Walter van den Broeck, Joost de Vries, Mario Vargas Llosa, Chrétien Breukers, Steye Raviez, Nelson Algren, Marianne Fredriksson, Russell Banks, Léon-Gontran Damas

De Vlaamse roman- en toneelschrijver Walter van den Broeck werd geboren in Olen op 28 maart 1941. Zie ook alle tags voor Walter van den Broeck op dit blog.

Uit: Lang weekend

“– Joepiehajeejoepiehaho, dacht Hector de Waegenmaeckere. Joepiehajeejoepiehaho, drie dagen vakantie voor de boeg! Hij frunnikte de kraag van zijn regenjas in de vouw, knelde zijn zwartglimmende aktetas met de elleboog tegen zijn zij, en schreed met lange passen door de luchtgetemperde hal. Drie dagen vakantie. De klok boven de glazen deur wees 17u aan. Hector keek instinctmatig op zijn polshorloge, en zong zachtjes de dertien eerste noten van de Brabançonne. (TarAra BOEM tAra rAra rAra BOEM tara.)
In een der zijkantoren kreeg een nijdige schrijfmachine nog vlug een kortstondige zenuwcrisis, en daarna was er nog slechts het steriel gemompel en gehoest van enkele bejaarde bedienden hoorbaar. Hector luisterde naar de forse klank van zijn leren schoenzolen op het beslagen marmer, en stak zijn vrije hand uit naar de ingewikkelde, keramieken deurknop. De deurdrang bood slechts één ogenblik weerstand.
– Elke dag tweemaal indiaans worstelen, dacht hij. Zijn wagentje stond naast de slee van een der molochen, die op de bovenverdieping hun dagelijkse roes uitsliepen in kunstleren fauteuils en af en toe aan gloeiende filters nipten. Hector trok iets te ruw aan zijn linker oorlel, zei: au verdomme! en graaide toen in zijn zak naar zijn contactsleutel. De tijger onder de motorkap begon bij de eerste aanslag luidkeels te brullen. Bescheiden rolde het wagentje het parkeerterrein af. Vinnig drukte Hector op het gaspedaal.
– Drie dagen vakantie. Joepiehajee, dacht hij.
In vierde versnelling raasde hij over het beton. Aan het kruispunt genoot een Amerikaan zo uitvoerig van zijn voorrang dat Hector met een ruk zijn voertuig tot stilstand moest brengen. Hij draaide nerveus het raampje open en riep onvriendelijk:
– Enorm rotkreng van een zondagsrijder! Kan je verdomme niet uitkijken waar je met die afgrijselijke circuskar rijdt, of zijn je poten al zo erg verkalkt dat je niet eens meer behoorlijk met je stuurwiel kan manoeuvreren? Zijn laatste woorden rafelden uit in de wind, want de Amerikaan was reeds uit het gezicht verdwenen. Een voorbijganger keek Hector verbaasd aan en zei:
– Hier mag je niet blijven staan, je moet aan de oneven kant gaan staan.
– Krijg jij maar scheurbuik! gilde Hector, en nijdig rukte hij aan zijn contactsleutel. De motor weigerde. Hector vloog naar buiten en gooide de motorkap open. De tijger was door het bruuske stoppen met zijn staart tussen de schroefbladen klem geraakt. Tranen vloeiden hem uit de ogen.”

 

 
Walter van den Broeck (Olen, 28 maart 1941)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Joost de Vries werd geboren op 28 maart 1983 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Joost de Vries op dit blog.

Uit: Oude meesters

“Anthony deed hoogstpersoonlijk de deur van zijn kantoor voor hem open, maakte een overdreven armgebaar.
‘Sieger, treed binnen. Fijn dat je even wilde komen.’ Hij zou nooit vergeten wat Verdelius hem had toegefluisterd toen hij Anthony van Dijk een jaar of vijf terug voor het eerst had ontmoet: ‘Oppassen. Carrièrehomo.’ Niet dat Verdelius hem ook maar een strobreed in de weg had gelegd, het was politiek, hij begreep dat toen Anthony van de concurrent werd overgenomen om de binnenlandsectie te gaan runnen ladders beklommen zouden worden, visitekaartjes geüpgraded, en de directie ver vooruitkijkende plannen met hem had. Hij was lang en slank, met een met het mes geschoren schedel, vlugge ogen, mooie losjes vallende pakken; hij was inderdaad homo, had een echtgenoot met ‘de beste bloemenwinkel van de Jordaan’ (dixit Sarie) en was binnen drie jaar tot hoofdredacteur gepromoveerd. Nu speelde hij een rol die hem in staat stelde dubbel superieur te zijn: de directie kon hij het gevoel geven dat ze niks begreep van kwaliteitsjournalistiek, en de redactie het gevoel dat ze kinderlijk naïef was als het aankwam op ‘verdienmodellen’ en ‘branded content’ die moest reizen door ‘evoluerende medialandschappen’. Beide rollen uitte hij door veel te zuchten en met zijn ogen te rollen. Hij zei nooit bedankt en hij zei nooit sorry terwijl er een stapelende vraag was naar allebei.
‘Ben je net nog naar de naborrel geweest?’
‘Nee, ik ben een blokje om gegaan, frisse neus gehaald.’
‘Ach ja, arme Willem.’
Dat Anthony hem niet bij zich had geroepen om het over Verdelius te hebben sprak voor zich, zeker nu hij Feiko Smit en Mireille Beumer aan zijn vergadertafel in de startblokken zag zitten. It’s an ambush!”

 

 
Joost de Vries (Alkmaar, 28 maart 1983)

 

De Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa werd geboren op 28 maart 1936 in Arequipa. Zie ook alle tags voor Mario Vargas Llosa op dit blog..

Uit: Voor uw liefde (Vertaald door Arie van der Wal)

“Was ze wakker of droomde ze nog? Dat warme gevoel op haar rechterwreef was er nog steeds, een ongewone tinteling die zich over haar hele lichaam uitbreidde en haar duidelijk maakte dat ze niet alleen in bed lag. De herinneringen buitelden over elkaar heen, maar begonnen zich vervolgens te rangschikken als een kruiswoordpuzzel die geleidelijk wordt ingevuld. Ze waren in een vrolijke stemming geweest, enigszins aangeschoten door de wijn na het eten, en hadden over de meest uiteenlopende onderwerpen gepraat, van terrorisme en films tot de laatste societyroddels, toen Chabela plotseling op haar horloge had gekeken en bleek wegge-trokken was opgesprongen: ‘De avondklok! Mijn god, dat red ik niet meer naar La Rinconada! Wat is de tijd omgevlogen.’ Marisa stond erop dat ze bij haar zou blijven slapen. Dat was geen pro-bleem. Quique was naar Arequipa voor een directievergadering de volgende ochtend in de brouwerij, ze hadden het rijk alleen in het appartement aan de golfbaan. Chabela belde haar man Luci-ano, die, zoals altijd begripvol, meteen zei dat het niet erg was, hij zou wel zorgen dat de beide meisjes op tijd de schoolbus namen. Chabela moest maar gewoon bij Marisa blijven slapen, dat was beter dan te worden aangehouden door een patrouille voor het schenden van de avondklok. Vervloekte avondklok. Maar het ter-rorisme was natuurlijk erger. Chabela was blijven slapen, en nu voelde Marisa haar voetzool tegen haar rechterwreef: een lichte druk, een zacht, warm en teder gevoel. Hoe kwam het dat ze zo dicht tegen elkaar aan lagen in een twee ersoonsbed dat zo oot was dat toen Chabela het zag, ze gekscherend had opgemerkt: ‘Nee maar, Marisita, kun je me ook vertellen hoeveel mensen er in dat reusachtige bed slapen?’ Ze herinnerde zich dat ze allebei aan een kant waren gaan liggen, op minstens een halve meter van elkaar. Wie was in haar slaap zover opgeschoven dat Chabela’s voet nu op haar wreef rustte? Ze durfde zich niet te bewegen en hield haar adem in om haar vriendin niet wakker te maken, uit angst dat die haar voet zou terugtrekken en dat daarmee het prettige gevoel zou verdwijnen, dat zich vanaf haar wreef uitbreidde over de rest van haar lichaam en haar in geconcentreerde spanning hield. Beetje bij beetje begon ze in de donkere slaapkamer bij de jaloezieën een paar streepjes licht te onderscheiden, ze zag de omtrekken van de commode, de deur van de kleedkamer en van de badkamer, de rechthoeken van de schilderijen aan de muren, de woestijn met de slangenvrouw van Tilsa, de kamer met totem van Szyszlo, de staande lamp, de sculptuur van Berrocal.”

 

 
Mario Vargas Llosa (Arequipa, 28 maart 1936) 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Chrétien Breukers werd geboren op 28 maart 1965 in het Limburgse Leveroy. Zie ook alle tags voor Chrétien Breukers op dit blog.

Uit: Een zoon van Limburg

“Ik ben geboren in Leveroy, op de kaart van Limburg in de bocht links, iets onder het midden, dicht bij Weert en Eindhoven. Dat maakt mij in de ogen van Zuid-Limburgers een Brabander, terwijl de Noord-Limburgers (iedereen die in of boven Venlo woont) mij zien als iemand die letterlijk tussen alle stoelen valt: ik ben geen Noord-Limburger en geen echte (want in het zuiden woonachtige) Limburger. Ik ben een beklagenswaardig nevenproduct, een niemand ben ik, welbeschouwd.
Het is vanuit die middenpositie dat ik pas laat echt een `Limburger’ ben geworden; pas toen ik er al jaren niet meer woonde. Tot 1983 — het jaar waarin ik naar Nijmegen verhuisde — dacht ik nooit na over Limburg. Ik vroeg me alleen af hoe ik zo snel mogelijk het huis uit kon, weg, de grote wereld in.
Daarna dacht ik jaren alleen aan Limburg als ik met de trein (de Vlaaienexpres, die Nijmegen met Roermond verbindt) naar mijn ouders reisde. Het duurde lang, tot ongeveer 2000, voordat ik me ineens zonder ergernis kon bezighouden met mijn Limburgse achtergrond, iets wat ik eerder als hinderlijk, en misschien zelfs als een achterlijke regressie zou hebben beschouwd.
Om maar meteen antwoord te geven op de vraag wat ‘mijn Limburg’ voor me is: ‘mijn’ Limburg bestaat niet. Limburg is mij toen ik ben verhuisd ontglipt. Wie weggaat, trekt ook zijn wortels uit de grond en is daarna niet zo gemakkelijk weer terug te planten, zelfs al zou hij dat willen.
Het geeft een vreemd, tegenstrijdig gevoel: niet thuishoren in de provincie waar je niet wilt wonen. Alsof je in diaspora bent gegaan, zonder hoop op terugkeer. Veertig keer veertig jaar zul je door de woestijn trekken. Net goed. Had je maar niet weg moeten gaan.
De woelige geschiedenis en de wat ondergeschikte positie die Limburg in het Koninkrijk der Nederlanden inneemt, hebben de Limburger gemaakt tot wat hij nu is: een klagerig ingestelde, achterdochtige, snel op zijn tenen getrapte staatsburger die zijn plichten kent en zijn zegeningen telt — maar die tegelijkertijd hoopt dat de zeespiegel de komende jaren flink zal stijgen. Dat zal ze leren, daar in het Westen. De (inmiddels verdwenen) mijnbouw, de landbouw ondermijnende ruilverkaveling, waar het boerenbedrijf half aan ten onder is gegaan (en wat er rest van het boerenbedrijf is eerder een goed georganiseerde keten van concentratiekampen voor kippen, kalveren en varkens dan iets anders), de (inmiddels zo goed als verdwenen) auto-industrie, de (noodlijdende) chemische industrie; ze hebben Limburg aangeraakt, ze hebben de kleinschalige industrie vernietigd en ze hebben de gemiddelde, niet erg hoog opgeleide Limburger eerst een tijdlang laten baden in een welvaart die niet mocht blijven en toen werkloos gemaakt.”

 

 
Chrétien Breukers (Leveroy, 28 maart 1965)
Cover

 

De Nederlandse fotograaf en schrijver Steye Raviez werd geboren in Amsterdam op 28 maart 1943. Zie ook alle tags voor Steye Raviez op dit blog.

Uit: Spion

“Ik antwoordde bevestigend en terwijl we naar de uitgang liepen, vertelde ik hem dat mijn vader aan het einde van zijn leven in een krankzinnigengesticht was opgenomen. Ook vertelde ik hem dat ik wist dat mijn vader in of vlak na de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk ter dood was veroordeeld, waardoor hij het zwarte schaap van de familie was geworden. Met de Franse tak van zijn familie heb ik nooit echt contact gehad. Mijn vader en moeder, voegde ik eraan toe, waren inmiddels al lang niet meer in leven.
Ik beschikte nog slechts over enkele familiefoto’s, een tiental brieven en enkele portrettekeningen van mijn vader, gemaakt door mijn artistiek aangelegde moeder.
Op een van de foto’s die ik na die ontmoeting met de veel oudere Louis had opgespit, stond mijn vader achter een katheder hevig te gebaren. De foto was gemaakt tijdens het Tiende Internationaal Congres voor Wijsbegeerte dat in 1948 in Amsterdam werd gehouden en waar mijn vader op het hoogtepunt van zijn intellectuele leven een lezing voor een groot wetenschappelijk publiek hield.
Hij was uitgenodigd of had op een andere manier weten te bewerkstelligen dat hij te midden van internationaal befaamde filosofen een referaat mocht houden over de theorie van het denken, dat bewaard is gebleven in een publicatie door North-Holland Publishing Co.
Honderden filosofen uit de hele wereld, waaronder kopstukken als Bertrand Russell, namen deel aan het congres. Uit verslagen bleek dat dit congres als het ware de Koude Oorlog had ingeleid.
Delegaties uit de Verenigde Staten stonden lijnrecht tegenover Sovjetfilosofen en de voorzitter, professor Pos, slaagde er vanwege de verschillende stromingen niet erg goed in de orde te bewaren. Pos leidde de plenaire vergaderingen en aan het slot van het congres werd, met steun van deUnesco, de Fédération Internationale des Sociétés de Philosophie opgericht waarvan Pos de eerste voorzitter werd.
Pos werd door zijn critici verweten onvoldoende gestreefd te hebben naar internationale samenwerking en in plaats daarvan verdeeldheid te hebben veroorzaakt. Als bewijs daarvoor werd aangevoerd dat Pos belangrijke Italiaanse en Duitse filosofen, onder wie Heidegger, niet had laten uitnodigen en dat met het communisme verbonden filosofen op het congres naar voren waren geschoven.”

 

 
Steye Raviez (28 maart 1943 – 20 februari 2017)

 

De Amerikaanse schrijver Nelson Algren werd geboren op 28 maart 1909 in Detroit. Zie ook alle tags voor Nelson Algren op dit blog.

Uit: Never Come Morning

“Say, ain’t she even fixin’ you up yet?” Catfoot asked suspiciously. Catfoot N. from Fry Street was challenging the manhood of Bruno B. from Potomac and Paulina. “You think I’d spend gotowka on somethin’ who wasn’t?” “Where then? Upstairs by the poolroom?” His eyes never left Bruno’s face even to flicker. “Sometimes. One place is as good as another.” “What about when the widow closes? Downstairs by the pool-room?” He winked broadly. “On the rotation table?” “Go climb the chain.” “Hey, I bet you ain’t got a place, I bet you ain’t even joopin’ her.” Bruno saw Dempsey circling, circling. And needed to prove him-self as well. “Don’t worry about me. I got my own place. I got my own tech-nique too you.” Catfoot drew closer to whisper in Bruno’s ear: “If you ain’t got a good place I’ll let you in on one. Me’n Fireball pulled a old bedspring into a corner of the shed after you’n Casey boarded it up. There ain’t no mattress, just the spring but .. .” “By the warehouse?” There was a long pause. At a respectful distance the girl stood chewing caramel popcorn. “Yeh.” “Where’s Fireball?” “Who cares? He ain’t no friend of mine, Left’. I ain’t seen him in a week. I heard they had t’ take him t’ County. What you think I am anyhow? You think I’d spill a good thing to a bathead like Fire? You know yourself, nobody can tell what that guy’s thinkin’ of, what he’s gonna do next.” “You think Fire is really nuts, Cat?” “Naw, he’s just puttin’ that on t’ get somethin he wants.” “He didn’t use t’ carry no knife. He used t’ be friendly-like sometimes.” “If he was nuts he wouldn’t keep his trap shut all the time, would he? Only smart guys do that.” Bruno eyed the boy directly as he spoke; Catfoot returned his glance steadily. For a moment no words passed between them while Bruno searched his face. Catfoot did not speak until Bruno dropped his eyes. “Say Left’, ‘member that old bob from the N’ort’ Av’noo beach I built you up wit’ that time ’n you raunched her by the boathouse while I was lookout fer you?” Bruno glanced uneasily at Steffi R. She was wearing the plaid skirt. “Interdoos me then just. I’ll build myself up. ‘Hey you,’ I’ll say to her, ‘I tawt all th’ angels was in heav’n’—that goes over big you. You. I’ll tell her, ‘I’m the marryin’ kind.’ Go ahead, Left’, she seen me before. Call her over. »

 

 
Nelson Algren (28 maart 1909 – 9 mei 1981)
Cover

 

De Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson werd geboren in Göteborg op 28 maart 1927. Zie ook alle tags voor Marianne Fredriksson op dit blog.

Uit: According to Mary Magdalene (Vertaald door Joan Tate)

“She was still talking, of death, of everything man had to overcome while his soul was still in his body: anger, desire, and ignorance. She repeated a conversation between body and soul: The body says, ‘I did not see you.’ And the soul replies, ‘I saw you. But you neither saw nor recognized me.’ I asked him, ‘What are the sins of the world?’ And he answered me, ‘There is no sin in the world. You create it yourselves when you falsify reality.'”
That was when Peter had cried out, “These are strange teachings.” Then he turned to the others. “I don’t believe our Lord spoke these words. Why should he speak privately with a woman and not openly with us?”
“Brother Peter. Do you think I would tell lies about the Lord?”
There, in bed in Antioch, she was at last able to weep. As the first dawn light was coloring the sky, she slept, an uneasy sleep disturbed by images from her wanderings round the blue lake, and it was long into the day when she woke and felt the weight of stones inside her.
But her heart was beating as it should and her head was quite clear.
That was when she knew she had to go the whole way back, break her way through overgrown paths, stung by nettles and slashed by the undergrowth.
She got up and as she washed, in her mind she could see his smile. He was encouraging her!
“But I’m only one human being,” she said aloud.
Then she sat down to pray and sent her prayer straight to the Son of Man.
“I have at last understood that you loved me with the love that embraces all. What confused me was the constant talk by the disciples about whom you loved best.
“You loved and perhaps felt gratitude for teaching you bodily love, so increasing your knowledge of the condition of humankind. Your mother tried to talk to you about the inescapable cruelty of life, but you did not listen. You did listen to me. With your body.
“God in heaven, how lonely you were.
“Yet I contributed to making you into a human being. But then you did not learn of the world of shadows until you were at the cross.
“I remember you were often surprised. ‘How can you see the splinter in your brother’s eye and not see the beam in your own.’

 

 
Marianne Frederiksson (28 maart 1927 – 11 februari 2007)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Russell Banks werd geboren op 28 maart 1940 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Russell Banks op dit blog.

Uit: A Permanent Member of the Family

“Harold Bilodeau’s ex-wife, Sheila, remarried, but Harold did not, and though he told people there was a woman down in Saratoga Springs he was seeing on the occasional weekend, he was not. Their divorce had been, as they say, amicable. She’d had an affair and fallen in love with Bud Lincoln, one of Harold’s friends and their Hurricane Road neighbor, and Harold had soon realized there was no way he could prevail against it.
“I guess love happens,” Harold told folks, and shrugged. “Can’t fight it.”
“We married too young, Harold and me. Right out of high school, practically, for God’s sake,” Sheila explained.
People in Keene understood romance and forgave Sheila, and they respected Harold for his quiet acceptance of his wife’s love for another man. Keene is a village in the Adirondack Mountains in northern New York with barely a thousand year-round residents, most of whom keep careful track of the births, deaths, marriages and divorces that occur among them. They monitor remarriage, too, especially when both parties are longtime residents of the town and continue after the dissolution of their previous marriages to live there, as both Harold and Sheila Bilodeau had done. Bud Lincoln had not been previously married and lived in his parents’ house, but until he took up with Harold’s wife he had been regarded in town as a “good catch,” so people watched him anyway.
After the divorce, Harold got a bank loan and bought out Sheila’s interest in their double-wide and lived in it alone with their three dogs and two cats, all mixed-breed rescues from the North Country Animal Shelter, the half-dozen chickens, and the Angora goat.
That was three years ago, and Sheila and Bud had been married now for two of those years. While the two men were no longer close friends, they frequently ran into each other at the post office or gassing their trucks at Stewart’s or grabbing coffee to go at the Noon Mark Diner, and there appeared to be no lingering hard feelings on Harold’s part. Harold seldom saw Sheila in town, but when he did she was friendly and full of chat, and he, in his taciturn way, reciprocated.”

 

 
Russell Banks (Newton, 28 maart 1940)

 

De Franstalige dichter uit Guyana Léon-Gontran Damas werd geboren op 28 maart 1912 in Cayenne. Zie ook alle tags voor Léon-Gontran Damas op dit blog.

 

Vous dont les ricanements

d’obscurs couloirs d’air
me donnent
la chair de poule

Vous dont le visage
bouffi rappelle
ce masque qu’empruntait souvent à plaisir
par-delà les mornes agrestes
la lune
la lune de mon enfance sordide

Vous dont je sens
vous dont je sais le cœur
aussi vide de tendresse
que les puits de chez nous d’eau
au dernier carême

Vous dont la présence
proche ou lointaine
énerve ma vie
comme la vieille folle du coin
mon premier sommeil

Vous dont le crime est d’en vouloir
à l’image
qu’il m’a plu
d’avoir un matin
d’ELLE

Vous dont les ricanements
vous dont le visage
vous dont le coeur
la présence
le crime

Et puis vous tous
enfin vous autres
saisirez-vous jamais un rien même
à ce poème
mon drame

 

 
Léon-Gontran Damas (28 maart 1912 – 22 januari 1978)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 28 maart 2007 en ook mijn blog van 28 maart 2008 en eveneens mijn blog van 28 maart 2009.