.« Olek möchte an mir vorbei, ich suche die zufällige Berührung, aber er weicht aus und tritt in die Küche. Der Kragen seines T-Shirts ist etwas schmuddelig, die Sonne hat seinen Nacken gerötet. Ich schließe die Wohnungstür. Sein Blick fliegt über die benutzten Gläser, die überall auf den Fensterbrettern und Regalen stehen.
Er dreht sich zu mir um, die Unruhe in seinen Augen amüsiert mich, ich muß an die zwei anderen Liebhaber denken, die gestern unter den Gästen waren und Luiseden Abend versüßt haben, bevor sie nacheinander gegangen sind. »Was ist es denn, was dich so aufregt?« frage ich mit leichtem Spott. »Der Hund, er wurde angefahren.« Olek sieht mich nicht an, ich erinnere mich, daß Luise ihm vor wenigen Tagen ihren Hund anvertraut hat, damit die Geburtstagsgäste nicht gestört würden. Er knetet seine Hände, und ich sehe die Adern an seinen Unterarmen hervortreten.“

 

 
Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook alle tags voor Georges Bernanos op dit blog.

Uit: Journal d’un curé de campagne

« Mais enfin j’étais très fier d’avoir à leur parler d’autre chose que des problèmes de fractions, du droit civique, ou encore de ces abominables leçons de choses, qui ne sont en effet que des leçons de choses et rien de plus. L’homme à l’école des choses ! Et puis j’étais délivré de cette sorte de crainte presque maladive, que tout jeune prêtre éprouve, je pense, lorsque certains mots, certaines images lui viennent aux lèvres, d’une raillerie, d’une équivoque, qui brisant notre élan, fait que nous nous en tenons forcément à d’austères leçons doctrinales dans un vocabulaire si usé mais si sûr qu’il ne choque personne, ayant au moins le mérite de décourager les commentaires ironiques à force de vague et d’ennui. À nous entendre on croirait trop souvent que nous prêchons le Dieu des spiritualistes, l’Être suprême, je ne sais quoi, rien qui ressemble, en tout cas, à ce Seigneur que nous avons appris à connaître comme un merveilleux ami vivant, qui souffre de nos peines, s’émeut de nos joies, partagera notre agonie, nous recevra dans ses bras, sur son cœur.
J’ai tout de suite senti la résistance des garçons, je me suis tu. Après tout, ce n’est pas leur faute, si à l’expérience précoce des bêtes – inévitable – s’ajoute maintenant celle du cinéma hebdomadaire.
Quand leur bouche a pu l’articuler pour la première fois, le mot amour était déjà un mot ridicule, un mot souillé qu’ils auraient volontiers poursuivi en riant, à coups de pierres, comme ils font des crapauds. Mais les filles m’avaient donné quelque espoir, Séraphita Dumouchel surtout. C’est la meilleure élève du catéchisme, gaie, proprette, le regard un peu hardi, bien que pur. J’avais pris peu à peu l’habitude de la distinguer parmi ses camarades moins attentives, je l’interrogeais souvent, j’avais un peu l’air de parler pour elle. La semaine passée, comme je lui donnais à la sacristie son bon point hebdomadaire – une belle image – j’ai posé sans y penser les deux mains sur ses épaules et je lui ai dit : « As-tu hâte de recevoir le bon Jésus ? Est-ce que le temps te semble long ? – Non, m’a-t-elle répondu, pourquoi ? Ça viendra quand ça viendra. » J’étais interloqué, pas trop scandalisé d’ailleurs, car je sais la malice des enfants. J’ai repris : « Tu comprends, pourtant ? Tu m’écoutes si bien ! » Alors son petit visage s’est raidi et elle a répondu en me fixant : « C’est parce que vous avez de très beaux yeux. »
Je n’ai pas bronché, naturellement, nous sommes sortis ensemble de la sacristie et toutes ses compagnes qui chuchotaient se sont tues brusquement, puis ont éclaté de rire. Évidemment, elles avaient combiné la chose entre elles. »

 


Georges Bernanos (20 februari 1888 – 5 juli 1948)
Cover

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook alle tags voor William Carleton op dit blog.

Uit: The Emigrants Of Ahadarra

“On the drawing-room stairs there lay what had once been a carpet, but so inseparable had been their connexion that the stairs were now worn through it, and it required a sharp eye to distinguish such fragments of it as remained from the colour of the dirty boards it covered and the dust that lay on both. On entering the kitchen Peety and his little girl found thir-teen or fourteen, in family labourers and servants of both sexes, seated at a long deal table, each with a large wooden noggin of buttermilk and a spoon of suitable dimensions, dig-ging as if for a wager into one or other of two immense wooden bowls of stirabout so thick and firm in consistency that, as the phrase goes, a man might dance on it. This however was not the only picture of such enjoyment that the kitchen afforded. Over beside the dresser was turned upon one side the huge pot in which the morning meal had been made, and at the bottom of which, inside of course, a spirit of rivalry equally vigorous and animated, but by no means so harmonious’, was kept up by two dogs and a couple of pigs, which were squab-bling and whining and snarling among each other, whilst they tuned away at the scrapings or residuum that was left behind after the stirabout had been emptied out of it. The whole kitchen, in fact, had a strong and healthy smell of food—the dresser, a huge one, was covered with an immense quantity of pewter, wood, and doff; and it was only necessary to cast one’s eye towards the chimney to perceive by the weighty masses of black hung beef and the huge sides and flitches of deep yellow bacon which lined it, that plenty and abundance, even to overflowing, predominated in the family. The ” chimney brace” nrn!reqri Car out over the fireplace towards the floor, and under it on each side stretched two long nobs or chimney conisr seats, on which nearly a dozen persons could sit of a winter evening.”

 


William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)
Cover

 

De Nederlandse dichter, liedtekstschrijver, toneelschrijver en boekhandelaar Cornelis Sweerts werd geboren in Amsterdam op 20 februari 1669. Zie ook alle tags voor Cornelis Sweerts op dit blog.

 

O welvernoegde zinnen

O welvernoegde zinnen,
Gy baart een zaligheid,
Die Minnaars niet beminnen,
Wiens vryheid neder leit.
Hoe vlieten uwe dagen,
In zoete rust voorby
Wyl haar de min doet klagen,
Van smert en razerny,
Ik wil gelyk de blinden,
Myn vryheid aan geen kroon,
Noch gulde ketens binden,
Geen goud en blinkt zo schoon.

 


Cornelis Sweerts (20 februari 1669 – 23 maart 1749)
Amsterdam, gezicht op de Dam met het stadhuis in aanbouw door Johannes Lingelbach, 1656

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Johann Heinrich Voß werd geboren op 20 februari 1751 in Sommersdorf / Mecklenburg. Zie ook alle tags voor Johann Heinrich Voß op dit blog.

 

Willkommen im Grünen!

Willkommen im Grünen!
Der Himmel ist blau,
Und blumig die Au,
Der Lenz ist erschienen!
Er spiegelt sich hell
Am luftigen Quell,
Willkommen im Grünen!
Willkommen im Grünen!
Das Vögelein springt
Auf Sproßen und singt:
Der Lenz ist erschienen!
Im säuselt der West
Ums heimliche Nest,
Willkommen im Grünen!

 

Stand und Würde

Der adliche Rat
Mein Vater war ein Reichsbaron!
Und Ihrer war, ich meine…?

Der bürgerliche Rat
So niedrig, daß, mein Herr Baron,
Ich glaube, wären Sie sein Sohn,
Sie hüteten die Schweine.

 

Schlaue Liebe

Mein Weibchen traun verschenkt’ ich nicht,
Wär’s auch erlaubt; denn Paulus spricht:
Was Ihr verschenkt, Ihr lieben Brüder,
Bekommt ihr doppelt wieder.

 


Johann Heinrich Voß (20 februari 1751 – 29 maart 1826)
Monument in Penzlin

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2018 en eveneens mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.

P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß, Pierre Boulle

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

Sonnet II

Hemel, eindloos blauw lokkend zieleweiland, –
Zee, die in zon- en maanstilte of wolkdonderen
Aandrijft de veelheid der wereldsche wonderen
Wier vrije vlotte vloot bij ieder tij landt,
Zie ons, bleek menschdom, uit ons eng afzonderen
Op dit uw zielenvol dagegroen eiland,
Als slaven naar hun overzeesch en vrij land,
Wringen ons handen van vervoerings vlonderen:

Diep in een ouden droom die altijd weêrkomt,
Ligt opgetrokken aan den havenkant
Vleugelen boot waarmeê we eens zijn geland
Als zon en maan en sneeuw en regen neêrkomt, –
Tot laten einddroom wanneer ge openbreidt:
Windbreede vaart naar alle oneindigheid.

 

Sonnet VIII

Kom: ik ben enkel lust en lieflijkheid,
Een zilvervolle hof altijdig ooft,
Waar knop en bloesem eeuwge vrucht belooft,
Een levend maal op ieder uur bereid.

En waar het hart der stilte welft en spreidt,
Aardkoele woon doorluchtig overloofd,
Houdt zon en maan om Uw hoog-heerlijk hoofd
Haar gulde’ afspraken tot in eeuwigheid.

O kom: geen weet het enge steile pad
Dat door de bergen naar den wijngaard leidt,
Dan Gij alleen en die den hof geplant heeft:
God, die eens zeker komt te Zijner tijd
En streng-rechtvaardig U de tienden schat
Van vele aardsche oogsten die Hij U verpand heeft.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Negende strofe

Daar is niet éen die eenzaam gaat als ik,
en geen der andren draagt zijn harts geheim –
dit donker zaad dat zwelt naar lichten bloei,
dit stomme leed dat hijgt naar luid geluk –
in zulk een klem van onverbreekbaar zwijgen.
Want als een kind, in vroegste jeugd verdoold
naar een ver land, moeder en moedertaal
alleen nog weet als felbewust gemis,
ergens achter den bleeken horizon
een lang verloren onbereikbren schat;
en als zijn hart in druk van smart of vreugd
zich uit moet spreken aan een ander hart,
keert het vreemd woord in ledige echo weder,
ijdel en dood zoodra zijn mond het sprak -:
zóo, waar ik door de lichte volten dwaal
van dit ontelbaar levendschoone volk,
wenken van de overzij der dubble stilte
oogen alzijds mijn oogen als gelijken,
en mijn hart bonst in luideloozen zang;
maar als mijn schuwe groet hun nadertreedt,
en van hun lippen ruischt het helder antwoord,
dan voel ik hoe ik nimmer halen zal
den simplen aanslag van dien heemschen toon,
en ’t teedre lied blijft op mijn lippen stom…
En andren onderwijl, als duistre schimmen,
met oogen achter schaduwmom versmeuld,
sluipen en duiken door het dichtst gewoel,
en vaak benadert mij hun half gebaar
als een dof grijnzen: ‘gij zijt éen van ons’ –
en van hun lippen valt een heesch gefluister,
een taal waarin geen schepsel zingen kan,
maar waarvan iedre klank mijn hart doorpriemt
en ieder woord mijn diepste wezen schokt,
en tranen wellen, die mijn oogen branden…
O daar is geen die eenzaam gaat als ik!

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portret door Willem van Konijnenburg, 1914

Lees verder “P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß, Pierre Boulle”

P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

De ruchtige belijders van een naam

De ruchtige belijders van een naam
Zijn grif ook tot verloochenen bekwaam.
Die `t onuitspreeklijke niet leert verzwijgen,
Verslingert tussen ijdel woordgekraam.

 

Leeuwerik

Blijft gij nooit één blanke uchtend,
Leeuwrik, zingen hier beneên,
Die uw nachtlijk nest ontvluchtend
Door de zilvren neevlen heen

Vleuglings vindt de gouden wegen
Waar uw aadmen juichen wordt,
Tot uw zang in vuren regen
Naar de koele vore stort;

Zingt gij nooit de rode smarten
Van de duistre aardenacht,
Wordt het bloeden onzer harten
Wel gestelpt, maar nooit verklacht?…

In het ijle blauw verloren
Volgt mijn oog niet meer uw vlucht,
Maar uw antwoord dwaast mijn oren
Met zijn zaligend gerucht:

Steeds, uit vreugd of smart gerezen,
Heeft de ziel uw vreugd verstaan,
En tot uwe vreugd genezen,
Ons gemeen geheim geraên:

Alle smart omhooggedragen
Meerdert vreugdes gouden schat:
Slechts de vleuglen die ons schragen,
Zijn van aardes tranen nat.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Achtste strofe

Soms als de nachten zonder sterren zijn,
zwelt door het donker voor mijn slaaplooze oogen
een groote trage hartstochtsombre maan
en schijnt de stille wereld schemerleêg
met lichteloozen violetten gloed
en drenkt mijn weerloos hart in zwoele wanhoop
van namelooze pijnen. Want ik voel
in elken nieuwen straal die mij bestelpt,
den blik van telkens andre lang vergeten
oogen die eens vergeefs mijn liefde vroegen,
en ademkorte ontmoetingen nooit herdacht
doen éen voor éen als sombre bloemen open
haar onvergeetlijke beteekenis…
Zóo in den vollen beker van geluk
mengt liefde voor het hart dat haar belijdt
als soeverein, zijn onontkoombaar deel
van levens bitterheid, leed zoo ondraaglijk
als peilloos schoon en goddelijk noodwendig,
en leidt het binnen in haar groot heelal,
de wereld van haar onverklaard geheim
waar in de duizellichte oneindigheid
hoogheerelijke willekeur bestelt
volkomen, ondoorgrondlijk evenwicht,
en ieder onverminderd schuldig blijft
ook wat hij anderen onthouden moet.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Portert door door Max von Seydewitz, 1923

Lees verder “P. C. Boutens, David Nolens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß”

William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß, Pierre Boulle, Ludwig Steub, Johann Fr. Riederer

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook alle tags voor William Carleton op dit blog.

Uit: The Midnight Mass

“At the time in which the incidents contained in this sketch took place, the peasantry of Ireland, being less encumbered with heavy rents, and more buoyant in spirits than the decay of national prosperity has of late permitted them to be, indulged more frequently, and to a greater stretch, in those rural sports and festivities so suitable to their natural love of humor and amusement. Dances, wakes, and weddings, were then held according to the most extravagant forms of ancient usage; the people were easier in their circumstances, and consequently indulged in them with lighter hearts, and a stronger relish for enjoyment. When any of the great festivals of their religion approached, the popular mind, unrepressed by poverty and national dissension, gradually elevated itself to a species of wild and reckless mirth, productive of incidents irresistibly ludicrous, and remarkably characteristic of Irish manners. It is not, however, to be expected, that a people whose love of fighting is so innate a principle in their disposition, should celebrate these festive seasons without an occasional crime, which threw its deep shadow over the mirthful character of their customs. Many such occurred; but they were looked upon then with a degree of horror and detestation of which we can form but a very inadequate idea at present.
It was upon the advent of one of those festivals–Christmas–which the family of M’Kenna, like every other family in the neighborhood, were making preparations to celebrate with the usual hilarity. They cleared out their barn in order to have a dance on Christmas-eve; and for this purpose, the two sons and the servant-man wrought with that kind of industry produced by the cheerful prospect of some happy event. For a week or fortnight before the evening on which the dance was appointed to be held, due notice of it had been given to the neighbors, and, of course, there was no doubt but that it would be numerously attended.”

 

 
William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)
Glogher

Lees verder “William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß, Pierre Boulle, Ludwig Steub, Johann Fr. Riederer”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

De maan is al boven de seringen

De maan is al boven de seringen;
De stralen hellen de kruinen langs…
De nachtegaal houdt zich stil van zingen
Tot de hof verlucht staat van haar glans.

Tot de donkere tuin als een ijle beker
Tintelt vol licht, dofgouden wijn,
En als slaapwandelaars onzeker
De rozen ontwaken in de schijn…

Ik weet niet wat ik meer moet vrezen,
De nachtegaal met haar luide klacht,
Of de stille maan die droomt volrezen
Over de witte rozenpracht…

Laat doof en blind mij – ik kan niet dragen
De telkens valse dageraad…
Wanneer zal eindlijk mijn zon weer dagen,
Die alle schemerschoon verslaat?

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Derde strofe

Ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer eeuwen roode begeerten,
aller tijden duistere tochten –
ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer kinderen witte droomen,
aller liefden zilveren bloei.

Onzer oogen vochte glanzen,
onzer handen blanke gebaren,
onzer koele zuivere borsten
zachtbesloten vlakke welving
dekken van uw wrang verlangen
’t zalig en volbloeid geheim.

Uwer moederen blonde teêrheid,
uwer vaderen donkre goedheid
vloeiden samen tot ons wezen,
en het zoetbezwijmd gedenken
eener lang geheelde wonde
werd in ons uw felle breuk.

De onuitstamelbare wanhoop
uwer onvervulde driften
riep ons uit den grooten afgrond,
de gedaanteleêge droomen
van uw aarde-ontworstlend hunkren
hebben onzen vorm gewekt.

Onerkend, maar meer en anders
dan uw lijfelijke zonen
erven van uw eêlsten rijkdom,
mogen wij reeds nu beminnen
op een goddelijker wijze
die geen wederliefde vraagt…

Ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer eeuwen roode begeerten,
aller tijden duistere tochten –
ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer kinderen witte droomen,
aller liefden zilveren bloei.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Abdij van Middelburg

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

 Zooals een kind

Zooals een kind, dat trouw aan moeders knie
Zegt, vóor het slapen gaat, dezelfde beê,
Elk’ avond ’t eigen woord van troost en vreê,
Napratend z’n moeder de oude litanie,
En ’t legt zijn hoofd gerust neêr en gedwee,
Al weet het niet, wat het bidt of tot wien,
Maar bad het niet, dan zou ’t zijn oog misschien
Niet luiken uit vage angst voor komend wee; –

Zoo zal mijn hart het goede blijven doen
Zonder verwachting van loon, zonder doel,
Alleen om ’t goede zelf, omdat ik voel,
Dat ’t zóo zal kunnen slapen in den nacht,
En leven tevreden, als de zon lacht
Over de bloemen van den zomernoen.

 

 Uit:Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Vierde strofe

De dagen lengen ongeteld tot weken;
al maanden ligt mijn schip ter reede op stroom;
en al dien tijd verkeer ik in hun stad,
een stil en onopmerklijk vreemdeling
die niemand zoekt en niemand van zich weert
en niemand aanstoot geeft. Met reede penningen
koop ik het weinige wat ik behoef,
en ding niet op hun overvragen af:
zoo won ik onbedacht hun brave hebzucht,
en niets blijkt over dat ik winnen kan;
voetstoots heeft hun verwondering aanvaard
den vreemden dwaas die niet de waarde kent
van geld en goed, wiens onbegrepen luim
hun eng-verdaaglijkscht leven doelloos deelt…
En onderwijl, als staâg en ongerept
achter den schijn van ondiep dageblauw
de groote gang der sterren zich voltrekt,
neemt hemelhoog het stille wonder stand.
Welhaast, misschien dez’ eigen avond nog
(zoo zingt het voorgevoel van mijn geduld)
spreekt zich de trage bloode droomer uit,
de jongste broeder die mij nimmer moeit,
en dien ik nauwlijks op te merken lijk…
Hij vindt zijn moeder in het schemeruur,
met oogen als diepdonkre bloemen open,
en zucht dat hij niet langer leven kan
binnen de grenzen van het oude huis,
dat hij den broederen zijn erfdeel laat
en heen zal gaan den koelen einder in
vóordat de schaamte om onverdiend geluk
zijn liefde moordt tot onverschilligheid
zoodat hij haar niet meer beminnen zou…
Met de eerste sterren komt hij stil aan boord
en zet zich zwijgend op de bleeke plecht.
Dan gaat het breede witte zeil omhoog,
en met hem keer ik naar mijn verre land.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

In de mist

De zon wordt onverbeeldbaar schoon
Boven de mist die houdt omhangen
Der wereld windestille woon
In dit vertederd dagenlang verlangen.

Weer blankt de boskamp, een besloten zaal,
Een witte kamer die de bruid verwacht,
In smetteloze glanzeloze praal
Op uit de zwarte nacht.

’t Berijpte hout van alle kanten
In gaasgeplooide wand verscholen
Reikt diepe tuilen van chrysanten,
Asters en gladiolen.

Daar daalt langs wolkentreê uit hoge toren
Van naakte voetjes luideloze tred:
Leden omsluierd overgloren
Het sneeuwen statiebed.

 

In de manteling bij Domburg

In de spanne luwe stilte
In de wieg van ’t glooiend mos
Lig ik: boven vaart de zilte
Zeewind over ’t neigend bos.

Al de toppen wuiveblinken
In der zonne gouden lust,
Wijl de dorre bladers zinken
Om mij heen tot rosse rust.

IJle vogelvluchten rissen
Achter weemlend twijgenweb:
’t Zijn de meeuwen die gaan vissen
Met de wederkeer der eb…

Ieder jaar wordt sneller ouder,
Vroeger avondt elke dag,–
Maar mijn hoofd ligt aan uw schouder
En ik hoor uw harteslag.

Boven drijft het leven over,
En geen schijn of schaûw ontgaat:
Elke siddering in ’t lover
Spiegelt over uw gelaat.

Als een god die zou beluistren
Aards gerucht uit hemels vreê,
Hoor ik uwe adem fluistren
Door de stem van wind en zee.

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Vijfde strofe

Traag tot beminnen werd ik… Niet tot deze rijke wonden,
de scherpe weeën van dit staâg zichzelf herbarend leven,
die trouw in schemerwindselen van eenzaamheid genezen
tot zoeter wondbaarheid… Een andere rondomme deernis
houdt elken aandrift tegen in dees strakke onuitgesproken
beslotenheid, een onverdringbaar voorgevoel, een dreigend weten
dat nooit de bleeke geestdrift dezer onvolgroeide kindren
meêkomen kan door de verrukkingen van liefdes wegen,
en ’t hard besef van ’t lot van hen die achter zijn gebleven,
zoo droeven voordood en zoo wreed bewuste ballingschappen
in vaders nauwe huizing waar hun moeheid wel moet keeren,
maar nooit meer uitslaapt tot verlangens nieuwe morgenonrust…
Traag tot beminnen werd ik..

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Tweede strofe

Onze vaders hebben ons niet geweten,
wij bleven voor hen als verstooknen;
alleen de blindheid onzer moeders
heeft ons vermoed en liefgehad.

De broêrs en zusters die daar waren,
onze aangewezene gelijken,
zij sloten rond ons donker heimwee
een bond van levenlicht verzet.

Uit onze weêrstandlooze handen
grepen ze ons deel van ’t blinkend speelgoed
eerst met begeertes weiflen glimlach,
dan met het kort gebaar van recht.

Wrevel om deernis niet-te-deren
versmeet het waardeloos begeerde
als onzer oogen roerlooze aandacht
geen schaduw leed van spijt of wrok.

De kussen hunner korte liefden
bestierven op ons koele wangen;
de hartstocht onzer bleeke lippen
ontweek de rozen van hun mond.

Als die niet zijn bestemd te leven,
planten die in den dag verkwijnen,
zoo bloemeloos en bladerdonker
rees onze schaduw naast hun bloei…

O siddrend leed der ver bewusten,
o bitter hachelijke keuze
van ademloos te moeten wachten
op onberekenbaar geluk!:

zich liefdes eigen kindren weten,
en haren vollen dag verbeiden
in donkren schijn van liefdeloozen,

die nimmer zich verraden mag.

 

Sonnet XXVI

Het stolpend maanlicht huift den winternacht
In wazen plooien van doorzichtigheid.
Geen ster weet helder van de heerlijkheid
Waarin ik treed naar heerlijkheid die wacht…

Hoe ligt de lichte weg naar U gedacht
Recht door den stillen glansverstarden tijd…
Elk oogenblik is kort als eeuwigheid…
Wanneer heb ik deze’ oogst van heil gepacht?

Gij zijt het kloppen van mijn hart, het licht
Dat in mijn oogen is, de boovne maan,
Gij zegent de aarde in mijner voeten val…
De wereld breekt doorzichtig als kristal:
‘k Zie in bevrozen grond het gouden graan,
Ooglampen branden alom uit huizen dicht.

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Heimelijk verlangen

Die man lijkt mij godengelijk te wezen,

Die van tegenover gezeten toehoort

Hoe gij vlak nabij in uw zoete stemval

Over en weer praat

 

En verlangenstekelend lacht, wat noodschiks

In mijn borst het hart mij in angsten opjaagt;

Immers amper zie ik U aan – geen woord meer

Laat zich verklanken,

 

Maar mijn tong blijft star en gebroken; aanstonds

Onderloopt een sijpelend vuur mijn leden,

Niet meer kan ik zien uit mijn ogen, gonzend

Suizen mijn oren;

 

’t Vocht breekt me alzijds uit, en van top tot tenen

Vangt mij beving, valer dan gras verbleek ik;

Nog een ogenblik, en in alverbijstring

Voel ik mij sterven.

 

 

Bij de lamp 

Bij de lamp blijf ik alleen.

Waar uw kus en lach verdween,

Sluit de stilte rond mij heen

 

Tot de effen glans waarin,

Liefelijkste droombegin,

Ik mij klaarst op u bezin.

 

En mijn ogen lezen niet

’t Oud verhaal van vreemd verdriet,

Waar ik straks de wijzer liet …:

 

Door bezonken wolkepracht,

Heel de dag om u herdacht,

Gaat de ziel in tot haar nacht:

 

Door zo helder avondrood

Naar een nacht zo diep en groot

Als uit leven naar de dood:

 

Of ge al zonder morgen ging

Buiten levens duistre ring

Rusten in verheerlijking,

 

Wijl ik hier bij ’t lampelicht,

De ogen naar mijn boek gericht,

Nog wat van u droom en dicht,

 

Tot het uur van slapen slaat

En niets blijft dan uw gelaat

Als de droom in droom vergaat.

 

 

 

Daar ruimt de wind…

Daar ruimt de wind en vaagt de heemlen schoon.

Vanavond nog zult gij verheerlijkt zijn

Wanneer de winden sluimren aan uw troon,

De sterren vlammen in uw baldakijn:

 

Als tussen u en uw oneindigheid

De schaduw valt, en in dat klaar gewelf

Uw blank geluk dat god noch mens benijdt,

Niets ziet weerspiegeld dan zijn glimlach zelf:

 

O Ziel die alles wat uw wil bedroeft,

Van voor uw aangezicht hebt weggedaan,

Die alle schoon, zo vaak uw liefde ’t hoeft,

Roept met één blik der ogen tot bestaan:

 

Vanavond nog zult gij verheerlijkt zijn

Wanneer de winden sluimren aan uw troon,

De sterren vlammen in uw baldakijn:

De ruime wind vaagt al de heemlen schoon.

 

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Gedenkpenning

 

 

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

De smalle ring

 

De smalle ring, de gouden band

Schendt niet de naaktheid van uw hand,

Gelijk uw stralend lijf niet weet

De schaduw van zijn donkre kleed:

Uw stralend lichaam lijdt noch weet

De schaduw van zijn donker kleed,

Zooals geen lijf of stof bezwaart

De ziel die door uw oogen klaart:

 

Geen aardsche lijf, geen stof bezwaart

De ziel die door uw oogen klaart,

Als smalle ring, als gouden band

Niet schendt de naaktheid van uw hand.

 

 

Nacht-stilte

 

Stil, wees stil: op zilvren voeten

Schrijdt de stilte door den nacht,

Stilte die der goden groeten

Overbrengt naar lage wacht …

Wat niet ziel tot ziel kon spreken

Door der dagen ijl gegons,

Spreekt uit overluchtsche streken,

Klaar als ster in licht zoû breken,

Zonder smet van taal of teeken

God in elk van ons.

 

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

 

Eerste strofe

 

Aan sombren spiegel van zwoele wake

drijven, geloken leliën, mijn oogen.

Ik kan niet slapen: de geur der rozen

wordt oppermachtig met den nacht.

 

Ik zal niet stijgen tot luchten droomen:

diep in haar schachten de vleugelpennen

zijn zwaar en vochtig van reukig dauwen:

de geur der rozen houdt mij neêr.

 

Ik kan niet duiken naar donkren sluimer,

ik kan niet zinken tot zwart vergeten:

de geur der rozen omdwelmt mijn slapen:

de geur der rozen houdt mij op.

 

BOUTENS

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

 

 

De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Zie ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: Nora Jane: A Life in Stories

 

NORA JANE’S GRANDMOTHER lived in a blue frame house on the corner of Laurel and Webster streets. It was there that Nora Jane was happy. There was a swing on the porch and a morning glory vine growing on a trellis. In April azaleas bloomed all around the edges of the porch, white and pink and red azaleas, blue morning glories, the fragrant white Confederate jasmine, red salvia and geraniums and the mysterious elephant ears, their green veins so like the ones on Nora Jane’s grandmother’s hands. Nora Jane hated the veins because they meant her grandmother was old and would die. Would die like her father had died, vanish, not be there anymore, and then she would be alone with only her mother to live with seven days a week.

“Let me set the table for you,” she said to her grandmother, waking beside her in the bed. “Let me cook you breakfast. I want you to eat an egg.”

“Oh, honey lamb,” her grandmother replied, and reached over and found her glasses and put them on, the better to see the beautiful little girl, the better to be happy with the child beside her. “We will cook it together. Then we’ll see about the mirlitons. You can take them to L
angenstein’s today. They said they would buy all that you had.”

“Then I’d better hurry.” Nora Jane got out of bed. If she was going to take the mirlitons to Langenstein’s she wanted to do it early so she wouldn’t run into any of her friends from Sacred Heart. She was the only girl at Sacred Heart so poor she had to sell vegetables to Langenstein’s. Still, they had not always been poor. Her grandfather had been a judge. Her father had gone to West Point. Her grandmother had sung grand opera all up and down the coast and auditioned for the Met. She kissed her grandmother on the cheek and swung her long legs out of the bed and began to search for her clothes. “You cook breakfast then,” she said. “I’ll go pick the mirlitons before it gets too hot.”

 

EllenGilchrist

Ellen Gilchrist (Vicksburg, 20 februari 1935)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: Bäuchlings

 

“Ich knie auf dem Parkett vor dem Sofa und beobachte Luise, wie sie schläft. Sie schläft sich den Rausch ihres Geburtstags aus. Draußen Zionskirchplatz ohne Verkehr, auch von der Kastanienallee höre ich wenig. Luise schmatzt im Schlaf, ganz leise, fast unhörbar. Ich streiche über den Saum des Chiffons, der rauh ihren Hals umschließt, rieche sie, ihren vertrauten Geruch, der mich an frischgeschnittenes Gras erinnert, ziehe die rotblonde Locke aus der Falte, die sich am Hals gebildet

hat, und suche die glatte Haut ihrer Wangen ab – ob sich schon im entspannten Zustand eine Spur ihrer Grübchen entdecken läßt? –, ihre Haut ist von blassen Sommersprossen übersät. Ich liebe Luise. Und noch etwas: Sie ist meine Schwester.

Es klingelt, sie regt sich nicht. Als ich aufstehe, knarrt das Parkett unter meinen nackten Füßen. Über

der Lehne des Sofas hängt ihr schwarzes Lederbustier, ich nehme es, der warme Geruch steigt in meine Nase, ich ziehe es an. Meine Brüste haben Platz in den Schalen, beim Gehen stoßen sie vorn an das Leder. Draußen im Flur schlüpfe ich in ihre Schuhe: leichte altmodische Schuhe mit Absätzen, die laut sind und das Parkett zerkratzen, ich drücke auf den Summer und gehe in die Küche, wo über dem Stuhl mein Kleid hängt. Ich streife es über und bemerke, daß die langen Träger des Kleides viel von dem Bustier sehen lassen, aber es ist zu spät, etwas anderes zu suchen. Ich bleibe hinter der angelehnten Tür stehen und lausche in das Treppenhaus, bis ich die Schritte auf dem letzten Absatz

höre. Ich öffne.

»Was machst du hier?« frage ich Olek, fast möchte ich sagen: Sie empfängt noch nicht.

»Zu Luise«, sagt er hastig, er möchte zu Luise, fährt sich durch die kurzen verklebten Haare, ich lasse ihn herein, und sein nackter Arm berührt meinen.”

 

JuliaFranck

Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: Melancholie, een oud zeer

 

Voor Fabian was het geen toeval dat Anne hem na zeven jaar verliet. Hij had zelf altijd relaties gehad die ofwel zeven dagen, weken, maanden en sinds kort ook jaren duurden. Zo had hij in het laatste jaar van de universiteit precies zeven weken met Jacob gevreeën, een slimme, mooie jongen die hem in de Griekse beginselen had ingewijd. Jacob kon hem als persoon niet echt bekoren. Ook dat ene lichaamsdeel waar het toen om ging, de penis als spiegelbeeld van zijn toenmalige identiteit, was bij Jacob onvolmaakt. Die penis, en hij zag het geslacht nog heel precies voor zich, was krom als een kleine, zoete, Afrikaanse banaan – en het duurde dus zeven weken voordat hij besefte dat hij met zo een penis geen gelijkwaardig gesprek, laat staan een langdurige, eerlijke liefde kon hebben. De penis waar hij naar verlangde was een penis die heel erg op die van hemzelf geleek, zodat hij als het ware zichzelf in de mond kon nemen, als een manier om wel heel diep thuis te komen, om door het spiegelglas in het beeld te stappen en zich definitief te omhelzen. Na zeven weken gaf hij Jacob de bons.

Iets later zat Fabian in de majestueuze bibliotheek aan het Ladeuzeplein te Leuven, terwijl hij werkte aan zijn eindverhandeling die ging over Confucius, belicht vanuit het Amerikaanse pragmatisme. Confucius bekoorde hem toen omdat de oude Chinees model stond voor een leven waarin elk gebaar, elk woord, elke houding werd afgestemd op een gepaste manier van samenleven met de anderen.“

 

david_nolens

David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: La grande peur des bien-pensants

 

J’écris ce livre pour moi, et pour vous — pour vous qui me lisez, oui : non pas un autre, vous, vous-même. J’ai juré de vous émouvoir — d’amitié ou de colère, qu’importe ? Je vous donne un livre vivant.

« Que nous veut-il avec ce Drumont ? » direz-vous. Hé bien, je veux l’honorer, voilà tout : Je ne demande pas justice. Quelle justice ? C’était un homme de mon pays, de mon lignage (de mon lignage ou du vôtre), un fort g
arçon français, un peu épais des épaules, au pas solide. De tels gens font leurs affaires eux-mêmes, aussi longtemps qu’ils tiennent debout, aussi longtemps qu’ils tiennent debout, ils portent leur vie tout seuls, sans rien demander à personne, ils portent le bon et le mauvais, chaque chose à sa place, pour que Dieu s’y reconnaisse plus vite, au jour du jugement. Ils portent le poids de leurs péchés. Le mot de justice évoque d’abord à leurs yeux l’image d’un pauvre diable mal payé, mal nourri, qui passe en hâte sur sa jaquette après déjeuner, une espèce de toge, et coiffe son chef d’un pot galonné d’or ou d’argent. Évidemment Drumont n’a jamais attendu grand chose de cette justice-là. De celle de la postérité, pas davantage. Qu’attendait-il donc ? Hé bien, il n’attendait rien, peut-être… Peut-être il n’espérait rien.

Tout ce qu’il écrit a ce signe tragique, ce signe fatal. Presque à chaque ligne de son œuvre forte et dense, à l’architecture si sobre, un peu gauche, avec un arrière-plan de gravité mélancolique — tel un oppidum au haut d’une colline, sur un fond de ciel d’automne, nu et doré, en terre ennemie — apparaît, comme par transparence, une espèce de résignation héroïque, l’acceptation délibérée de la mort. Oui, oui… On pense à je ne sais quel homme barbu, avec sa redingote à collet, débrouillard et chimérique, qui rêve de cracher dans la vaisselle plate de Monsieur de Rothschild, salue le drapeau en zinc des lavoirs muni­cipaux, puis va prendre son vermouth entre un offi­cier de gendarmerie en retraite, auquel le nez des y…s ne revient pas (sacrebleu !), et un commer­çant patriote qui pleure sur ΓAlsace-Lorraine… Ainsi le voient aujourd’hui tant de sots qui ne l’ont jamais lu.“

 

georges-bernanos1

Georges Bernanos (20 februari 1888  – 5 juli 1948)

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2009.

 

Uit: The Evil Eye Or The Black Spector

 

In a certain part of Ireland, inside the borders of the county of Waterford, lived two respectable families, named Lindsay and Goodwin, the former being of Scotch descent. Their respective residences were not more than three miles distant; and the intimacy that subsisted between

them was founded, for many years, upon mutual good-will and esteem, with two exceptions only in one of the families, which the reader will understand in the course of our narrative. Each ranked in the class known as that of the middle gentry. These two neighbors–one of whom, Mr. Lindsay, was a magistrate–were contented with their lot in life, which was sufficiently respectable and independent to secure to them that true happiness which is most frequently annexed to the middle station. Lindsay was a man of a kind and liberal heart, easy and passive in his nature, but with a good deal of sarcastic humor, yet neither severe nor prejudiced, and, consequently, a popular magistrate as well as a popular man. Goodwin might be said to possess a similar disposition; but he was of a more quiet and unobtrusive character than his cheerful neighbor. His mood of mind was placid and serene, and his

heart as tender and affectionate as ever beat in a human bosom. His principal enjoyment lay in domestic life–in the society, in fact, of his wife and one beautiful daughter, his only child, a girl of nineteen when our tale opens. Lindsay’s family consisted of one son and two daughters; but his wife, who was a widow when he married her, had another son by her first husband, who had been abroad almost since his childhood, with a grand-uncle, whose intention was to provide for him, being a man of great wealth and a bachelor.”

  

William_Carleton

William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)


Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook
mijn vorige blog van vandaag.