De Franse dichter, dadaïst en surrealist Tristan Tzara werd op 16 april 1896 in de Roemeense plaats Moinesti geboren als Samuel Rosenstock. Tristan ging naar Zürich om filosofie te studeren. In Zwitserland ontmoette hij Hans Arp en Kurt Schwitters met wie hij Dada oprichtte. Van 1917 tot 1922 was hij redacteur van het tijdschrift van de dadaïsten, Dada. Aanvankelijk schreef Tristan Tzara gedichten onder invloed van symbolistische schrijvers. Onder invloed van Arp en anderen ontstonden avantgardistische gedichten, waarin kunstzinnig weergegeven typografie een belangrijk onderdeel vormde. Tzara droeg deze gedichten voor op Dada-avonden. Tijdens deze avonden en in het tijdschrift Dada kwamen verschillende avant-gardistische stromingen aan bod, zoals het futurisme, het expressionisme en het kubisme. Tristan Tzara had veel belangstelling voor niet-Westerse culturen. Hij vond dat deze kunstuitingen een spontaniteit behouden hadden, die de Westerse kunst had verloren. Rond 1920 ontmoette hij Picabia met wie hij een grote verwantschap voelde. Later dat jaar verhuisde hij naar Parijs. In Parijs ging Tzara om met kunstenaars en schrijvers als Louis Aragon, André Breton en Philippe Soupault. Later werd hij een bewonderaar en verdediger van het surrealisme. De gedichten die Tzara tussen 1924 en 1925 schreef kregen gebundeld de titel “Indicateur des chemins du coeur” en missen de agressiviteit, die zo kenmerkend was voor zijn werk in de Dada-tijd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot Tzara zich aan bij de communisten en publiceerde hij illegale gedichten. Na de oorlog stelde hij publicaties samen over kunstenaars als Max Ernst, Man Ray, Henri Rousseau en Kurt Schwitters.
Uit: Manifest des Herrn Antipyrine
“Wir erklären, daß das Auto ein Gefühl ist, das uns mit den Langsamkeiten seiner Abstraktionen genauso wie die Ozeandampfer, die Geräusche und die Ideen genügend verwöhnt hat. Dennoch veräußerlichen wir die Leichtigkeit, suchen wir nach dem zentralen Wesen und freuen wir uns, wenn wir es verstecken können. Wir wollen nicht die Fenster der wunderbaren Elite aufzählen, denn DADA ist für niemanden vorhanden und wir wollen, daß jeder es versteht. Dort is Dadas Balkon, das versichere ich Ihnen. Von dem man die Militärmärsche hören und herabsteigen kann, indem man die Luft wie ein Seraph durchschneidet, zu einem Bad im Volk, um zu pissen und die Parabel zu verstehen.
DADA ist weder Verrücktheit, Weisheit noch Ironie, sieh mich an, netter Bourgeois.
Die Kunst war ein Haselnuß-Spiel, die Kinder setzten die Wörter zusammen mit den Klingeln am Ende, dann weinten und schrien sie die Strophe und zogen ihr die Stiefelchen der Puppen an und die Strophe wurde eine Königin, um ein wenig zu sterben und die Strophe wurde ein Wal, die Kinder liefen sich atemlos.
Dann kamen die großen Botschafter des Gefühls, die historisch im Chor ausriefen:
Psychologie Psychologie hihi
Wissenschaft Wissenschaft Wissenschaft
Es lebe Frankreich
Wir sind nict naiv
Wir folgen aufeinander
Wir sind exclusiv
Wir sind nicht einfach
und wir können die Intelligenz gut diskutieren.
Aber wir, DADA, wir sind nicht ihrer Meinung, denn die Kunst ist nicht ernst, versichere ich Ihnen, und wenn wir das Verbrechen aufzeigen, um gelehrt Ventilator zu sagen, so ist es, um Ihnen etwas zu gefallen, liebe Zuhörer, ich liebe Sie so sehr, versichere ich Ihnen, und ich bete Sie an.”
Tristan Tzara (16 april 1896 – 24 december 1963)
Geschilderd door Robert Delaunay
De Engelse schrijver Kingsley Amis werd geboren op 16 april 1922 in Londen. Reactionair, altijd mopperend, politiek en cultureel incorrect avant-la-lettre – tot het eind van zijn leven bleef Kingsley Amis de angry (young) man die hij werd met zijn romandebuut Lucky Jim (1954). In deze hilarische campusroman, over de antiheld Jim Dixon die triomfeert over het (academische) establishment, kritiseerde Amis de klassenmaatschappij; in het aan de universiteit van Oxford gesitueerde Jake’s Thing (1978) maakte hij de uitwassen van de seksuele revolutie belachelijk; en in Stanley and the Women (1984) was zijn onderwerp de oorlog tussen de seksen. Zijn volgens velen beste roman The Old Devils (over een beroemde oude dichter die terugkomt in het Welshe dorpje waar zijn onsuccesvolle jeugdvrienden nog dagelijks in de kroeg zitten) kreeg in 1986 de Booker Prize.
Uit: Lucky Jim
“To drive this thought away he opened the cupboard that contained his smoking engines and accessories – monuments, some of them costly, to economy. As long as he could remember he’d never been able to smoke as much as he wanted to. This armoury of devices had been assembled as each fresh way of seeming to smoke as much as he wanted had come to his notice: the dessicated packet of cheap cigarette-tobacco, the cherry wood pipe, the red packet of cigarette papers, the packet of pipe cleaners, the leather cigarette-machine, the quadripartite pipe-tool, the crumbling packet of cheap pipe-tobacco, the packet of cotton-wool filter-tips (new process), the nickel cigarette-machine, the clay pipe, the briar pipe, the blue packet of cigarette-papers, the packet of herbal smoking-mixture (guaranteed to be free from nicotine or other harmful substances. Why?), the
rusting tin of expensive pipe-tobacco, the packet of chalk pipe-filters. Dixon took a cigarette from the packet in his pocket and lit it.”
Kingsley Amis (16 april 1922 – 22 oktober 1995)
De Franse schrijver Anatole France (pseudoniem van Jacques Anatole François Thibault) werd geboren in Parijs op 16 april 1844. Anatole France was de zoon van een boekhandelaar. Zijn vaders boekenwinkel heette Librairie de France; van deze naam heeft Anatole France zijn pseudoniem afgeleid. Anatole France studeerde aan het Collège Stanislaus. Na zijn afstuderen hielp hij zijn vader in de boekenwinkel. Na enkele jaren werd hij lector bij Bacheline-Deflorenne en bij Lemerre, en in 1876 werd hij bibliothecaris bij de Franse senaat. In 1921 won hij de Nobelprijs voor de Literatuur.
Le chêne abandonné
Dans la tiède forêt que baigne un jour vermeil,
Le grand chêne noueux, le père de la race,
Penche sur le coteau sa rugueuse cuirasse
Et, solitaire aïeul, se réchauffe au soleil.
Du fumier de ses fils étouffés sous son ombre,
Robuste, il a nourri ses siècles florissants,
Fait bouillonner la sève en ses membres puissants,
Et respiré le ciel avec sa tête sombre.
Mais ses plus fiers rameaux sont morts, squelettes noirs
Sinistrement dressés sur sa couronne verte ;
Et dans la profondeur de sa poitrine ouverte
Les larves ont creusé de vastes entonnoirs.
La sève du printemps vient irriter l’ulcère
Que suinte la torpeur de ses âcres tissus.
Tout un monde pullule en ses membres moussus,
Et le fauve lichen de sa rouille l’enserre.
Sans cesse un bois inerte et qui vécut en lui
Se brise sur son corps et tombe. Un vent d’orage
Peut finir de sa mort le séculaire ouvrage,
Et peut-être qu’il doit s’écrouler aujourd’hui.
Car déjà la chenille aux anneaux d’émeraude
Déserte lentement son feuillage peu sûr ;
D’insectes soulevant leurs élytres d’azur
Tout un peuple inquiet sur son écorce rôde ;
Dès hier, un essaim d’abeilles a quitté
Sa demeure d’argile aux branches suspendue ;
Ce matin, les frelons, colonie éperdue,
Sous d’autres pieds rameux transportaient leur cité ;
Un lézard, sur le tronc, au bord d’une fissure,
Darde sa tête aiguë, observe, hésite, et fuit ;
Et voici qu’inondant l’arbre glacé, la nuit
Vient hâter sur sa chair la pâle moisissure.
Anatole France (16 april 1844 – 12 oktober 1924)
De Nederlandse dichter en etser Jan Luyken werd geboren in Amsterdam op 16 april 1649. Hij werd door zijn vader, schoolmeester en stichtelijk publicist, opgevoed in doopsgezind-piëtistische trant. Opgeleid tot schilder toonde hij zich al jong een begaafd lyrisch dichter; in 1671 publiceerde hij het bundeltje Duytse lier, een cyclus amoureuze liederen. In zijn tweede bundel, Jezus en de ziel (1678), heeft Luyken zich geheel afgewend van de wereld. In de tussenliggende jaren vallen zijn huwelijk, de geboorte van zijn zoon en zijn bekering tot een mystiek-gericht geloof dat men zowel christocentrisch als pantheïstisch kan noemen, en waarop de destijds vooral in Amsterdam vereerde Duitse mysticus Jacob Böhme grote invloed heeft uitgeoefend.
De Ziele vindt haer selven.
Toen ick des werelts heul verloor,
Heb ick mijn self, in een Woestijn, gevonden;
Daer deed sich ’t eyslijk Monster voor,
Te saem geset van gruwlen en van sonden.
Nu sien wy ’t hoog en diep verschil,
En hoe wy sijn het tegendeel des Heeren;
Wy vinden vlees, en eygen wil,
Die tegen Godt en sijnen wil begeren.
Wy vinden Duyvel, Hel en Doodt,
En alles wat afgrijslijk is voor Gode;
Wat raet, in dese hoogste noot?
Wy vinden ’t so: Indien ons Godt niet noden,
En trock, wy dorsten nimmermeer,
Van schaemte, voor sijn heylig aenschijn komen
O wee! ô wach! mijn Godt, mijn Heer!
Wat heeft de plaets des herten in genomen!
Den Ouden Mensch, dat boose kindt,
Door ’t regement der Sterren voort gedreven,
Is met den Duyvel hoog bevrindt,
Dat sijnder twee, die passen op mijn leven.
Ach Slangen-treder staet my by,
Ick arme Ziel, ick strijde voor uw eere:
Ick voor mijn Godt, en Godt voor my,
So sullen wy den vyandt noch braveren.
Jan Luyken (16 april 1649 – 5 april 1712)
De Duitse schrijver Eberhard Panitz werd geboren op 16 april 1932 in Dresden. Hij studeerde tot 1853 pedagogie in Leipzig en was daarna lector van de uitgeverij Neues Leben. Aansluitend werkte hij bij de volkspolitie. Van 1956 tot 1959 werkte hij in de uitgeverij van het ministerie voor nationale verdediging van de DDR. Sinds 1959 is hij zelfstandig schrijver en woont hij in Berlijn. Hij ontving o.a. de Heinrich-Mann-Preis, 1976, de Nationalpreis der DDR, 1977, de Goethepreis der Stadt Berlin en in 1985 de Vaterländische Verdienstorden der DDR.
Uit: Käthe Kollwitz und das verschwundene Bild
„Nach langer Zeit kam ich wieder nach Dresden und ging durch die alten Straßen unweit des Neu städter Ufers, die von den Bomben verschont geblieben waren. Manches hatte sich in den letzten Jahren verändert, da und dort sah ich Neubauten oder renovierte Fassaden, vergrößerte Ladenfronten mit viel Glas und Chrom, bunter Reklame und sogar tagsüber leuchtenden Lampen und Neonschriften. Ein paar größere Geschäfte aus früheren Zeiten fanden sich noch, modis
ch aufgeputzt, andere heruntergekommen, kümmerlich auf wenige Öffnungsstunden reduziert, dicht vorm Ausverkauf und drohender Pleite. An einigen Geschäftshäusern waren schon die Jalousien heruntergelassen, Eingänge vermauert und Fensterfronten mit Brettern verschlagen. Es war trotzdem im
mer noch ein kenntliches Stück der vergangenen Welt, nun dem Verfall preisgegeben und erdrückt von neu zeitlicher Protzerei.
Ich war in den ersten Nachkriegsjahren oft hier in der Bautzener Straße und den Gassen und schmalen Querstraßen gewesen, wo es Dutzende Kunsthandlungen, winzige Trödlerläden und die herrlichsten Buch Antiquariate gegeben hatte. Ziellos irrte ich jetzt nicht umher, an den meisten Schaufenstern ging ich vorbei, ohne überhaupt einen Blick hineinzuwerfen. Aus gutem Grunde steuerte ich wie damals, wenn ich aus der Schule kam, auf den Antiquitätenladen von Friedrich Wunderlich zu. Es war nicht weit von der unzerstört gebliebenen Martin Luther Kirche, in einem Eckhaus, vier, fünf enge Räume voller alter Möbel, Kunstgegenständen und Bücher. Ich kam nie aus dem Staunen heraus, was in der so unsäglich gepeinigten und von Brand, Vernichtung und Tod verheerten Stadt noch an Schätzen erhalten geblieben war, allein in diesem Laden. Nie drängte man mich zur Eile oder zum Kauf, das meiste konnte ich ohnehin nicht bezahlen. Doch Stunde um Stunde verbrachte ich dort bei den Büchern, Bildern, Figuren, Zeichnungen und Kuriositäten, manche sogar aus fernsten Ländern. Ich durch stöberte nicht nur die Schränke, Fächer und Mappen, sondern las mich oft auch in den Büchern fest, bis irgendwann der alte Wunderlich zu mir trat und auf etwas Besonderes hinwies. “
Eberhard Panitz (Dresden, 16 april 1932)
De Duitse schrijfster en dichteres Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella Irmelinde Kirsch) werd geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zij groeide op in Halberstadt en studeerde biologie in Halle. In 1958 leerde zij de dichter Rainer Kirsch kennen met wie ze van 1960 tot 1968 getrouwd was. Het pseudoniem Sarah koos zij uit protest tegen de uitroeiing van de joden tijdens WO II. Van 1963 tot 1965 studeerde zij samen met haar man aan het am Literaturinstitut Johannes R. Becher in Leipzig. Vanaf 1965 werkte zij als zelfstandig schrijfster in Halle. In 1965 publiceerde zij samen met haar man de dichtbundel Gespräch mit dem Saurier waarvoor zij de Erich-Weinert-Medaille kregen. In 1967 kwam haar eerste eigen dichtbundel uit: Landaufenthalt. In 1977 vertrok zij met haar zoon (zij was intussen gescheiden) naar Westberlijn.
Schwarze Bohnen
Nachmittags nehme ich ein Buch in die Hand
Nachmittags lege ich ein Buch aus der Hand
Nachmittags fällt mir ein es gibt Krieg
Nachmittags vergesse ich jedweden Krieg
Nachmittags mahle ich Kaffee
Nachmittags setze ich den zermahlenen Kaffee
Rückwärts zusammen schöne
Schwarze Bohnen
Nachmittags ziehe ich mich aus mich an
Erst schminke dann wasche ich mich
Singe bin stumm
Datum
Der kam am 28. Februar, stellte
Sich mir vors Fenster in einem Bärenfell sagte
O wie mir schwindelt. An diese Höhe
Könnte ich dich gewöhnen, Schöner
Lerne mich tragen und ich
Mache mich leicht. Auch soll dir dafür
Manches Wunder passieren: mein Haar
Wird dir durch die Finger wachsen dein Mund
Der Abdruck des meinen du hörst mich fortan
Wenn ich nicht da bin. Sprichst meinen Namen
Hin in die Winde: alles gelingt.
Herzschöner wollen wir Julia und Romeo sein?
Der Umstand
Ist günstig, wir wohnen
Wohl in der gleichen Stadt, aber die Staaten
Unsere eingetragenen Staaten gebärden sich, meiner
Hält mich und hält mich er hängt so an mir wir
Könnten sehr unglücklich sein ach du sprachest
Eben noch mit mir
Sarah Kirsch (Limlingerode, 16 april 1935)
De Ierse dichter, musicus en komiek Spike Milligan (eig. Terence Alan Milligan) werd geboren op 16 april 1918 in Ahmednagar in Indië. Hoewel hij een groot deel van zijn leven in Engeland woonde en ook in het Britse leger diende werd hij in 1969 statenloos verklaard en kreeg hij later het Ierse staatsburgerschap. Na WO II werd Milligan guitarist in een Jazz/Comedy groep namens het „Bill Hall Trio“. Milligan verruilde deze groep voor de “Central Pool of Artists” en begon parodieën te schrijven die later het hoofdbestanddeel vormden van de Goon Show. In brede kring geldt hij als de vader van de Britse comedy die ook van invloed is geweest op bijvoorbeeld Monty Python.
Have A Nice Day
‘Help, help, ‘ said a man. ‘I’m drowning.’
‘Hang on, ‘ said a man from the shore.
‘Help, help, ‘ said the man. ‘I’m not clowning.’
‘Yes, I know, I heard you before.
Be patient dear man who is drowning,
You, see I’ve got a disease.
I’m waiting for a Doctor J. Browning.
So do be patient please.’
‘How long, ‘ said the man who was drowning. ‘Will it take for the Doc to arrive? ‘
‘Not very long, ‘ said the man with the disease. ‘Till then try staying alive.’
‘Very well, ‘ said the man who was drowning. ‘I’ll try and stay afloat.
By reciting the poems of Browning
And other things he wrote.’
‘Help, help, ‘ said the man with the disease, ‘I suddenly feel quite ill.’
‘Keep calm.’ said the man who was drowning, ‘ Breathe deeply and lie quite still.’
‘Oh dear, ‘ said the man with the awful disease. ‘I think I’m going to die.’
‘Farewell, ‘ said the man who was drowning.
Said the man with the disease, ‘goodbye.’
So the man who was drowning, drownded
And the man with the disease past away.
But apart from that,
And a fire in my flat,
It’s been a ve
ry nice day.
Spike Milligan (16 april 1918 – 27 februari 2002)
De Ierse (toneel)schrijver en dichter John Millington Synge werd geboren op 16 april 1871 in Rathfarnham. Hij studeerde talen en muziek en woonde een aantal jaren in Parijs. Bepalend voor zijn werk werd echter een verblijf op Inishmaan, een van de Araneilanden. Daar ontwillelde hij zich tot een poëtisch realist. Hij gebruikte in zijn werk graag volkse saga’s. Zijn werk wordt gerekend tot de Ierse Renaissance.
DANNY
One night a score of Erris men,
A score I’m told and nine,
Said, “We’ll get shut of Danny’s noise
Of girls and widows dyin’.
“There’s not his like from Binghamstown
To Boyle and Ballycroy,
At playing hell on decent girls,
At beating man and boy.
“He’s left two pairs of female twins
Beyond in Killacreest,
And twice in Crossmolina fair
He’s struck the parish priest.
“But we’ll come round him in the night
A mile beyond the Mullet;
Ten will quench his bloody eyes,
And ten will choke his gullet.”
It wasn’t long till Danny came,
From Bangor making way,
And he was damning moon and stars
And whistling grand and gay.
Till in a gap of hazel glen–
And not a hare in sight–
Out lepped the nine-and-twenty lads
Along his left and right.
Then Danny smashed the nose of Byrne,
He split the lips on three,
And bit across the right hand thumb
Of one Red Shawn Magee.
But seven tripped him up behind,
And seven kicked before,
And seven squeezed around his throat
Till Danny kicked no more.
Then some destroyed him with their heels,
Some tramped him in the mud,
Some stole his purse and timber pipe,
And some washed off his blood.
. . . .
And when you’re walking out the way
From Bangor to Belmullet,
You’ll see a flat cross on a stone
Where men choked Danny’s gullet.
John Millington Synge (16 april 1871 – 24 maart 1909)
De Russische dichter en schrijver Konstantin Vaginov werd geboren op 16 april 1899 in Sint Petersburg als zoon van een uit Duitsland stammende officirsfamilie. Hij sloot zich aan bij de Akmeïsten in zijn geboorestad en later bij de Oberioeten. Vaginov werd een van de eigenzinnigste en origineelste vertegenwoordigers van het modernisme. Hij debuteerde met gedichten in 1921 en een jaar later met proza.
Uit: Harpagoniana
“He’s probably a ladies’ man and visited by all sorts of creatures, but–scented and dressed in all foreign clothes–he entertains and jokes sublimely. Evenings , he goes to the ballet or the opera or gets together with foreigners and looks upon the world with radiant eyes. His life is like A Thousand and One Nights. Of course, he doesn’t need any dreams! But for me, maladjusted and feeling the world is horrible, dreams are necessary… What can I offer my beloved?” Lokonov considered, “what kind of palace, what kind of rarities can I amuse her with, what foreigners can I introduce her to? Rumors, gossip, standing over the primus stove–that’s all her future life will be if she links her fate with mine. I don’t possess a single common idea. Nothing interests me anymore. And there’s my rival now, telling her about his travels round the world, about London, Paris, Genoa and Constantinople and showing photographs: here’s where I was, there’s where I walked, here’s where I climbed this mountain.”
Konstantin Vaginov (16 april 1899 – 26 april 1934)