Jennifer Egan, Jessica Durlacher, Aart G. Broek, Christopher Brookmyre

De Amerikaanse schrijfster Jennifer Egan werd geboren in Chicago op 6 september 1962. Zie ook alle tags voor Jennifer Egan op dit blog.

Uit: Manhattan Beach

“More than one girl had wept, describing her terror that a husband or fiancé would not return. Anna couldn’t listen. The talk stirred in her an uncomfortable anger at these girls, who seemed so weak. Thankfully, Mr. Voss had put an end to that topic during working hours, prompting an unlikely trill of gratitude in Anna. Now they sang songs from their colleges while they worked: Hunter, St. Joseph’s, Brooklyn College, whose song Anna finally learned—not having bothered to in the year she was a student there.

She synchronized her wristwatch with the large wall clock they all answered to, and stepped outdoors. After the sealed hush of her shop, the roar of Yard noise always shocked her: crane and truck and train engines; the caterwaul of steel being cut and chipped in the nearby structural shop; men hollering to be heard. The stench of coal and oil mingled with gusts of chocolate from the factory on Flushing Avenue. It wasn’t making chocolate anymore, but something for soldiers to eat when they might otherwise starve. This chocolate cousin was supposed to taste like a boiled potato, Anna had heard, so that soldiers wouldn’t be tempted to snack on it ahead of time. But the smell was still delicious.
As she hurried alongside Building 4, the structural shop, with its thousand dingy windows, she saw a girl climbing onto a bicycle. Anna didn’t register at first that it was a girl; she wore the same plain blue work clothes they all did. But something in her bearing, the flair with which she mounted, caught Anna’s eye, and she watched the girl glide away with a shiver of envy.

At a canteen near the piers, she bought her forty-cent boxed meal—today it was chicken, mashed potatoes, canned peas, and applesauce—and made her way toward Piers C and D, both close enough to her shop that she could eat (often while standing, even walking) and be back on her stool by twelve-fifteen. A ship had berthed at Pier C since the previous day, its sudden towering apparition almost otherworldly. With each step Anna took toward the ship, its height seemed to rise, until she had to tip her head fully back to follow the curved prow all the way up to the distant deck. It was thronged with sailors, identical-looking in their toylike uniforms and caps, all leaning over the rail to gawk at something below. In that same moment, a chorus of catcalls reached her. She went still, clutching her boxed lunch—then saw with relief that the object of their ardor was not her but the girl on the bicycle, who was riding back alongside the ship from the foot of the pier, a tousle of peroxide curls pried from her scarf by the wind. Anna watched her approach, trying to discern whether the girl was enjoying this attention or not. Before she could make up her mind, the bicycle hit a patch of gravel and skidded on its side, dumping its rider onto the brick-paved pier, to the jeering hilarity of the sailors. Had the men been within reach of the girl, they doubtless would have elbowed each other aside to rush to her aid. But at such a height, with only each other to show off for, they settled for an orgy of heckling:
“Aw, poor baby lost her balance.”

 

Jennifer Egan (Chicago, 6 september 1962)
Cover


De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook alle tags voor Jessica Durlacher op dit blog.

Uit: Schrijvers!

“In de auto zuchtte ik zo ontzettend dat Marvin meteen deed wat ik had gehoopt: hij vroeg wat er was. Hij vroeg het kil, niet alsof hij het werkelijk wilde weten. Ik vroeg hem of hij dan niet wist wat er was. Ik vroeg het zo dreigend als ik kon. En daarna zuchtte Marvin op zijn beurt. Ik moest wel schreeuwen. Wat, brulde ik, kon er in godsnaam de reden van zijn dat hij zuchtte? En toen maakte de auto een raar geluid, een soort moedeloze plof die ons kortstondig door elkaar schudde. Marvin stopte, midden op straat. Ik keek naar buiten. We hadden nog maar een meter of dertig afgelegd. `Lekke band,’ zei hij. En stapte uit. Pas toen ik Marvin de krik uit de laadruimte zag halen, begreep ik wat die woorden betekenden. Heel even drong de gedachte zich op dat ik met mijn geschreeuw de band van zijn auto lek had gestoken. Ik stapte ook uit.

De krik was roestig en weigerde in de gewenste stand gebogen te worden. Ik kon Marvin niet helpen. Langzaam kwam ik bij mijn positieven. Toen besefte ik dat de identiteit van de schuldigen voor de hand lag. Vastbesloten liep ik terug om aan te bellen bij de giechelende watergooiers. Ik moest driemaal bellen. Een voor haar leeftijd te jeugdig geklede vrouw verscheen in de deuropening. `U beschuldigt mijn kinderen van vandalisme?’ concludeerde ze na mijn relaas. Haar stem klonk koud. Nou…’ vervolgde ik, vriendelijk doch ferm, ‘ik vroeg mij af of u heeft gemerkt dat er van de derde verdieping van uw huis volle zakken water naar beneden zijn geworpen. Er klonk gegiechel…’ `Mijn zoons zijn boven, met vrienden. Ik zal ze roepen.’ Twee spottende gezichten, jong en trots. Het waren jongens van een jaar of veertien. Ik probeerde ze me voor te stellen met een priem, een mes, een spijker — de lol van het vernielen. Ook het hoofd van een derde jongen werd heel kort zichtbaar. `Dat van die waterzakken — dat hebben we gezien,’ zei ik. Dat waren jullie. Maar nu is onze band ook lek.’ De moeder bleef erbij staan. Onbewogen nam ze haar zoons op, daarna mij. Wat vervelend,’ zei de jongen met het keurigste gezicht. ‘Daarnet was er ook al een man aan de deur die een lekke band had. Maar wij hebben dat dus echt niet gedaan!’

 

Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)
Cover

 

De Nederlandse dichter en schrijver Aart G. Broek werd op 6 september 1954 geboren in Maasland. Zie ook alle tags voor Aart G. Broek op dit blog.

Uit: Benoem Zwarte Piet voor het leven

“ONHOUDBAAR / Bizar genoeg gaat het debat over Zwarte Piet uit van een onhoudbaar doel: ‘maak Sinterklaas weer speciaal voor iedereen!’ Het sinterklaasfeest is helemaal geen feest speciaal voor iedereen en zal dat ook nooit kunnen zijn. Onze multiculturele samenleving staat bol van (al dan niet religieus gevoede) festiviteiten, manifestaties en uitingen van zeer uiteenlopende aard.
Het is ondoenlijk van iedereen in Nederland te verlangen dat hij/zij zich zonder meer kan vinden in elk ervan. Er is geen festiviteit of manifestatie of er is wel meer of minder gegronde kritiek op te leveren. Vrijwel altijd is er sprake van een vorm van discriminatie, vanwege levensovertuiging, politieke gezindheid, godsdienst, ras, geslacht en wat al niet meer.

DREADLOCKS / Een willekeurig voorbeeld: wordt het geen hoog tijd een gevecht aan te gaan tegen het dragen van dreadlocks? Het laten groeien van het kroezige haar tot woeste manen vormt namelijk hét symbool van dictatoriale macht, uitbuiting en racisme.
Voor de religieuze beweging van het rastafarianisme, ontstaan in Jamaica, is het dragen van dreadlocks een symbolische toenadering tot hun god. Die god wordt algemeen Jah genoemd en betreft Haile Selassie, ofwel Ras Tafari, de Overwinnende Leeuw van de stam van Juda (en nog een reeks van eretitels). In de haardracht van dreadlocks imiteert de rastafariër de manen van de leeuw en verbindt zich zodoende met de geest van de leeuw van Juda. Daarenboven onderstrepen de ‘manen’ de dominante rol die de man in deze beweging speelt: vrouwen zijn er om kinderen te baren, te koken en om te (be)dienen.
Het rastafarianisme heeft naast deze ‘zwarte god’ nog als basisprincipes dat blanken inferieur zijn aan zwarten en dat het zwarte ras voorbestemd is over de wereld te heersen. Bob Marley heeft die ondergang op luchtige reggaeritmes en onder het genot van ganja (hasj) bezongen.”

 

Aart G. Broek (Maasland, 6 september 1954)
Zwarte Piet

 

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Black Widow

“My trial has barely begun, and no testimony heard, but already I know that in the eyes of this court, I am an abomination. As I gaze from the dock and take in all the faces gazing back, I think of the opinions they have formed, the hateful things they have written and said. I think of how once it stung, but my skin has grown thicker over time, and I have worse things to endure now than mere words. They have to be respectful in their conduct within these walls: no shouting and barracking like when the van with its blacked-out windows pulled up outside the prisoners’ entrance, a desperate photographer extending a hopeful arm and firing blind with a flash gun as he pressed himself perilously close against the moving steel. One of these days the vehicle is going to run over one of those reckless idiots’ feet: several tons of G4S hardware degloving the flesh from crushed and shattered bones as it rolls across his instep, all in the service of striving for, at best, a blurry low-contrast image of some scared and wretched prisoner cowering inside. It would be a valuable illustration of the risk-benefit equation pour encourager les autres. To them, I am someone who ought to have been grateful for all that life apparently gifted me, not asked for more. I should have settled for what I was dealt, as it was generous enough in other people’s estimation. The actions I took in pursuit of my desires, to better my lot and to extricate myself from an intolerable situation, these were unforgivable, depraved. Society’s judgement is always harsher upon a woman who has done grave deeds to get what she wants: a woman who has challenged their values, violated the accepted order of things. It’s a crime against society, a transgression of unwritten rules that are far more precious than those inscribed in law. With this thought I glance across the room, and to my surprise feel a sorority even with the woman I came to regard as my enemy: the woman who laid me low, brought my deeds to light. In our own ways we both acted for the purest of reasons. Her I respect. Everyone else is merely white noise to me now. I do not expect anyone’s sympathy. I do not seek forgiveness from people who have never been tested like I was. I may be guilty, and I may be sentenced, but I will not be condemned: not by those who cannot understand. Nobody here can judge me until they know the whole truth. Until then, their opinions are no more than impotent angry words, and my, haven’t those been in spate since this business first came to light. Just think how they were exercised by the revelation that this bitch murdered her husband. The tone was one of boiling anger, and at the heart of it all was one single rhetorical question: How dare she. How dare she. There’s a thought: nobody ever asks ‘How dare he?’ when a man kills his wife. The coverage is coloured by sombre tones, its language muted and respectful. It’s like they’re reporting on a death from disease or calamitous mishap. ‘It’s dreadful, but it happens. Poor thing. So tragic,’ it seems to say. And like disease or disaster, the follow-up is about asking whether more could have been done. What signs were missed? What can we learn? By contrast there’s a conspicuous shortage of victim-blaming when it’s a husband who lies slain. `Why didn’t he leave her? He must have known what she might be capable of. There must have been indications that she was dangerous. I’m not condoning it, but surely he was aware of her triggers. There’s no excusing what she did, but it wouldn’t have happened unless he did something to provoke her.’ Said nobody ever. See, that’s what chills them. They can just about handle a crime of passion, a moment of madness.”

 

Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e september ook mijn blog van 6 september 2018 en ook mijn blog van 6 september 2017 en ook mijn blog van 6 september 2015 deel 2.

Jennifer Egan, Jessica Durlacher, Aart G. Broek, Christopher Brookmyre, Amelie Fried, Alice Sebold, Julien Green, Willem Brandt, Cyrus Atabay

De Amerikaanse schrijfster Jennifer Egan werd geboren in Chicago op 6 september 1962. Zie ook alle tags voor Jennifer Egan op dit blog.

Uit: Manhattan Beach

„It all started with seeing the girl. Anna had gone outside to buy lunch over the disapproval of her supervisor, Mr. Voss, who liked them to bring their lunches from home and eat them on the same tall stools where they sat measuring all day. Anna sensed anxiety in his wish to keep them in sight, as if girls at large in the Naval Yard might scatter like chickens. True, their shop was pleasant to eat in, clean and brightly lit by a bank of second-story windows. It had conditioned air, a humming chill that had filled every corner during the hot September days when Anna first came to work there. Now she would have liked to open a window and let in the fresh October air, but the windows were permanently shut, sealing out dust and grime that might affect the measurements she and the other girls took—or was it that the tiny parts they were measuring needed to be pristine in order to function? No one knew, and Mr. Voss was not a man who welcomed questions. Early on, Anna had asked of the unrecognizable parts in her tray, “What are we measuring, exactly, and which ship are they for’?”
Mr. Voss’s pale eyebrows rose. “That information isn’t necessary to do your job, Miss Kerrigan.”
“It would help me to do it better.”
I’m afraid I don’t follow’
“I would know what I was doing.’
The marrieds hid their smiles. Anna had been cast—or cast herself—in the role of unruly kid sister, and was enjoying it immensely. She found herself looting for little ways to challenge Mr. Voss without risking outright insubordination.
“You are measuring and inspecting parts to ensure that they are uniform,’ he said patiently, as if to a halfwit. °And you are setting aside any that are not.’
Soon it came to be known that the parts they were inspecting were for the battleship Missouri, whose keel had been laid almost a year before Pearl Harbor in Dry Dock 4. Later, the Missouri’s hull had been floated across ‘Nallabout Bay to the building ways: vast iron enclosures whose zigzagging catwalks evoked the Coney Island Cyclone. Knowing that the parts she was inspecting would be adjoined to the most modern battleship ever built had indeed brought some additional zest to the work for Anna. But not enough.
When the lunch whistle blew at eleven-thirty, she was itching to get outside. In order to justify leaving the building, she didn’t bring a lunch—a ploy she knew did not fool W. Voss. But he couldn’t very well deny a girl food, so he watched grimly as she made for the door while the marrieds unwrapped sandwiches from waxed paper and talked about husbands in boot camp or overseas; who’d had a letter; clues or hunches or dreams as to where their beloveds might be; how desperately frightened they where.”

 

 
Jennifer Egan (Chicago, 6 september 1962)

 

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook alle tags voor Jessica Durlacher op dit blog.

Uit: Schrijvers!

“Als ik de menselijke natuur werkelijk een beetje doorgrondde (en dat mag je van een schrijver toch verwachten), dan had ik misschien meteen gezien wat de gebeurtenissen die avond allemaal betekenden. Maar het eerste mailtje van Ada Hammerstein las ik ridicuul onbevangen. Misschien doordat het toen al nacht was, en ik niet alleen behoorlijk uitgeput, maar ook nog steeds van de kaart was van dat ellendige etentje bij Bastiaan. Een excuus dat overigens niet meer gold bij de tweede, derde, vierde en overige berichten die ik van (en later via) Ada ontving.
Ik herinner me nog goed de zwoele landerigheid van die zomeravond. De warmte van de dag was bewegingloos in de straat blijven hangen. Het was vredig, bijna stil. Flarden van vriendelijke stadsgeluiden drongen spaarzaam onder het gebladerte van de lommerrijke, brede straat door, alsof ze daar waren achtergelaten door de levendige zonnige dag die nu bijna ten einde was.
Op de stoep voor het huis van Bastiaan, de uitgever van zowel mijn verhalenbundel als mijn allereerste (en tot dusver enige) roman én alle vijftien meesterwerken van mijn geliefde, hadden we afscheid genomen van het gezelschap. Eindelijk had de behoefte om te vertrekken kennelijk bij iedereen vaste vormen aangenomen. Ferenc kuste me vluchtig. Nu pas zag ik opgedroogde blauwe verf onder zijn nagels – waarschijnlijk was de oude schilder volop aan het werk geweest voordat hij uit Duitsland was afgereisd. Het verklaarde zijn afwezige gedrag van die avond.
Zita, na al die jaren eindelijk Ferencs officiële levenspartner, omhelsde me met een theatraal gebaar. Ik voelde haar parfum in mijn kleren en mijn haar dringen – als van een poes die een geurvlag op me plantte. Ik moest mijn best doen haar niet van me af te duwen.
Bastiaan drukte me niet zo stevig tegen zich aan als anders. Ik kan het me verbeeld hebben maar ik merkte een zekere terughoudendheid in zijn greep. Misschien was het gêne om mij ten overstaan van de anderen een hart onder de riem te steken. Zijn vrouw, Kitty, een blondine met een zachtroze gepoederd aardappelgezichtje, wierp me een ongepast bemoedigende blik toe voor ze me onhandig zowel een hand als een wang toestak.
Ik had haast. Mijn lichaam stond al in sprintstand. Maar ik wilde niet weglopen zonder mijn echtgenoot. De boze, pijnlijke druk op mijn middenrif deed me verlangen naar de verlossende ruzie die ik voor hem in petto had.
‘Splettsssjjj!!’ Een ploffend geluid liet ons allemaal opschrikken. Op een auto die recht voor de deur van mijn uitgever geparkeerd stond barstte een dichtgeknoopt zakje water met een klap open. Alle blikken wendden zich naar de bovenverdieping van het huis van de directe overburen. Er leek gegiechel vandaan te komen, maar de boosdoeners zelf bleven onzichtbaar.”

 

 
Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Aart G. Broek werd op 6 september 1954 geboren in Maasland. Zie ook alle tags voor Aart G. Broek op dit blog.

Uit: Dushi Willemstad

“In die stad heeft ooit één wijk niet alleen de belangrijkste personages voor romans maar ook de meeste lezers ervan opgeleverd: Otrobanda. Tussen ca. 1920 en 1935 werden ruim een dozijn Papiamentstalige romans geschreven, die de rooms-katholieke moraal verdedigde. Wie zich daar niet aan wist te houden, zou kommerlijk ten ondergaan, zo wilde de nadrukkelijke boodschap. Deze tendensromans – van de hand van Willem Kroon, Manuel Fray en Miguel Suriel – waren vooral bedoeld voor mannen met een ambachtelijke achtergrond, hun vrouwen en jong volwassen kinderen. Die woonden in Otrobanda en liepen gevaar om te worden ‘opgeslokt’ door de westerse genoegens die de uitdijende raffinaderij met zich meebracht. Deze romans waren grotendeels gesitueerd in Otrobanda.
Het zal niet meevallen een kwalitatief interessant fragment in de Papiamentstalige romans te vinden, dat zou kunnen tippen aan de beschrijving die Tip Marugg ons achterliet van Otrobanda, de wijk waar hij werd geboren en opgroeide. Dat fragment verscheen in het Curaçaose tijdschrift Kristòf en werd natuurlijk ook opgenomen in zijn verzameld werk (De hemel is van korte duur [2009]). Hoe het ook zij, enige kennis van de Curaçaose letteren maakt in ieder geval nieuwsgierig naar wat Van Geemert binnen de grenzen van Willemstad de moeite waard vindt om onze aandacht op te vestigen. Die Papiamentstalige romans wel of juist niet?
Wandelend door ‘dushi Willemstad’ in de hitte van eind augustus/begin september werd ik alleen maar meer nieuwsgierig naar het gelijknamige boek van Van Geemert. Hoe hadden schrijvers van eilandelijke bodem eigenlijk naar hun stad gekeken? Zij niet alleen. Doen literaire passanten ook mee of worden die buiten het literaire Willemstad gelaten? Hoe hadden die passanten erop gereageerd, er zich door laten inspireren? Door de stegen, pleintjes, forten, het waaigat, de grote stadshuizen, de erven, de markten, de bars, winkels, de begraafplaatsen, de openluchtbordelen in de mondi aan de stadsrand, de kust, de haven, binnenwateren met mangroven … en bovenal door de mensen van zo een divers pluimage. Wandelend door ‘dushi Willemstad’ wist ik Van Geemert te vergeven, dat hij mij buiten het boek had gelaten. En straks, wanneer ik door de bladzijden van Dushi Willemstad struin, zullen de laatste kruimels aan wrevel ongetwijfeld worden weggeveegd”.

 

 
Aart G. Broek (Maasland, 6 september 1954)

 

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Black Widow

“Them was a low background hiss as the courtroom awaited the playback, the volume on the speakers jacked up so much that Parlabane was bracing himself, expecting the soundfile to be booming and distorted. Instead it was surprisingly clear, particularly at the police end. I le could hear the dispatcher’s fag-ravaged breathing during pauses, the rattle of a keyboard in the background.
Nobody knows where to look when they’re listening to a recording. Parlabanc glanced around to see how people were responding. Most were looking at the floor, the walls or any fixed point that didn’t have a fact on it. Others were more pruriently taking the opportunity to look at the accused.
Diana Jager had her gaze locked, staring into a future only she could see.
The jury mostly had their heads bowed, like they were in church, or as though they were afraid they’d get into trouble with the judge if they were caught paying less than maximum attention. They were filtering out dis-traction, concentrating only on the words booming out around the court, anxious not to miss a crucial detail.
They couldn’t know it yet, but they were listening out for the wrong thing. ‘I think I’ve just seen an accident: Are you injured, madam?’ ‘No. But I think a car might have gone off the road: `Can you tell me your name, madam?’ `Yes, it Sheena. Sheena Matheson. Missus: And are you in your own vehicle now? Is it off the carriageway?’
‘No. Yes. I mean, I’m out of my car. Its parked. I’m trying to sec where he went: `Where am you, Mrs Matheson? `I’m not sum. Maybe a couple of miles west of Ordskirk. I’m on the Kingsburgh Road’ And can you describe what happened? Is someone injured?’
‘I don’t know. This car was coming around the bend towards me as I approached it It was going way too fast. I think it was a BMW. It swerved on to my side of the mad because of the curve, then swerved back again when I thought it was going to hit me. I jumped on the brakes because I got such a fright, and I looked in my mar-view. It swerved again like he was trying to get it back under control, but then it disappeared. I think it went off the road altogether:
`The Kingsburgh Road, you said? lbat’s right: `I’m going to sec if I can get some officers out them as soon as possible. You’ve parked your car, that’s good. If you can wait beside it but not in it .. “

 

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

 

De Duitse schrijfster Amelie Fried werd geboren op 6 september 1958 in Ulm. Zie ook alle tags voor Amelie Fried op dit blog.

Uit: Ich fühle was, was du nicht fühlst

»So wird’s gehen«, sagte Bettina, packte mich resolut am Arm und zog mich aus dem Klassenzimmer. Widerstandslos ließ ich es geschehen.
Ich rechnete. Ich war genau dreizehn Jahre, vier Monate, vier Tage und elf Stunden alt. Wenn ich davon ausging, dass ich, bis ich fünfzig wäre, jeden Monat meine Periode bekommen würde, davon zweimal neun Monate abzog, falls ich Kinder bekommen würde, und wenn die Blutung im Schnitt fünf Tage dauerte, würde ich in den nächsten siebenunddreißig Jahren an zweitausendeinhundertzwanzig Tagen bluten. Fast sechs Jahre lang.
»Ich will keine Frau sein«, stöhnte ich.
»Red keinen Quatsch«, sagte Bettina.
Zu Hause versorgte mich meine Mutter mit Binden, öffnete eine Flasche Sekt und reichte mir ein halb gefülltes Glas.
»Ich bin so stolz auf dich!«, sagte sie.
Ich begriff nicht, warum sie mich feierte, als hätte ich eine besondere Leistung vollbracht. Meine guten Schulnoten riefen längst nicht so viel Begeisterung hervor, und an denen hatte ich deutlich mehr Anteil als an der blöden Blutung.
Wie so oft kam mir die Reaktion meiner Mutter übertrieben vor, irgendwie gekünstelt.
Als mein Vater kam, verkündete sie ihm die Neuigkeit mit einer Begeisterung, als hätte ich mindestens die Bundesjugendspiele gewonnen (was unwahrscheinlich war, weil ich grundsätzlich keinen Sport trieb).
Es war mir furchtbar peinlich, dass sie meinen Vater in diese Frauengeschichten einweihte, und ich spürte, dass es ihm ebenfalls unangenehm war.
»Du weißt ja, dass du ab jetzt aufpassen musst«, warf er mir hin. Und damit war das Thema für ihn offenbar erledigt.
Ich fragte mich, wie er auf die Idee kommen könnte, ich würde mit dreizehn bereits Sex haben. Seine Gedankenlosigkeit machte mich wütend.
»Wann hattest du denn zum ersten Mal Sex?«, fragte ich herausfordernd.
Er tat so, als müsste er überlegen. Ein unsicheres Auflachen. »Keine Ahnung, ist schon so lange her.«
Ich wusste, dass er log. Entweder es war ihm peinlich, dass er bei seiner Entjungferung schon ziemlich alt gewesen war, oder aber er fand es unangemessen, mit seiner dreizehnjährigen Tochter über Sex zu reden. Mir zu sagen, dass ich ab jetzt gefälligst vorsichtig sein solle, das war für ihn okay.
Aber zu erfahren, wann er zum ersten Mal Sex hatte – das stand mir offenbar nicht zu.”

 

 
Amelie Fried (Ulm, 6 september 1958)

 

De Amerikaanse schrijfster Alice Sebold op 6 september 1962 in Madison, Wisconsin. Zie ook alle tags voor Alice Seebold op dit blog.

Uit: Lucky

“When people talk about climbing a mountain or riding rough water, they say they became one with it, their bodies so attuned to it that they often, when asked to articulate how they did it, cannot fully explain. Inside the tunnel, where broken beer bottles, old leaves, and other, as yet indiscriminate, things littered the ground, I became one with this man. He held my life in his hand. Those who say they would rather fight to the death than be raped are fools. I would rather be raped a thousand times. You do what you have to. “Stand up,” he said. I did. I was shivering uncontrollably. It was cold out and the cold combined with the fear, with the exhaustion, made me shake from head to toe. He dumped my purse and bag of books in the corner of the sealed-off tunnel. “Take off your clothes.” “I have eight dollars in my back pocket,” I said. “My mother has credit cards. My sister does too.” “I don’t want your money,” he said, and laughed. I looked at him. Into his eyes now, as if he was a human being, as if I could speak to him. “Please don’t rape me,” I said. “Take off your clothes.” “I’m a virgin,” I said. He didn’t believe me. Repeated his command. “Take off your clothes.” My hands were shaking and I couldn’t control them. He pulled me forward by my belt until my body was up against his, which was up against the tunnel’s back wall. “Kiss me,” he said. And he drew my head forward and our lips met. My lips were pursed tightly together. He tugged harder on my belt, my body pressing up further against his. He grabbed my hair in his fist and balled it up. He drew my head back and looked at me. I began to cry, to plead.”

 

 
Alice Sebold (Madison, 6 september 1962)

 

De Frans – Amerikaanse schrijver Julien Green werd geboren op 6 september 1900 in Parijs. Zie ook alle tags voor Julien Green op dit blog.

Uit: Erinnerungen an glückliche Tage (Vertaald door Elisabeth Edl)

„Wir nannten sie kurz und bündig Goudeau. Wenn sie guter Laune war, amüsierte sie mein überspanntes Deklamieren, und sie lachte, den grauen Kopf schüttelnd, in sich hinein, doch manchmal zeigte sich bei ihr eine gewisse Reizbarkeit, die meine Mutter auf irgendeine jugendliche Liebesenttäuschung zurückführte.
»Sie muß einmal sehr hübsch gewesen sein, ich finde, das sieht man ihrem Gesicht noch immer an.«
Es war eine Spezialität meiner Mutter, Spuren von Schönheit unter den Runzeln der Leute zu entdecken oder verborgene Güte in ihren Seelen, aber meine Schwestern protestierten:
»Goudeau! Sie ist fast bucklig, und sie hat eine spitze rote Nase!«
»Sie ist nicht mit einer roten Nase auf die Welt gekommen, ihr dummen Gören, und sie ist nicht bucklig, nur ein wenig gebeugt von der vielen Arbeit.«
Ich fand Goudeau gewiß nicht attraktiv, aber sie war mir unentbehrlich. Eines Tages stürzte ich mich auf sie und schrie:
»Ihr habt meine Tochter entehrt! Zieht Euren Degen, Teufel, und verteidigt Euch!«
Sie kicherte leise und schob den Zwicker mit dem Drahtgestell zurecht.
»Leugnen ist zwecklos«, fuhr ich grimmig fort, »meine Tochter wird gegen Euch aussagen.«
Nach diesen Worten lief ich in die Küche, riß unter Linas verdutztem Blick den Schrank auf, packte einen der großen, vier Pfund schweren Brotlaibe, die man damals verkaufte, und wickelte ihn in eine Serviette. Ich brauchte auch einen Dolch, aber Dolche waren etwas Seltenes in unserem Haus und so gab ich mich mit dem Brotmesser zufrieden und eilte zurück.
»Hier ist meine Tochter«, brüllte ich. »Sie ist gekommen, Euch öffentlich anzuklagen.«
»Eure Tochter muß furchtbar jung sein, wenn sie noch in Windeln herumgetragen wird«, bemerkte Goudeau mit spöttischem Glucksen. »Seid Ihr sicher, Monsieur Julien, daß diese hier die Richtige ist?«
Ich befahl dieser Ausgeburt der Hölle zu schweigen, beschloß, meine Tochter lieber tot als entehrt zu sehen, und erdolchte sie, indem ich das Brotmesser mehrere Male in den Laib stieß.”

 

 
Julien Green (6 september 1900 – 13 augustus 1998)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en vrijmetselaar Willem Brandt (pseudoniem van Willem Simon Brand Klooster) werd geboren in Groningen op 6 september 1905. Zie ook alle tags voor Willem Brandt op dit blog.

 

De weg

Ik zal den weg slechts gaan, dien gij mij wijst,
den steilen weg, die moeizaam wordt bereisd.
Dan zal ik haken naar Uw heerlijkheid
bij ied’re voetstap op het hard plaveid.

Wat neven mij of achter mij verschijnt,
ik zal mijn oogen richten naar uw eind.
Ik zal niet rusten, maar gestadig gaan,
ik zal mijn wil met uwen wil verstaan.

En zoo ik langs den weg wel dikwijls viel,
O, wees mij weer genadig als ik kniel,
boetvaardig om de naaktheid van mijn ziel.

Ik ben niet waardig dat degeen mij prijst
die in zijn rust beneden is vergrijsd.
Ik zal den steilen weg gaan, dien gij wijst.

 

Ochtend in Indonesië

Wakker worden in de vroege zon
spoelend door de raten van de luiken,
licht als water, waterlicht, te duiken
in de waterwitte morgenbron.

Knaap en vogel zijn al vroeger op,
kwaterend de mangga’s ingevlogen,
ook de maagden, bloemslank neergebogen,
sambal stampend in haar klapperdop.

Geur van zwarte koffie, blanke rijst,
houden ’t huis nog in intieme sferen.
Witte dag, wit hart, spierwitte kleren, –
tot de zon weer naar het zenith wijst.

Na de ochtend klinkt een droever wijs;
kon men maar ontwaken om te slapen.
Maagden, vogels en het spel der knapen
zijn van een voortijdig paradijs.

 

 
Willem Brandt (6 september 1905 – 29 april 1981)

 

De Duitstalige, Iraanse dichter en schrijver Cyrus Atabay werd geboren op 6 september 1929 in Teheran. Zie ook alle tags voor Cyrus Atabay op dit blog.

 

Wahrgemacht

Am Ende steht natürlich die Auflösung
Umwege über das Verworrene, Verknotete,
bis die Fesselung zur Freigabe wird.
Das alles hat viel mit Zauberei zu tun
hängt zusammen mit Magie und Mathematik:
Eine geringfügige Verschiebung in der Anordnung
der Bedingungen gewährt im Ausweglosen
einen Durchschlupf für das Unerwartete,
plötzlich wahrgemacht im Kuckucksruf,
der die Erklärbarkeit aufhebt.

 

Vom Widerhall

Allenfalls ein Kundiger
in den Klopfzeichen des Spechts,
die Abweichungen und Resonanzen
prüfend der wechselnden Baumstämme,
und jedes Holz hat einen anderen Ton.
Die Forderungen der Natur sind vielfältig
und der Nestbau nur eine
für diesen hellhörigen Vogel,
der beizeiten weiter zieht,
auf der Suche
nach einem unauffindbaren Echo.

 

 
Cyrus Atabay (6 september 1929 – 26 januari 1996)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e september ook mijn blog van 6 september 2017 en ook mijn blog van 6 september 2015 deel 2.

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Amelie Fried, Jessica Durlacher, Alice Sebold, Julien Green, Willem Brandt, Carmen Laforet

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Be My Enemy

“`Bin Laden? A fucking charlatan.’ ‘Be serious for a minute,’ Williams told him. ‘I am being serious. That’s my point. Everybody’s so reverent about this guy. Strip away all the mythologising and hocus-pocus and what have you got? Patty Hearst with a beard. Bored rich kid playing at soldiers. He’s in the huff with his family, for Christ’s sake — the psychology’s pitifully mundane. If he’d been born into a semi in Surbiton he’d have painted his bedroom black, got himself a Nine Inch Nails T-shirt and hung around swingparks drinking cider from plastic bottles.’ Fotheringham’s rant was attracting admonitory glances, more in disapproval of the growing volume and vehemence than the content, which wouldn’t have been clearly discernible above the whipping wind. Raised voices were not decorous at a funeral; they suggested that your thoughts were not respectfully concentrated upon the memory of the departed, even if, in Williams’s case, that was not strictly true. Nothing was more prominent in his mind than the man they had just buried or the consequences of his loss, not least the fact that Williams now had his job. Fotheringham gestured apologetic acknowledgement and Williams led him in the opposite direction to the dispersing mourners. `Bin Laden’s about a lot more than thrill kills and power trips,’ Williams chided, measuring his condescension precisely. ‘And there’s three thousand dead people in New York of the opinion that you should be taking him more seriously.’ ‘I’m taking him entirely seriously, sir. I just don’t think it will help us if we buy into the hype and start thinking of him as some kind of formidable genius. Look at the Black Spirit, if you need a primer. Remember what a bogeyman he was? Turned out to be a fucking oil-biz wage slave from Aberdeen.’ `Quite. Something, I should remind you, that we only learned after the fact. Didn’t make him any easier to catch, did it? And besides, I don’t think there’s much ground for comparison. For all his theatrics, the Black Spirit was essentially just a mercenary, prepared to do horrific things on other people’s behalf if they paid him enough. Bin Laden represents the possibility of ten thousand Black Spirits, all of them prepared to do horrific things merely because it’s Allah’s bidding. We’ve never had to face this kind of fanaticism before: there’s no fifth column to cultivate, no disaffected factions to encourage, no waverers, not even anyone we can bribe and corrupt. Just total, unquestioning, homicidal, suicidal commitment to the cause.’ `With respect, sir, that’s what I mean by believing the hype. For one thing, there is no cause. Bin Laden’s too smart to marry himself to anything as cumbersome as a coherent or even consistent political ideology, because such a thing could be debated, held up to scrutiny, and, worst of all, alienate potential followers. “The cause of Islam” is expediently nebulous.”

 

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Amelie Fried, Jessica Durlacher, Alice Sebold, Julien Green, Willem Brandt, Carmen Laforet”

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Anne Fried, Julien Green, Willem Brandt

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Country of the Blind

“A speculative early spin on the story was that their loathing of the wealthy must have become intensified during their embittered prison terms, and that – whether entirely for their own motives or willingly assisting someone else’s – they had meted out terrible revenge upon their perceived oppressors murdering Voss, an international icon of arrogant, even decadent – and some would say thuggish – tycoonery. This seemed to be borne out the police’s revelation that while the bodyguards had been shot (once each, middle of the forehead – very quick, very clean, very efficient), Voss and his wife had been tied up and their throats cut. It hadn’t taken a pathologist to work out that Helene had been murdered in front of Voss before they dispatched him too.
It had been a particularly cruel and vicious crime, undoubtedly evidencing a heartless brutality borne of violent, furious hatred. And there had been something sickeningly demonstrative about it, thrusting its depravity before the public and forcing them to look at it. It seemed to crave their disgust, to solicit their repulsion, while at the same time its very publicness sought to rob Voss of his aura the posthumous humiliation of such a sordid and conspicuous death. Death often built legends, lent greater stature to mere men and granted them the immortality of public mythology. But murder could be insult through injury, a faultless disgrace in an irredeemable theft of dignity, which burnt the oil portrait of a proud man and replaced it in the public eye with a grainy police b/w of a withered corpse, helpless and bested no worthy foe, but some – and extension any – rogue whelp.
Nicole couldn’t help but feel a sense of déjà vu as she remembered Robert Maxwell’s watery demise, the unreality, the impropriety of death paying a visit to one of the untouchable Three Rs: Rupert, Robert and Roland. Maxwell had seemed a figure so proverbially larger-than-life, a looming presence in and behind the media, and a figure she had, young in years, grown used to assuming would always be there. Someone the everyday realities of life wouldn’t touch, whose very irritatingness seemed to guarantee he would be around forever so you’d better get used to it, like the common cold or washing powder ads.
She remembered how the radio bulletin had sounded like a joke. Rich tycoons don’t fall off boats; if they do, they turn up later, safe and sound, then write a book about it and bore us all on chat shows, telling the world how the publicity – sorry – their lives flashed before them. Even while he was missing, those uncertain hours of anxious speculation and dismal journalism, she had assumed Maxwell would be found boomingly alive, having spent the whole time enjoying the amorous advances of a short-sighted minke whale. But no, the only whale they found was the dead one floating off the Tenerife coastline, and the colossus had indeed been felled.”

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Anne Fried, Julien Green, Willem Brandt”

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Quite Ugly One Morning

“The postman had noticed that the door was ajar and had knocked on it, then pushed it further open, leaning in to see whether the occupant was all right. Upon seeing what was within he had simultaneously thrown up and wet himself, the upper and lower halves of his body depositing their damning comments on the situation either side of the aperture.
‘Postman must be built like the fuckin’ Tardis,’ McGregor muttered to himself, leaving vomity footprints on the floorboards as he trudged reluctantly down the hall. ‘How could a skinny wee smout like that hold so much liquid?’
He had a quick look at the lumpy puddle behind him. Onion, rice, the odd cardamom pod. Curry, doubtless preceded by a minimum six pints of heavy. Not quite so appetising second time around.
He turned again to face into the flat, took a couple of short paces, then heard a splash and felt something splat against his calves.
‘Sorry, sir. Long jump never was my speciality. Guess I’ll be for the high jump now, eh? Ha ha ha.’
Ah yes, thought McGregor. Only now was it complete. Deep down he had suspected that it wasn’t quite cataclysmically hellish enough yet, but now Skinner was here, and the final piece was in place. What this situation had needed, what it had been audibly crying out for, was a glaikit, baw-faced, irritating, clumsy, thick, ginger-heided bastard to turn up and start cracking duff jokes, and here was PC Gavin Skinner to answer the call.
He was not going to lose his temper. He felt that on a morning like this, it was only a short distance between snapping at Skinner and waking up in a soft room in Gogarburn, wearing a jumper with sleeves that fitted twice round the waist. He breathed in and out, closing his eyes for a short, beautiful second.
‘Gavin, you’re on spew-guarding duty,’ he said calmly. ‘Stay there. Guard the spew.’
‘Do you want me to take down its details, sir?’ Skinner asked loudly in his inimitable jiggle-headed way. ‘Read it its rights maybe?’
‘Yes, Gavin,’ McGregor said wearily. ‘All these things.’
Dear Lord, he thought, don’t make me kill him today when I won’t enjoy it.“

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green”

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Not the End of the World

‘All the organisers need to hear is that we’re maintaining a high profile, so the visitors ain’t too scared of bein’ mugged, shot, gang-raped or ritually cannibalised to walk around town. That means more uniformed beat officers in the pedestrian areas, plenty of patrol cars on Ocean Boulevard and along the beach, all that shit. Ironic, really. Our purpose is to reassure them that none of their movies will come true – well, not to them at least.’
Bannon sat back on the edge of his desk. ‘Think you can handle that, big guy?’ he asked.
‘Guess so.’
‘You don’t look so sure. Would you rather be out with Zabriski today, maybe? Let’s see …’ He thumbed through some notes on his desk. ‘Railway worker, laid off last Friday, walks into the AmTrak offices on Third at eight thirty this morning and deposits a black polythene sack in the lobby. It’s one of these atrium deals, you know, with like three or four floors looking down on to the concourse. Telephones bomb warning eight thirty-five, detonates at eight forty-two. Sack contained a small but significant amount of explosive, probably basic demolition stuff. Not enough to cause any fatalities, but enough to distribute the contents of the sack approximately sixty feet in every direction, including up. Guy was, how’d they put it? a “sanitation engineer”. Some of that stuff must have come all the way from Frisco before he syphoned it out the train. Four floors, Larry.’
‘I’ll just be getting down to the Pacific Vista, Captain. Got someone to talk to about this American Feature Film Market thing.’
‘Attaboy.’
It wasn’t paranoia, Larry knew. It was plain old insecurity. He’d have been suspicious of being given this AFFM ‘liaison’ gig anyway, simply because he was still very much the new guy, and it might well be the sort of shit detail everyone else knew to steer clear of. He knew the scene, could see the station house, smell the coffee:
‘So who’s gonna handle the annual fiasco at the Pacific Vista this year, then? Zabriski? Rankin? Torres? What’s that? You already volunteered to escort a Klan rally through Watts? Shit. Oh, wait a minute. The new guy’ll have started by then. Let’s give it to him.’

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green”

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green, Jessica Durlacher

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

 

Uit: Bedlam

 

This is not the end of the world, Ross told himself.

He closed his eyes as a low hum began to sound around him, heralding the commencement of the scan. The effect was more white-out than black-out, the reflective tiles filling the room with greater light than the fine membranes of his eyelids could possibly block.

He should look upon all of it as a new start; several new starts, in fact. Yes: multiple, simultaneous, unforeseen, unwanted and utterly unappealing new beginnings. Welcome to your future.

As he lay on the slab he conducted a quick audit of all the things that had gone wrong in the couple of hours since he’d stepped off his morning bus into a squall of Scottish rain and a lungful of diesel fumes on his way to work. He concluded that it wasn’t a brain scan he needed: it was a brain transplant. Nonetheless, as the scan-heads zipped and buzzed above him, for the briefest moment he enjoyed a sense of his mind being completely empty, an awareness of a fleeting disconnection from his thoughts, as though they were a vinyl record from which the needle had been temporarily raised.

‘Hey Solderburn, are we clear?’ he asked, keeping his eyes closed just in case.

There was no reply. Then he recalled the capricious ruler of the Research and Development Lab telling him to bang on the door if there was a problem, so he deduced there was no internal monitoring.

He opened his eyes and sat up. It was only a moment after he had done so that he realised the tracks and scan-heads were no longer there. He did a double-take, wondering if the whole framework had been automatically withdrawn into some hidden wall-recess: it was the kind of pointless feature Solderburn was known to spend weeks implementing, even though it was of no intrinsic value.”

 

 

 

Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green, Jessica Durlacher”

Aart G. Broek

De Nederlandse dichter en schrijver Aart G. Broek werd op 6 september 1954 geboren in Maasland. Zie ook alle tags voor Aart G. Broek op dit blog.

 

 

Het onsterfelijke rif

 

1
En de golven, woest van onmacht, vraten de stranden
uit de gekartelde kust en kotsten het zielloze zand
over het wiegende koraal, dat stikkend stierf, verschoot
tot vale schijn van diepten die slechts het verlangen
naar het tijdloos strelen van het zilte zonlicht
uit onbereikbare hoogten koesterden. Versteend
de lust door de kolkende geseling die ooit ook leven
schonk, maar vrat en vretend verstikte wat waaide
in kleurig nijgen: een tintelend kussen zonder lippen.

 

 

 

Aart G. Broek (Maasland, 6 september 1954)

Ğabdulla Tuqay, Charles Cotton, Bruno Apitz, Aart G. Broek

De Tataarse dichter Ğabdulla Tuqay werd geboren op 28 april 1886 in Qoşlawıç in Kazan, Rusland (tegenwoordig Tatarstan). Zie ook alle tags voor Ğabdulla Tuqay op dit blog.

 

God the Great

Oh worthy, oh precious, oh young child without sin!
HIS compassion is very deep, rely always on God!
Oh God! Show me in this world a bright path;
HE is merciful, has more compassion than your father or mother!
Your soul is still pure; no impure thought has entered it,
Your pure tongue has never used unfitting words.
Both your soul and your body are clean, all your body is clean!
You are the crumb of an angel; your face is pure white!
Pray, free of all ties kneel towards Kibla[8],
Know that from a pure soul there is a straight path to the Throne of God!
Oh worthy, oh precious, oh young child without sin!
HIS compassion is very deep, rely always on God!

 

The Twentieth Century

This has been the century of science and capability,
This has been the century of ascending humanity,
But the events demonstrate that, indeed,
This has been the century of evil and depravity.

 

Ğabdulla Tuqay (28 april 1886 – 15 april 1913)
Mozaïek in het metrostation van Kazan

Lees verder “Ğabdulla Tuqay, Charles Cotton, Bruno Apitz, Aart G. Broek”