Rubén Darío, Peter Stamm, Arno Schmidt, Frans Blei, Montesquieu

De Nicaraguaanse schrijver Rubén Darío werd geboren in Metapa, tegenwoordig Ciudad Darío, op  18 januari 1867. Zijn oorspronkelijke naam is Felix Rubén Garcia-Sarmiento, hij heeft later zijn oude familienaam, Darío, aangenomen. Al een maand na zijn geboorte verhuisde Rubén van Metape naar de stad León. Zijn ouders waren al snel gescheiden en Rubén is door zijn peetvader, Colonel Felix Ramirez, opgevoed. Zijn bijnaam was El Niño Poeta, het dichterskind, al op zijn twaalfde publiceerde hij zijn eerste gedichten. In 1886 vertrok Darío naar Chili. Nog in Chili schrijft hij zijn eerste grote werk, Azul. Het werk trekt al snel de aandacht van de critici. In 1893 werd Darío aangesteld als ambassadeur voor Colombia. Vandaar reisde hij naar Panama en naar Argentinië. In 1896 Dario kwam “Los Raros” uit, gedichten over andere schrijvers zoals as Poe, Lautreamont, en Ibsen. In “Prosas Profanas” (1896) werkte Darío zijn ritmische stijl en aanpak uit. OP 31-jarige leeftijd gaat Darío voor La Nacion werken, een Argentijnse krant. In 1903 wordt hij benoemd tot de Nicaraguaanse ambassadeur in Parijs. Hij komt daar in contact met de Parijse literaire wereld, met de symbolisten. In Cantos de vida y esperanza (1905) laat hij zien hoe de kunst de natuur overwint, hoe zij harmonie schept in een schijnbare chaos. Vanaf 1910 ging het bergafwaarts met Darío. Het overmatige drankgebruik begon zijn tol te eisen. Hij sloot zich meer en meer af op het eiland Majorca. Daar begon hij aan een roman, La isla de oro, waarin hij analyseerde hoe Europa zich naar de Wereldoorlog toe ontwikkelde. De roman zou nooit af komen. In 1912 publiceerde Darío zijn autobiografie. In 1914 kreeg hij in New York de zilveren medaille van de Hispanic Society of America. Darío keerde terug naar Nicaragua waar hij in 1916 overleed. Onder enorme belangstelling werd Rubén Darío op 13 februari 1916 begraven in de kathedraal van León.

 

Nocturne

Silence of the night , a sad, nocturnal
silence–Why does my soul tremble so?
I hear the humming of my blood,
and a soft storm passes through my brain.
Insomnia! Not to be able to sleep, and yet
to dream. I am the autospecimen
of spiritual dissection, the auto-Hamlet!
To dilute my sadness
in the wine of the night
in the marvelous crystal of the dark–
And I ask myself: When will the dawn come?
Someone has closed a door–
Someone has walked past–
The clock has rung three–If only it were She!—

 

 

Fatality

The tree is happy because it is scarcely sentient;
the hard rock is happier still, it feels nothing:
there is no pain as great as being alive,
no burden heavier than that of conscious life.

To be, and to know nothing, and to lack a way,
and the dread of having been, and future terrors…
And the sure terror of being dead tomorrow,
and to suffer all through life and through the darkness,

and through what we do not know and hardly suspect…
And the flesh that temps us with bunches of cool grapes,
and the tomb that awaits us with its funeral sprays,
and not to know where we go,
nor whence we came!…

 

 

Vertaald door Lysander Kemp

 

dario

Rubén Darío (18 januari 1867 – 6 februari 1916)

 

De Zwitserse schrijver Peter Stamm werd geboren op 18 januari 1963 in Weinfelden. Hij is de zoon van een boekhouder. Vanaf 1987 studeerde hij informatica, psychologie en psychpathologie aan de universiteit van Zürich. Na verschillende reizen naar New York, Parijs en Scandinavië vestigde hij zich in 1990 als zelfstandig schrijver en journalist in Zürich. Hij leverde bijdragen voor o.a. de „Neue Zürcher Zeitung“, de „Tages-Anzeiger“, de „Weltwoche“ en het satirische tijdschrift de „Nebelspalter“. Sinds 1997 is hij redactielid van het literaire blad „Entwürfe für Literatur“. Hij woont in Winterthur. Peter Stamm schrijft verhalend proza, hoorspelen en toneelstukken. Hij kreeg o.a. de Ehrengabe der Stadt Zürich, de Preis der Schweizerischen Schillerstiftung en de Carl-Heinrich-Ernst-Kunstpreis.

 

Werk o.a.: Fremd gehen, 1995, Alles über den Mann (1995), Agnes (1998), Blitzeis (1999), Ungefähre Landschaft (2001), An einem Tag wie diesem (2006)

 

Uit: Agnes

 

“Ich glaube nicht, dass die Frau gelitten hat”, sagte ich, um sie zu beruhigen.
“Das meine ich nicht, dass sie gelitten hat. Solange man leidet, lebt man doch wenigstens. Ich fürchte mich nicht vor dem Sterben. Ich habe Angst vor dem Tod – einfach, weil dann alles zu Ende ist.”
Agnes schaute quer durch den Raum, als habe sie jemanden entdeckt, den sie kannte, aber als ich mich umdrehte und in dieselbe Richtung schaute, waren da nur leere Tische.
“Du weißt ja nicht, wann es zu Ende ist”, sagte ich, und als sie nicht antwortete: “Ich habe mir immer vorgestellt, dass man sich irgendwann müde hinlegt und im Tod zur Ruhe kommt.”
“Offenbar hast du nicht sehr lang darüber nachgedacht”, sagte Agnes kühl.
“Nein”, gab ich zu., “es gibt Themen, die mich mehr interessieren.”
“Was ist, wenn man vorher stirbt? Bevor man müde ist”, sagte sie, “wenn man nicht zur Ruhe kommt?”

 

PETERS_STAMM

Peter Stamm (Weinfelden,  18 januari 1963)

 

De Duitse schrijver Arno Schmidt werd op 18 januari 1914 geboren in Hamburg.In 1928, na de dood van zijn vader, trok de familie Schmidt naar Lauban (Silezië, nu Pools grondgebied). Nadat hij zijn middelbare school had afgewerkt (Abitur) te Görlitz, werd hij bediende in een textielfabriek in Greiffenberg (Silezië). In 1937 huwde Schmidt daar Alice Murawski (* 1916), die aan vele literaire projecten meewerkte. Schmidt werd in 1940 in de Wehrmacht (artillerie) ingelijfd; eerst was is in de Elzas gelegerd, vanaf 1942 in Noorwegen. Van daaruit meldde hij zich voor de frontlinie, om een korte vakantie naar zijn thuishaven te krijgen, vanwaaruit hij de vlucht van zijn vrouw naar het westen organiseerde. Na een korte inzet aan het front in Nedersaksen werd hij door het Engels leger krijgsgevangen genomen, en werd in een krijgsgevangenenkamp in Vilvoorde opgesloten. Na de Tweede Wereldoorlog werkte Arno Schmidt eerst als tolk. Zijn eerste publicatie was de vertelling Leviathan (1949). Om een veroordeling wegens blasfemie en het verspreiden van ontuchtige publicaties (dat waren beschuldigingen over zijn prozastudie Meerlandschaü met Pocahontas) te ontlopen, verhuisde hij – ondersteund door de Duitse schilder en etser Eberhard Schlotter – van Kastel naar het intellectueel vrijere Darmstadt, waar hij echter niet voor altijd wilde blijven. Na voorbereidingen van vele jaren publiceerde hij in 1970 zijn magnum opus Zettels Traum, dat wegens zijn omvang, grootte (A3) en typografie niet gezet werd – het werd als lijvig en duur facsimile verkocht. In 1973 kreeg Schmidt de prestigieuze Goethe-Prijs van de stadt Frankfurt am Main; de dankrede sprak Alice Schmidt – Arno Schmidt zelf wilde Bargfeld niet verlaten. Arno Schmidt wordt beschouwd als één van de belangrijkste naoorlogse auteurs in Duitsland.

Uit: Seelandschaft mit Pocahontas

“ Warten. Ein Raschel drüben. Ich pfiff einmal matt die schalldichten
Wände an: die Tonröhre prellte flach ab, und ich stand wieder alberner im Gelben. Als zuvor. Leeres Korridorgehirn, hölzerne Augen, Scharniere dran. Im Ledergetäfel der Minuten. ??? (Dann wenige Tappe und sie warf sich eilig durchs Fenster). / Ich küßte auch in den konkaven Mirabellenbauch. Unsere Flüster durchirrten sich; unsere Hände paarten: sich ! Ich mußte erst das rote Gitter ihrer Arme durchbrechen, Fingergezweige zurückbiegen, ehe ich die Tomate mit den Lippen am dünnen kurzen Stiel faßte, daß sie sehr meuterte, vil michel ungebäre, und verschluckte sie dann ganz, daß sie süß empört aufwollte (aber ja nicht konnte); so schrie sie nur einmal schwächlich und lüstern; dann klemmte wieder die mächtige Schenkelzange. (Wir ritten sausend auf einander davon: durch haarige Märchenwälder, Finger grasten, Arme natterten, Hände flogen rote Schnapphähne, (Nägel rissen Dornenspuren), Hacken trommelten Spechtsignale unter Zehenbüscheln, in allen Fußtapfen schmachteten Augen, rote Samtmuscheln lippten am Boden, kniffen mit Elfenbeinstreifen aus denen Buchstaben schimmerten, Flüster saugten, Säfte perlten, abwechselnd, oben und unten.) / Eine Büchse Milch aufstechen und abwechselnd lutschen. Auf’m Rücken liegend: das schmeckte wie kondensiertes Mondlicht, und dazu Feigenpudding aus den kleinen US-Döschen. / Sonnenbrand: Arme und Beine, meine, waren nur rosenrote Feuerrohre mit abgesengten Nervenenden. Wirr wimmerten beim Waschen, und zitterten vor Fieber, wenn unsere Härchen sich streiften. Also: Einkremen ! / Einkremen (und ganz leicht massieren mit feinen Duftfetten): das Fingergespinst, die beinernen Arme, “hfhfhf-hforsichth !”, die runde Rippenharfe, 2 weiche Kupferknollen, Kupferknollen; Kupfer-knollen–.“

 

Schmidt

Arno Schmidt (18 januari 1914 – 3 juni 1979)

 

De Oostenrijkse schrijver, vertaler en uitgever Frans Blei werd geboren op 18 januari 1871 in Wenen. Na studies in Wenen, Zürich, Genève en Bern was hij vanaf 1900 redacteur van het tijdschrift Die Insel. Hij woonde in München, Berlijn en Wenen voordat hij om politieke en economische redenen emigreerde naar Mallorca. Bij het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog begon een pijnlijke odyssee die hem via Wenen, Florence, Lucca, Cagnes sur mer, Marseille en Lissabon naar New York voerde. Franz Blei vestigde zijn naam vooral als essayist en als uitgever van tijdschriften. In een ervan, Hyperion, debuteerde Franz Kafka en ook Robert Musil leverde belangrijke bijdragen. Zijn bekendste werk als schrijver is “Das große Bestiarium der deutschen Literatur” uit 1920, waarin hij spottend alle belangrijke schrijvers op alfabetische volgorde beschrijft als exotische dieren. Twijfelachtige faam verwierf hij door de uitgave van erotische teksten zoals “Das Lustwäldchen”, een verzameling erotische literatuur uit de Barok, of door zijn filosofische essays over pornografie. Als uitgever publiceerde hij werk van Robert Walser, Franz Kafka en Robert Musil en hij vertaalde Charles Baudelaire, Paul Claudel, Choderlos de Laclos, Marcel Schwob, André Gide, Nathaniel Hawthorne en Oscar Wilde.

 

 Uit: Männer und Masken

 

„Es war in den achtziger Jahren des vorigen Jahrhunderts, der Symbolismus stand in Blüte, und Baudelaires Parafernalien begannen populär zu werden, da lebte in Paris ein junger, reicher und begabter Mann aus lothringischer Familie, Stanislas de Guaita. Drei lyrische Bändchen kamen nicht so weit herum, um den Zwanzigjährigen berühmt zu machen, so sehr berühmt, wie er es seiner Jugend und Schönheit, seinem Reichtum und dem Alter seiner Familie für entsprechend hielt. Der Zufall, dieses vortastende Schicksal, brachte ihn in seltsame Gesellschaft, der er erlag. Bücher zunächst, wie die des A. L. Constant, der dummes Zeug schrieb, bis er auf sich selber kam, sich hebräisierend Eliphas Levy nannte, und als solcher seelisch gewandter Levy sehr eindrucksstarke Bücher über die schwarze Kunst verfaßte, die man am Hof des dritten Napoleon mit Hingebung las. Dann verließ ihn auf einmal der Dämon, er konnte gar nichts mehr und starb im Schoß der Kirche als armer Fruchthändler. Guaita las, erstaunte und nannte sich einen Schüler Levys. Auch des Sonderlings díAlveydre, der Gold machte und mit dem großen Lama in Lhassa korrespondierte, wie unser Gustav Meyrink. Guaita wurde, um sie zu bekämpfen, Spezialist der schwarzen Magie und richtete sich entsprechend in einem Rez-de-Chaussée der Rue Trudaine ein. Mit einer Bibliothek von Zauberbüchern, einem alchimistischen Laboratorium, einem anderen für allerlei Gifte, die er ausprobierte. Er traute sich zu, an zwei Orten gleichzeitig sein und Tote erwecken zu können. Zuweilen materialisierten sich schattenhafte Gebilde zum großen Schrecken seiner Wirtschafterin. Aber auch Paul Adam sah es mit seinen wirklichen Augen, wie aus einem Becher auf Befehl Guaitas ein fliegender Geist auftauchte. Den Dichter Dubus machte der Verkehr mit allen diesen Dingen so verrückt, daß er plötzlich daran starb, in einem Urinoir der Place Maubert.“

 

Blei

Frans Blei (18 januari 1871 – 10 juli 1942)

 

De Franse schrijver en filosoof Charles Louis de Secondat, baron de La Brède et de Montesquieu werd geboren op 18 januari 1689 op het kasteel La Brède bij Bordeaux. Hij was een van de grootste filosofen die bijdroegen aan de Verlichting. In 1721 publiceerde hij de zeer invloedrijke satire “Lettres Persanes” (De Perzische brieven), waarin twee Perzen Europa bezoeken en kritisch beschouwen. Hiermee verkreeg hij faam. Hij ging politiek en geschiedenis studeren, uit persoonlijke interesse. In 1748 publiceerde hij zijn “L’Esprit des lois” (De geest der wetten). Dit was een complexe studie van republieken, monarchieën en dictaturen. Met de kennis die dit werk gaf, is Montesquieu op zoek gegaan naar manieren om vrijheid te vergroten en tirannie te voorkomen. De manier waarop dit kon worden bewerkstelligd schreef hij neer in zijn “De la constitution de’Angleterre“, het was door middel van gescheiden machten (trias politica leer).

Uit: LETTRES PERSANES

 

« USBEK AU PREMIER EUNUQUE NOIR.

A son sérail d’Ispahan.

    Tu es le gardien fidèle des plus belles femmes de Perse; je t’ai confié ce que j’avais dans le monde de plus cher: tu tiens en tes mains les clefs de ces portes fatales, qui ne s’ouvrent que pour moi. Tandis que tu veilles sur ce dépôt précieux de mon coeur, il se repose, et jouit d’une sécurité entière. Tu fais la garde dans le silence de la nuit, comme dans le tumulte du jour. Tes soins infatigables soutiennent la vertu lorsqu’elle chancelle. Si les femmes que tu gardes voulaient sortir de leur devoir, tu leur en ferais perdre l’espérance. Tu es le fléau du vice et la colonne de la fidélité.
Tu leur commandes, et leur obéis. Tu exécutes aveuglément toutes leurs volontés, et leur fais exécuter de même les lois du sérail; tu trouves de la gloire à leur rendre les services les plus vils; tu te soumets avec respect et avec crainte à leurs ordres légitimes; tu les sers comme l’esclave de leurs esclaves. Mais, par un retour d’empire, tu commandes en maître comme moi-même, quand tu crains le relâchement des lois de la pudeur et de la modestie.
Souviens-toi toujours du néant d’où je t’ai fait sortir, lorsque tu étais le dernier de mes esclaves, pour te mettre en cette place, et te confier les délices de mon coeur: tiens-toi dans un profond abaissement auprès de celles qui partagent mon amour; mais fais-leur en même temps sentir leur extrême dépendance. Procure-leur tous les plaisirs qui peuvent être innocents; trompe leurs inquiétudes; amuse-les par la musique, les danses, les boissons délicieuses; persuade-leur de s’assembler souvent. Si elles veulent aller à la campagne, tu peux les y mener; mais fais faire main basse sur tous les hommes qui se présenteront devant elles. Exhorte-les à la propreté, qui est l’image de la netteté de l’âme; parle-leur quelquefois de moi. Je voudrais les revoir dans ce lieu charmant qu’elles embellissent. Adieu.
De Tauris, le 18 de la lune de Saphar, 1711. »

 

MONTESQUIEU

Montesquieu (18 januari 1689 – 10 februari 1755)