De Amerikaanse dichter Richard Ghormley Eberhart werd geboren op 5 april 1904 in Austin, Minnesota. Hij groeide op op een landgoed van 16 hectare, genaamd Burr Oaks. Eberhart begon te studeren aan de Universiteit van Minnesota, maar nadat zijn moeder in 1921 aan kanker was overleden – de gebeurtenis die hem ertoe aanzette om gedichten te schrijven – stapte hij over naar Dartmouth College en vervolgens studeerde hij aan St. John’s College, Cambridge, waar I.A. Richards hem aanmoedigde om verder te gaan met het schrijven van poëzie. Nadat hij in 1931-1932 privéleraar was van de zoon van koning Prajadhipok van Siam, vervolgde Eberhart een jaar lang zijn studie aan de universiteit van Harvard. Tijdens zijn tijd op Harvard, ontmoette hij T. S. Eliot. Zijn eerste gedichtenbundel, “A Bravery of Earth”, werd in 1930 in Londen uitgegeven. “Reading the Spirit”, gepubliceerd in 1937, bevat een van zijn bekendste gedichten, “The Groundhog”. Eberhart gaf acht jaar lang les aan de St. Mark’s School (1933-1941), waar Robert Lowell een van zijn studenten was. In 1941 trouwde hij met Helen Butcher. Ze kregen twee kinderen. Tijdens WO II bekleedde hij de rang van Lieutenant Commander en diende hij in de US Naval Reserve; deze ervaring leidde ertoe dat hij een van zijn meest gevierde gedichten schreef: “The Fury of Aerial Bombardment”. In 1945 publiceerde Eberhart “Poems: New and Selected’. Hij bewerkte ook “War and the Poet: An Anthology of Poetry”, die de eerste bundel gedichten heet te zijn, die gebaseerd is op oorlog. Na de oorlog werkte Eberhart zes jaar lang voor het vloerwasbedrijf van zijn vrouw, de Butcher Polish Company. “Burr Oaks” was zijn eerste gepubliceerde werk na de oorlog in 1947, gevolgd door “Brotherhood of Men” in 1949. In 1950 was hij de oprichter van het Poets’ Theatre in Cambridge, Massachusetts. Vanaf de vroege jaren 1950 tot zijn pensioen wijdde hij zich aan het schrijven van gedichten en het lesgeven aan instellingen voor hoger onderwijs. Hij doceerde 30 jaar in Dartmouth als hoogleraar Engels en dichter-in-residence, waar hij bekend stond om zijn aanmoediging van jonge dichters. Eberhart werd door The New York Times naar San Francisco gestuurd om verslag uit te brengen over de scene rondomde beat poets. Hij schreef een stuk dat de nationale aandacht vestigde op de Beat-generatie en vooral op Allen Ginsberg als de auteur van “Howl”, Eberhart kreeg de Pulitzer-prijs voor poëzie voor “Selected Poems, 1930-1965” en de National Book Award van 1977 voor “Collected Poems, 1930–1976”.
The Fury of Aerial Bombardment
You would think the fury of aerial bombardment
Would rouse God to relent; the infinite spaces
Are still silent. He looks on shock-pried faces.
History, even, does not know what is meant.
You would feel that after so many centuries
God would give man to repent; yet he can kill
As Cain could, but with multitudinous will,
No farther advanced than in his ancient furies
Was man made stupid to see his own stupidity?
Is God by definition indifferent, beyond us all?
Is the eternal truth man’s fighting soul
Wherein the Beast ravens in its own avidity?
Of Van Wettering I speak, and Averill,
Names on a list, whose faces I do not recall
But they are gone to early death, who late in school
Distinguished the belt feed lever from the belt holding pawl.
The Groundhog
In June, amid the golden fields,
I saw a groundhog lying dead.
Dead lay he; my senses shook,
And mind outshot our naked frailty.
There lowly in the vigorous summer
His form began its senseless change,
And made my senses waver dim
Seeing nature ferocious in him.
Inspecting close maggots’ might
And seething cauldron of his being,
Half with loathing, half with a strange love,
I poked him with an angry stick.
The fever arose, became a flame
And Vigour circumscribed the skies,
Immense energy in the sun,
And through my frame a sunless trembling.
My stick had done nor good nor harm.
Then stood I silent in the day
Watching the object, as before;
And kept my reverence for knowledge
Trying for control, to be still,
To quell the passion of the blood;
Until I had bent down on my knees
Praying for joy in the sight of decay.
And so I left; and I returned
In Autumn strict of eye, to see
The sap gone out of the groundhog,
But the bony sodden hulk remained
But the year had lost its meaning,
And in intellectual chains
I lost both love and loathing,
Mured up in the wall of wisdom.
Another summer took the fields again
Massive and burning, full of life,
But when I chanced upon the spot
There was only a little hair left,
And bones bleaching in the sunlight
Beautiful as architecture;
I watched them like a geometer,
And cut a walking stick from a birch.
It has been three years, now.
There is no sign of the groundhog.
I stood there in the whirling summer,
My hand capped a withered heart,
And thought of China and of Greece,
Of Alexander in his tent;
Of Montaigne in his tower,
Of Saint Theresa in her wild lament.
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)