Anne Brontë, Raoul Schrott, Jan Van Droogenbroeck, Roel Houwink, Ilja Leonard Pfeijffer

De Engelse schrijfster Anne Brontë werd geboren op 17 januari 1820 in Thornton. Anne Brontë was de jongste zus van de meer bekende Charlotte Brontë en Emily Brontë. Zij was ook de minst getalenteerde van de drie. Samen publiceerden zij ‘Poems’ (1846) onder de pseudoniemen Currer Bell (Charlotte), ellis Bell (Emily) en Acton Bell (Anne), namen die ze ook voor hun individuele werken gebruikten. Anne schreef twee verdienstelijke romans, ‘Agnes Grey’ (1847) over haar ervaringen als gouvernante, en ‘The tenant of Wildfell Hall’ (1848), die een jaar voor haar dood verscheen.

Uit: Agnes Grey

 

“All true histories contain instruction; though, in some, the treasure may be hard to find, and when found, so trivial in quantity, that the dry, shrivelled kernel scarcely compensates for the trouble of cracking the nut.  Whether this be the case with my history or not, I am hardly competent to judge.  I sometimes think it might prove useful to some, and entertaining to others; but the world may judge for itself.  Shielded by my own obscurity, and by the lapse of years, and a few fictitious names, I do not fear to venture; and will candidly lay before the public what I would not disclose to the most intimate friend.

My father was a clergyman of the north of England, who was deservedly respected by all who knew him; and, in his younger days, lived pretty comfortably on the joint income of a small incumbency and a snug little property of his own.  My mother, who married him against the wishes of her friends, was a squire’s daughter, and a woman of spirit.  In vain it was represented to her, that if she became the poor parson’s wife, she must relinquish her carriage and her lady’s-maid, and all the luxuries and elegancies of affluence; which to her were little less than the necessaries of life.  A carriage and a lady’s-maid were great conveniences; but, thank heaven, she had feet to carry her, and hands to minister to her own necessities.  An elegant house and spacious grounds were not to be despised; but she would rather live in a cottage with Richard Grey than in a palace with any other man in the world.

Finding arguments of no avail, her father, at length, told the lovers they might marry if they pleased; but, in so doing, his daughter would forfeit every fraction of her fortune.  He expected this would cool the ardour of both; but he was mistaken.  My father knew too well my mother’s superior worth not to be sensible that she was a valuable fortune in herself: and if she would but consent to embellish his humble hearth he should be happy to take her on any terms; while she, on her part, would rather labour with her own hands than be divided from the man she loved, whose happiness it would be her joy to make, and who was already one with her in heart and soul.  So her fortune went to swell the purse of a wiser sister, who had married a rich nabob; and she, to the wonder and compassionate regret of all who knew her, went to bury herself in the homely village parsonage among the hills of -.  And yet, in spite of all this, and in spite of my mother’s high spirit and my father’s whims, I believe you might search all England through, and fail to find a happier couple.”

 

ANNE_BRONTE

Anne Brontë (17 januari 1820 – 28 mei 1849)
Geschilderd door haar zuster Charlotte

 

De Oostenrijkse schrijver Raoul Schrott werd op 17 januari 1964 geboren op een schip dat van São Paulo op weg was naar Europa. Hij groeide op in Tunis en in Landeck (Tirol). Na zijn studie literatuur – en taalwetenschap in Norwich, Parijs, Berlijn en Innsbruck was Schrott van 1986 tot 1987 secretaris van de Franse filosoof Philippe Soupault. Van 1990 tot 1993 was hij lector voor germanistiek aan het Istituto Orientale in Napels. In 996 haalde hij zijn habilitatie (facultas docendi) aan de universiteit van Innsbruck in de vergelijkende literatuurwetenschap.Naast romans en gedichten publiceerde Schrott ook bloemlezingen, reisverhalen, toneelstukken en vertalingen.

MATUTIN [I]

womit beginnen · dem vor dem fenster auf stirnfronten
fassaden und straßenfluchten verfallenden himmel
ein weißaschener rand über häuserzeilen
die sich in diesem nachtlangen dämmern aneinanderreihen
zu dem schlaflosen das sein ewiges ansonsten

daraus abliest ungeduldig und aus dem augenwinkel
überspringend satz für satz · oder bei dir
sacht ja beinah zögernd mit hand und mund den silhouetten
des körpers nachtastend blind von dir als ginge
die nacht um das bett herum einmal zweimal und sinke

zu auf dich · ein schatten der an deiner schulter sich verliert
um dich von deiner nacktheit abzusetzen
als dem unvollständigsten an dir · nein du schaust
noch im dunkeln ich weiß du mit deinen dunklen lidern
den griechisch großen augen und dein nacken

zurückgeworfen in dieser vor all dem wachen
zu kopf gestiegnen müdigkeit ihrem magren fiebern
mit offenen lippen wie um etwas auszusprechen das als laut
innen in der kehle bleibt · ich kann dich dabei nur halten
bis es nachgibt · und wo ich dich berühre

ist da der fahle glanz der haut · im zimmer
der tisch ein spiegel und licht das zwei finger
weit wie über leeren bögen liegt in denen n
un die frühe
ihre stelle findet · das leben und das sterben hatten
darauf jäh raum indem sie einander dann umfassen konnten

Schrott

Raoul Schrott („São Paulo“, 17 januari 1964)

 

Jan Van Droogenbroeck werd geboren te Sint-Amands op 17 januari 1835. Hij studeerde aan de Normaalschool te Lier. Hier kreeg hij les van o.m. Jan Van Beers. Beroepshalve was hij achtereenvolgens onderwijzer, ambtenaar en bureeloverste op het Ministerie van Binnenlandse Zaken.Hij schreef en/of bewerkte poëzie, muziekteksten, verhandelingen, cantates, woordenboeken en schoolboeken. Enkele van zijn werken werden bekroond door de Koninklijke Academie van België. Hij werkte mee aan tijdschriften zoals “De Toekomst”, “Noord en Zuid”, “Het Nederlandsch Tijdschrift”. Hij publiceerde ook onder het pseudoniem “Jan Ferguut”.

Regenlied

Het regent, regent, jongens,

Nu is het weder frisch!

Sa roept maar door het venster

Dat regen welkom is!

 

Hoe rolt hij van de daken;

Hoe platst hij in de goot;

Hoe spoelt hij langs de straten;

Hoe schuimt hij in de sloot.

 

En alles wordt gewasschen,

Gereinigd van het stof;

Het haantjen op den toren,

De bloemen in den hof.

 

En alles wordt weer zuiver

En blikkert om het meest.

Tot zelfs daar, in de wolken,

Viert men vandaag nog feest.

 

Daar steekt men dan een vaan uit,

Wel zeven torens hoog;

Een vaan met zeven kleuren:

Den schoonen regenboog!

 

Dat is een ander leven

Dan met die heete zon,

Waarin men maar moest zweeten

Zooveel men zweeten kon!

 

En dorst dat wij dan hadden:

– Al erger dan een paard.

En lui dat wij dan waren:

– We waren
niets meer waard!

 

Het regent, regent, jongens;

Nu is het weder frisch,

En wij zijn weder vroolijk

En versch gelijk een visch!

.

VANDROOGENBROECK

Jan Van Droogenbroeck (17 januari 1835 – 27 mei 1902)

 

Roel Houwink werd geboren op 17 januari 1899 in Breda, maar zijn kindertijd bracht hij door in Middelburg. Hij bezocht het gymnasium in Groningen en Utrecht. Na zijn eindexamen in 1918 debuteerde hij journalistiek met enige kritieken in het Utrechtsch Dagblad. In datzelfde jaar debuteerde hij als dichter met het gedicht ‘Zwerverseinde’ in het tijdschrift Stroomingen. Zijn debuut als prozaïst maakte hij in 1921 met de novelle ‘Muggendans’ die hij in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift wist te plaatsen. In september 1919 ving hij zijn studie rechten aan bij de Rijksuniversiteit Utrecht. In die tijd dreef zijn vader een boekhandel in Zeist, waar Roel Houwink kennis maakte met de schrijver Marsman. Deze ontmoeting vormde het begin van hun literaire vriendschap, die tot 1926 zou duren. Beiden hadden het expressionisme ontdekt. In 1925 vormden zij getweeën de redactie van De Vrije Bladen. In 1926 verliet hij De Vrije Bladen, onder meer omdat hij anders was gaan denken over de relatie tussen leven en kunst. Als literator kwam hij in 1928 uiteindelijk terecht bij de groep van de Jong-Protestanten en hun tijdschrift Opwaartsche Wegen. Van 1932 tot 1940 was hij redacteur en tevens een van de belangrijkste woordvoerders van dit blad.

 

Paschen

Breekt, makkers, breekt de dorre twijgen uit,
vandaag is gansch de wereld Gode’s bruid;
uit ’t hunkrend duister van de kleinste knop
staat Christus blank en zwijgend op.

houwwink

Roel Houwink (17 januari 1899 – 3 juni 1987)

 

Ilja Leonard Pfeijffer werd geboren op 17 janauari 1968 in Rijswijk. Hij studeerde Griekse talen in Leiden en promoveerde op een dissertatie over de archaïsch Griekse dichter Pindarus. Hij schreef meerdere publicaties over Pindarus en ook over Bacchylides, Sappho en Anacreon. In 1998 debuteerde Pfeijffer van wie o.a. het tijdschrift ‘Zoetermeer’ gedichten voorpubliceerde als 30-jarige met de bundel Van de vierkante man die het jaar daarop werd gehonoreerd met de C. Buddingh’ -prijs voor debuten en bovendien werd hij ermee genomineerd voor de prestigieuze VSB Poëzieprijs. Pfeijffer kwam in 1999 in het nieuws omdat hij als enige voor zichzelf campagne voerde bij de verkiezing voor Dichter des Vaderlands, destijds gewonnen door Gerrit Komrij. Zijn notoriteit dankt hij evenwel aan de discussie die hij in oktober 2000 aanzwengelde met een artikel in het tijdschrift Bzzlletin over ‘De mythe van de verstaanbaarheid’. Hij ageerde tegen de ‘verstaanbare gedichten’, gedichten die voor voordracht bedoeld en geschikt zijn, maar die op papier niet overleven. In 2002 verscheen de roman Rupert. Over ‘Rupert‘ ontstond opnieuw veel ophef. Had Pfeijffer plagiaat gepleegd, of was het ‘gebruik maken van andermans werk’? De roman zit vol met regels uit ‘The Waste Land’ van de Amerikaans-Britse dichter T.S. Eliot (1888-1965).

 

Uit : Rupert

 

“Zij was mijn marteling, mijn messteek en mijn mierzoete, zinderende Mira. Zij stond als een spiegelbeeld voor mijn ogen toen ik haar voor het eerst zag staan, doodde mij toen zij de mijne was en wekte mij ten lange leste tot leven toen ze mij definitief vermoordde. Zij was de lentezon die mij met stralende ogen naar buiten lokte en de stad waarin ik verdwaalde. Ik droomde van haar warme, verwarde loomheid als zij nog niet wilde opstaan in de ochtend, haar ravissant plompverloren aanwezigheid in de middag, haar gesprekken tussen spiegels in haar twinkelend ingerichte lievelingslokaal en haar dodelijke lonken na zonsondergang. Zij was als drie godinnen die alle drie levensecht als de allermooiste waren afgebeeld op een mystieke schildering die in een droom door een engel was voltooid en zij was als de dame van zeven maal zeven rozen die de acteur zijn rollen ontnam. Zij was alle vrouwen die ik had verzonnen en duizendmaal bemind en zij was zeven maal zeven maal mooier dan zij en zij was echt. Zij was feit dat fictie onmogelijk maakte. En in al haar weergaloze werkelijkheid verschrompelde ze mij om mij pas op te richten toen ze mij definitief brak en tot droom vervaagde.
Ik heb haar, hoe kan het ook anders, bij toeval leren kennen. Ik was door Benno, de klootzak, meegenomen naar een feest van een gemeenschappelijke studievriend die we al tijden niet meer hadden gezien omdat hij de stad had verlaten. Het feest was ver, helemaal in Kse-Waga op Wagaland en al voordat ik zelfs nog aan boord was van de draagvleugelboot had ik er spijt van dat ik mij had laten overhalen om mee te gaan. Maar nu teruggaan, dat zou een belediging zijn aan het gekke plan om gewoon te gaan, leuk tochtje toch, niet zeuren, zonde om thuis te zitten. Het feest viel tegen.”

 

PFEIJFFER

Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk,  17 janauari 1968)