Shahrnush Parsipur, Willem Thies, Sadegh Hedayat, Yevgeni Grishkovetz, Albert Kuyle, Jaroslav Vrchlický, Chaim Potok, Mo Yan, Frederik Hetmann

De Iraanse schrijfster Shahrnush Parsipur werd geboren op 17 februari 1946 in Teheran. Zie ook alle tags voor Shahrnush Parsipur op dit blog.

Uit: Prison Memoir (Vertaald door Sara Khalili)

“It was nighttime, the prisoners were lying down on the floor, pressed against each other. But, to my surprise, they were all awake. Total silence reigned over the unit. It was a strange scene. Contrary to all other times, there was no line at the bathroom door. Instead, a few prisoners had gathered round the radiator and they were taking turns climbing on top of it so that they could look out from the window set high in the wall. One of them was Iran, and another, Farzaneh. Both were monarchists. The rest belonged to various other groups.
When I walked out of the bathroom, I saw Iran climb down from the radiator. She was shaking. Although we were not friends, she took me by the arm and whispered that the bodies of the executed prisoners had been laid out on one side of the courtyard. That night, starting at eleven o’clock, we had heard an earsplitting noise every few minutes. One of the prisoners had explained that they were building visitors’ rooms and that the noise was from the steel beams being dropped to the ground. Just then, we heard the noise again, and Iran, who was in shock, started to shake even more. I asked her, ‘What is this noise?’ she said. ‘Heavy machine gun fire.’ I didn’t know what a heavy machine gun was. I left the people who were again climbing up on the radiator and walked back to my room. I felt uneasy.
That day, at about two in the afternoon, I had seen two girls leave the unit. They were very beautiful. They were wearing shoes and to avoid dirtying the pieces of carpeting on the floor, they moved toward the door on their knees. I had asked their names and ages. They looked like twins, seventeen at most, but they explained that they were actually aunt and niece. The image of their amiable faces had stayed in my mind. I had not seen them return. Now I was looking more carefully at the prisoners. They were silent and staring directly ahead.
When I reached my room, Farideh, who managed the room across the hall, was standing in the doorway. I asked her, ‘What is going on?’ She said, ‘It’s heavy machine gun fire. Can’t you hear it?’ I asked, ‘What is heavy machine gun fire?’ She explained that when they carried out mass executions, they used heavy machine guns and this was the sound of the shower of bullets being fired. Then she said everyone was quiet so that they could hear the single shots; after each shower of bullets, a single shot was delivered to the head of each prisoner. The prisoners were counting the single shots. So far, they had counted more than ninety”.

 

 
Shahrnush Parsipur (Teheran, 17 februari 1946)

 

De Nederlandse dichter Willem Thies werd geboren op 17 februari 1973 in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Willem Thies op dit blog.

 

Vel over vel

kortstondig de kinderen die spelevaren op de vijver

schoorvoetend gaat het volk voorbij

een monitor toont iets afwijkends
iemand zucht – kucht

twee vrouwen twijfelen over de aankoop
van een bundel

‘steek je hand onder een bladzijde en je schrikt
je ziet de poriën in je huid

zó dun is het papier’

 

Kerkhof

Het stormt in de schaduwrijke nacht
ik bezoek een joods kerkhof; sterren en stenen
dit is mijn droomachtige
dronken wat dan ook
werkelijkheid
en ik denk: te weinig plaats voor zoveel joden
ook al zijn ze dood

 

Tegendraads

Slapend schik ik mij naar het lichaam van mijn inmiddels geliefde.
Haar kin tussen mijn schouderbladen.

Overdag blijf ik tegendraads.
Kerf ik mijn voorhoofd tot wijdvertakte webben als zij iets vraagt.
Wellen mijn woorden op in haar ooghoeken.
Schuif ik de nacht van mij af als een slecht boek.

Ik scheid wat van de wijn is en wat van mij
schenk allengs minder van mijzelf in het glas.
Ik slink tot een woedende kring op het tafelblad.

 

 
Willem Thies (Nijmegen, 17 februari 1973)

 

De Iraanse schrijver Sadegh Hedayat werd geboren op 17 februari 1903 in Teheran. Zie ook alle tags voor Sadegh Hedayat op dit blog.

Uit: De blinde uil (Vertaald door Gert J.J. de Vries)

“Er bestaan bepaalde pijnen die als een traag, onzichtbaar woekerend kankergezwel de geest aanvreten.
Dergelijke pijnen laten zich aan niemand duidelijk maken. Mensen zijn het gewend om deze ongelooflijke kwellingen af te doen als bizarre gedachtespinsels. Hoezeer je je ook inspant om daar duidelijkheid over te geven, mondeling of schriftelijk, je krijgt altijd de geijkte reacties of juist een persoonlijke verklaring te horen. Dikwijls zullen je klachten ook een ironische of spottende glimlach ontlokken.
Het gaat hier immers om een kwaal waarvoor de mensheid nog geen behandeling of medicijn heeft ontwikkeld. Alleen de kunstmatige beneveling van alcohol, opium of soortgelijke roesmiddelen zou de pijn kunnen verlichten. Helaas werken dergelijke middelen slechts tijdelijk en zullen die de pijn na enige tijd eerder verscherpen dan verlichten.
Zal iemand er ooit in slagen de geheimen te doorgronden van deze onaardse dimensie; van dit schimmige, comateuze rijk, van dit grensgebied tussen dromen en waken?
Mijn verhaal beperkt zich tot de gebeurtenissen die ik persoonlijk heb ervaren en die mij zodanig hebben geschokt dat ze me altijd zullen bijblijven. De herinnering aan dit onheil zal de rest van mijn leven, tot mijn allerlaatste ademtocht, vergallen – met een intensiteit die elk menselijk begrip te boven gaat. ‘Vergallen,’ zei ik, maar eigenlijk bedoel ik dat ik het litteken ervan altijd gedragen heb en altijd zal blijven dragen. Ik zal een poging doen om mijn herinneringen op te schrijven; om dat op te schrijven waarvan ik meen dat het ter zake doet. Misschien slaag ik er dan in vat op de gebeurtenissen te krijgen. Of nee, om tenminste aan mijn twijfels een eind te maken en om mijn eigen herinneringen te kunnen geloven. Want of ik anderen al dan niet kan overtuigen, laat mij volstrekt onverschillig. Er is slechts één angst die me bezighoudt en dat is dat ik morgen zou sterven zonder mezelf te hebben gekend. In de loop van mijn leven heb ik gemerkt dat er een diepe kloof bestaat tussen mij en mijn medemensen.”

 

 
Sadegh Hedayat (17 februari 1903 – 9 april 1951)

 

De Russische schrijver, regisseur en acteur Yevgeni Grishkovetz werd geboren op 17 februari 1969 in Kemerovo. Zie ook alle tags voor Yevgeni Grishkovetz op dit blog.

Uit: How I Ate the Dog

“The person who has just woken up: “Yeah?! Well, all the same, what beauty…!” Tuduk-tuk-tuk, tuduk-tuk-tuk…
Two sailors took us, they wore white dress uniforms and really looked after their appearance. Both were short, one had a moustache that he really loved and obviously was very proud of, you couldn’t make it out immediately, but if you so desired, it wasn’t hard to count all the tiny hairs he had on his upper lip, and the other was, I for some reason recall, from Tambov, he was bowlegged and right about here he wore a medal “For faraway deployment.” They got out at every station and walked around the platform with an old cassette player, glancing to the sides, meaning – Are they looking at us or not? Aha…they’re looking! Very good! I was surprised at the time by how their sailor hats stayed on the back of their heads, it was obvious that they should have fallen off, but they stayed on, all the same…. Without any sense of idiotic metaphor, they hung like haloes…. I only found out later, how they stayed on… sailor hats. And that there’s no secret, they simply stay on, and that’s it.
The sailors were entertaining…. We came up to them with questions about how it is, and they gladly told us how…: “Well, we went through La Pérouse Strait, then we went to Cam Ranh, we stopped there…, then we went to New Zealand and they didn’t let us come ashore, but in Australia they let us come ashore, but only the officers went and…”
And I was thinking: “Geeeeee whiz… After all I studied English in school… Why?” Well, there were countries where they speak this language, there was Europe, well somewhere there… Paris, London, you know, Amsterdam, there were those, and leave it at all that. What’s it to me? They sometimes vaguely disturbed you in that they nevertheless kind of existed…, but they didn’t draw out any concrete desire. The world was huge, like in a book….
And these sailors had been, my God, in Australia, New Zealand…. And the same awaits me, just put me in that same uniform…. And little by little, already quickly, the train takes us to Vladivostok, and there is still a little left – and some sort of sea, some sort of countries…. Reluctance!!!! Because even though I didn’t know anything concrete, I suspected that, well, of course, it wasn’t quite that simple, Australia, New Zealand, and still some other place like that, the essential of what I didn’t want to know, of what I was afraid, of what I was very afraid and what would very soon come up… without fail….”

 


Yevgeni Grishkovetz (Kemerovo, 17 februari 1969)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Albert Kuyle werd geboren in Utrecht op 17 februari 1904. Zie ook alle tags voor Albert Kuyle op dit blog.

Uit: Harten en Brood

“Ergens in de wereld loopen schapen. Ze hebben genoeg ervan, op het plaatje te staan, waarop de zon achter hen onder gaat, en waarop de herder met zijn hond hen naar een schilderachtige schaapskooi drijft. ‘Keerende kudde’. ‘Naar huis’. ‘Als het avond wordt…’. Het zijn die wollige, sentimenteele mekkerdieren niet, die in massa optreden om de burger een lustschokje van ontroering te bezorgen. Het zijn ook de schapen niet, die alleen in verhalen en predikaties bestaan, de schapen met de ééne schaapstal, met de goede en de trouwelooze herder, met de wolf-in-een-vacht, de schapen van de arme herder, die niet tegen het rumoerige leven op kan.
Het zijn de schapen van het groote, daverende land. De schapen, die met duizenden geboren worden en met tienduizenden geschoren. De vrije, gedreven, optrekkende schapen, die van een paard af gehoed en met prikkeldraad bedwongen worden. Ze zijn het eigendom van harde gelooide kerels, die hun heele bezit op pooten hebben loopen en die aan de radio luisteren naar de dagprijs van de wol. Op een dag, een blauwe of een grijze, dat speelt geen rol, verliezen zij hun vacht. Hun vacht die vet, lang en zacht is, en die de vage geur van de thijm en de harde grassen heeft, die zij vraten. Zij worden gebonden, getrapt en geschoren en ze gaan kaal en onaanzienlijk de prairie weer in. Hun wol gaat verder, die dwaalt en dwaalt, in pakken en in balen, die wordt schoon en wit, en tenslotte tot een onherkenbare draad.
Dan is van Duin aan de beurt. Neen, niet van Duin, maar het werk dat hij bewaakt. Dat vangt de draden en de draden worden stukken goed. Roode en blauwe en grijze, en geruite en gestreepte met een graat als van gekookte snoek… Dan is het voorbij. Dan is het leven hem gepasseerd, en met de jassen, de mantels, de broeken en de doeken, die volgen, heeft hij al niets meer uit te staan. Die worden gedragen door menschen die hij niet kent en die hem er zeker niet dankbaar voor zijn dat hij de draad tot lappen maakte.
Van Duin is er een beetje trotsch op, dat dat heele verhaal in de loop van de jaren in hem aan elkaar is gaan zitten. Hij koestert het in zich, en hij zegt tegen de dokter en tegen zijn vrienden: ‘Ik ben ook een beetje filosoof, op mijn manier natuurlijk’.”

 

 
Albert Kuyle (17 februari 1904 – 4 maart 1958)

 

De Tsjechische dichter en schrijver Jaroslav Vrchlický (eig. Emilius Jakob Frida) werd geboren op 17 februari 1853 in Louny, Bohemen. Zie ook alle tags voor Jaroslav Vrchlický op dit blog.

 

Metempsychosis

Oftentimes as I sleep, my soul is musing
how down the ages, borne by change, wings beating,
I cruised the starry depths, in thought un-fleeting,
menhir, then wave, then tree, then bird, enthusing.

Via such diverse forms, each stepwise using,
in human-kind I woke, heart anxious beating,
a fledgling’s fall, from woman’s soul, world-meeting,
my soul both suffering and love effusing.

Before I simply lived. Now love’s pained feeling
gives me pause, to the top step I’ve been bidden,
all changes rung; my final goal reached nearly:

Might godliness now lift the mask, revealing
clearly what hence I’ve sensed, by smoke’s veil hidden,
or must I perish now, drawn void-ward merely.

 

Vertaald door Václav ZJ Pinkava

 

 
Jaroslav Vrchlický (17 februari 1853 – 9 september 1912)
Als student in 1874

 

De Amerikaanse schrijver Chaim Potok werd geboren in New York City op 17 februari 1929. Zie ook alle tags voor Chaim Potok op dit blog.

Uit: The Chosen

“Davey Cantor, one of the boys who acted as a replacement if a first-stringer had to leave the game, was standing near the wire screen behind home plate. He was a short boy, with a round face, dark hair, owlish glasses, and a very Semitic nose. He watched me fix my glasses.
“You’re looking good out there, Reuven,” he told me.
“Thanks,” I said.
“Everyone is looking real good.”
“It’ll be a good game.”
He stared at me through his glasses. “You think so?” he asked.
“Sure, why not?”
“You ever see them play, Reuven?”
“No.”
“They’re murderers.”
“Sure,” I said.
“No, really. They’re wild.”
“You saw them play?”
“Twice. They’re murderers.”
“Everyone plays to win, Davey.”
“They don’t only play to win. They play like it’s the first of the Ten Commandments.”
I laughed. “That yeshiva?” I said. “Oh, come on, Davey.”

 

 
Chaim Potok (17 februari 1929 – 23 juli 2002)

 

De Chinese schrijver Mo Yan werd geboren op 17 februari 1955 in Gaomi in de provincie Shandong. Zie ook alle tags voor Mo Yan op dit blog.

Uit: Red Sorghum (Vertaald door Howard Goldblatt)

“The autumn winds are cold and bleak, the sun’s rays intense. White clouds, full and round, float in the tile-blue sky, casting full round purple shadows onto the sorghum fields below. Over decades that seem but a moment in time, lines of scarlet figures shuttled among the sorghum stalks to weave a vast human tapestry. They killed, they looted, and they defended their country in a valiant, stirring ballet that makes us unfilial descendants who now occupy the land pale by comparison. Surrounded by progress, I feel a nagging sense of our species’ regression.
After leaving the village, the troops marched down a narrow dirt path, the tramping of their feet merging with the rustling of weeds. The heavy mist was strangely animated, kaleido-scopic. Tiny droplets of water pooled into large drops on Father’s face, clumps of hair stuck to his forehead. He was used to the delicate peppermint aroma and the slightly sweet yet pungent odour of ripe sorghum wafting over from the sides of the path — nothing new there. But as they marched through the heavy mist, his nose detected a new, sickly-sweet odour, neither yellow nor red, blending with the smells of peppermint and sorghum to call up memories hidden deep in his soul.
Six days later, the fifteenth day of the eighth month, the night of the Mid-Autumn Festival. A bright round moon climbed slowly in the sky above the solemn, silent sorghum fields, bathing the tassels in its light until they shimmered like mercury. Among the chiselled flecks of moonlight Father caught a whiff of the same sickly odour, far stronger than anything you might smell today. Commander Yu was leading him by the hand through the sorghum, where three hundred fellow villagers, heads pillowed on their arms, were strewn across the ground, their fresh blood turning the black earth into a sticky muck that made walking slow and difficult. The smell took their breath away. A pack of corpse-eating dogs sat in the field staring at Father and Commander Yu with glinting eyes. Commander Yu drew his pistol and fired — a pair of eyes was extinguished. Another shot, another pair of eyes gone. The howling dogs scattered, then sat on their haunches once they were out of range, setting up a deafening chorus of angry barks as they gazed greedily, longingly at the corpses. The odour grew stronger. ‘Jap dogs!’ Commander Yu screamed. ‘Jap sons of bitches!’ He emptied his pistol, scattering the dogs without a trace. ‘Let’s go, son,’ he said. The two of them, one old and one young, threaded their way through the sorghum field, guided by the moon’s rays.”

 

 
Mo Yan (Gaomi, 17 februari 1955)
Scene uit de gelijknamige film uit 1987

 

De Duitse schrijver Frederik Hetmann (eig. Hans-Christian Kirsch) werd geboren op 17 februari 1934 in Breslau. Zie ook alle tags voor Frederik Hetman op dit blog.

Uit :Ich habe sieben Leben. Die Geschichte des Ernesto Guevara, genannt Che

“Die Mutter, Celia de la Serna, wird als Mädchen »La Rebelda« genannt. Sie gilt als eine der schönsten und reichsten Erbinnen von Buenos Aires. Sie besitzt Tausende von Hektar Weideland und riesige Rinderherden. Sie ist mit 17 in Paris gewesen. Nach dem Tod ihrer Eltern hat sie einen Vormund und Anstandsdamen, wie sie die gesellschaftliche Konvention fordert, abgelehnt. Sie soll die erste Frau in Argentinien gewesen sein, die ein eigenes Bankkonto besaß. Sie trägt die Haare kurz geschnitten. Sie begeistert sich für marxistische Ideen.
In Argentinien verdient man in den 20er Jahren unseres Jahrhunderts das große Geld mit Fleisch. Die Gauchos reiten. Das Lasso fliegt. Staubwolken und Gitarrengeklimper. Aber wie ist es wirklich? Celia will es wissen.
Die Rinder werden in die Gasse getrieben. Am Ende der Gasse erwartet sie unverhofft der Tod: zwei Bolzen, die sich von der Seite her in den Schädel der Tiere bohren.
Celia beobachtet den Mann, der mit einem Fingerdruck diesen Bolzen betätigt. Ein gutmütiges Indianergesicht grinst sie an.
Die Kadaver treiben auf dem Fließband davon. Sie werden zerlegt, eingefroren oder in Dosen verpackt und nach Europa exportiert.
Celia sieht die Männer mit Sägen und blutverschmierten Schürzen umhergehen. Sie spürt den leicht süßlichen Geschmack von Blut auf der Zunge.
Am nächsten Tag erzählt man im Jockey Club, dem Treffpunkt der High Society von Buenos Aires, dass »La Rebelda« allein die Schlachthöfe besucht habe. Trotz, oder vielleicht gerade wegen solcher Launen, ist Celia umschwärmt von jungen Männern aus der Bohème und aus der Oberschicht. Zum Teufel mit diesen Gecken, die um sie schwänzeln und sich die Revolution als Operette vorstellen! Sie denkt an die Revolution als an eine große reinigende Kraft. Sie hasste die verhimmelnden Flirtworte blasierter Jünglinge, wenn sie allein mit einem von ihnen in der Nacht auf einer Terrasse steht und dazu schwere Colliers im Salon im Hintergrund klimpern … Oder war es ein Kronleuchter?“

 

 
Frederik Hetmann (17 februari 1934 – 1 juni 2006)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e februari ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Shahrnush Parsipur, Willem Thies, Sadegh Hedayat, Yevgeni Grishkovetz, Albert Kuyle, Jaroslav Vrchlický, Chaim Potok, Mo Yan, Frederik Hetmann

De Iraanse schrijfster Shahrnush Parsipur werd geboren op 17 februari 1946 in Teheran. Zie ook alle tags voor Shahrnush Parsipur op dit blog.

Uit: Touba and the Meaning of Night (Vertaald door Kamran Talattof and Havva Houshmand)

“Haji Adib thought, “I am old.” His heart sank. There was not much time left to spend on the subject of becoming and metamorphosis, or the spirit of dust in part and whole, or to contemplate the trees as a whole or the minute parts making up the whole. He thought that probably each in its own minute society had a few Haji Adibs and Moshir O’Dolehs and Englishmen who fought each other. He laughed and imagined that probably Asdolah their local butcher chopped their meat for them. And then he laughed loudly again.
Suddenly the rhythmic sound of the shuttle comb stopped in the basement. Haji Adib could no longer hear the soft conversations of the women. The sun had not yet reached the middle of the sky. Haji Adib still sat on the edge of the octagonal pool, his fist under his chin. He turned his head around and, through the sharp angle that formed between his head and his arm, looked in the direction of the basement. The women had gathered by the basement window staring in his direction and were whispering. He had a feeling that they were talking about him. He remembered that just a few seconds ago he had laughed, loud and without inhibition, in a manner that was not appropriate to his position, and that the women had never seen such behavior in him. As he slowly tapped his foot on the ground, he thought, “They think. Unfortunately, they think. Not like the ants nor like the minute parts of the tree, nor like the particles of dust, but more or less as I do.” But, he was certain that they would never have thoughts about Mullah Sadra.
Suddenly he was shaken again, for of course they could think about Mullah Sadra as well. Had that not been the case with that rebellious and audacious woman who lived in their town when he was a child, who created all that uproar and sensation? People said that she was a prostitute, but they also said that she was learned. How much talking there was about her! He remembered someone telling his father that she was the messiah. The women were laughing behind the basement window. Haji thought disparagingly that they were behaving with typical women’s foolishness. One pushed and the others burst out laughing; one was tickled while the other tried to get away. If there had not been a man in the house, their laughter would probably have been heard all over. Undoubtedly some of them were going crazy for not having a husband, but it was not possible to find husbands for them. They were dependent on Haji Adib, and there was not a man available at the moment who was rich enough to take one of them. Besides, if they did get married who would then weave the carpets? For that, he couldn’t bring strange women into the house. They might then participate in some perverse activities with one another.”

 

 
Shahrnush Parsipur (Teheran, 17 februari 1946)
Cover

Lees verder “Shahrnush Parsipur, Willem Thies, Sadegh Hedayat, Yevgeni Grishkovetz, Albert Kuyle, Jaroslav Vrchlický, Chaim Potok, Mo Yan, Frederik Hetmann”

Shahrnush Parsipur, Willem Thies, Sadegh Hedayat, Yevgeni Grishkovetz, Albert Kuyle

De Iraanse schrijfster Shahrnush Parsipur werd geboren op 17 februari 1946 in Teheran. Zie ook alle tags voor Shahrnush Parsipur op dit blog.

Uit: Frauen ohne Männer (Vertaald door Jutta Himmch)

„Der Garten, von Mauern aus Lehmstroh umgeben, saftig grün, lag jenseits des Dorfes, am Fluß, der das Grundstück begrenzte. Es war ein Kirschgarten, mit sauren und süßen Kirschen.
Auf dem Grundstück stand ein Wohngebäude, halb Land-, halb Stadthaus, mit drei Zimmern. Vor dem Haus befand sich ein Wasserbecken, voller Algen und Frösche. Rings um das Bassin war Kies gestreut, und unweit standen vereinzelte Weidenbäume. Nachmittags lag das dunkle Grün des Wassers mit dem hellen Grün der sich spiegelnden Weiden immer in lautlosem Wettstreit. Mahdokhtstimmte dasjedesmaltraurig,weilsieStreiterei überhaupt nicht mochte. Einfach und unkompliziert wie sie war,wünschte sie, alle und alles sollten sich miteinander vertragen, selbst die Myriaden von Grüntönen dieser Welt. So ruhige Farben, gewiß, und doch . . ., dachte sie.
Unter einem der Bäume stand, mit zweien ihrer vier Beine auf der Einfassung des Beckenrands, eine Bank, die auf dem glitschigen Untergrund jederzeit ins Wasser rutschen konnte. Auf dieser Bank saß Mahdokht und betrachtete das Wasser, die Spiegelbilder der Weiden in ihrem Streit, und das Blau des Himmels, das sich meist nachmittags machtvoll über diesem grünen Reigen erhob und Mahdokht wie der höchste Richter vorkam.
Wenn Mahdokht im Winter strickte oder erwog, Französisch zu lernen oder die Welt zu bereisen, dann deshalb, weil man in der Kälte gesunde Luft atmen konnte. Im Sommer hingegen war’s damit vorbei. Denn der Sommer war voller Rauch und Dunst und Staub, und es wimmelte von Autos und Menschen. Dazu diese großen, traurigen Fensterscheiben, die die stechende Sonne hereinließen.
Warum, zum Teufel, begreifen sie nicht, daß solche Fenster in unserem Land nichts taugen?
Das fragte sich Mahdokht und war auch deshalb schlecht gelaunt, weil sie der Einladung ihres älteren Bruders Huschang Khan notgedrungen gefolgt und hierher in den Garten gekommen war, wo ihr nun nichts anderes übrigblieb, als den Lärm der Kinder zuertragen,die den lieben langen Tag Geschrei machten, sich die Bäuche mit Kirschen vollschlugen, allabendlich Durchfall bekamen und nächtelang Joghurt aßen.
»Das ist Joghurt aus dem Dorf.«
»Ausgezeichnet, ja.«

 
Shahrnush Parsipur (Teheran, 17 februari 1946)

Lees verder “Shahrnush Parsipur, Willem Thies, Sadegh Hedayat, Yevgeni Grishkovetz, Albert Kuyle”

Albert Kuyle

Nagekomen bericht

De Nederlandse schrijver Albert Kuyle werd geboren in Utrecht op 17 februari 1904. Zie ook alle tags voor Albert Kuyle op dit blog.

Uit: Harten en Brood

“Boven de slooten begint langzaam de dauw te rooken.
Een lage avondwind waait het water weg uit de sloot, en het komt dik liggen over oever en land. Waar het hakhout rond de weien staat kan de dauw niet vender, en kruit tot een hooge, tot een manshooge dam.
Loont het eigenlijk nog de moeite een roman te schrijven? Er zijn er duizenden en duizenden gescheven, en ze zijn overvloedig gelezen. Alle schrijvers hadden een bedoeling, en een geheim verlangen naar het overgroot resultaat. Er is bijna geen enkel stukje grand meer over dat niet beschreven is, geen menschentype of het heeft model gezeten. De hartstochten en de deugden, zij kregen beiden hun d.eel, en het leven bleef triestig spoelen rond de huizen waarin gelezen en geschreven werd.
Bijna zijn de boeken overbodig. Geen geschiedenis van jaren en levens lang hoeft meer te warden saamgedrongen op een handvol papier, nu het leven zelf een nieuw tempo kreeg, en het ongeluk sneller neerschiet en toegrijpt dan het woord, dat slechts van verre volgen kan.
In iedere courant ligt het leven bloot, tot op de moegezeulde spieren en de verwoeste zenuwen toe. Open, leeggehaald, van elkander gebogen. Wat blijft er nog •verborgen? Wat heeft de lezer niet dieper aan den lijve en aan de ziel ondervonden dan de schrijver hem zeggen kan?
Ik zal toch een roman schrijven. Een roman over harten en brood. Over gewone, ongetelde menschenharten, en over gewoon, doelloos en veelvuldig brood. Over harten die verlangen naar rust en ontferming, over brood dat, eens heilig, beduimeld en vertrapt geworden is, tot het gelijk was aan geld en schande.”

 
Albert Kuyle (17 februari 1904 – 4 maart 1958)

Peter De Vries, Jules Lemaître, Albert Kuyle, Johannes Meinhold, Traugott Vogel

De Amerikaanse schrijver Peter de Vries werd geboren op 27 februari 1910 in Chicago als zoon van Nederlandse immigranten. Zie eook mijn blog van 27 februari 2010.

 

Uit: The Last Hurrah

 

„Wednesday morning, 8.40 a.m. Tom has his overnight bag packed. He has on suit and tie.

“I’ll miss you,” Kirralyn says, kissing him on the lips. “We’ll miss you.” She places Tom’s right hand on her protruding belly. “Kiss our baby good bye.”

Tom kneels down and kisses her tummy. “Bye bye little baby,” he sing-songs.

“I wish you didn’t have to go.”

“I know,” Tom says. “But I do. This is an important client. He’s insisting on a face-to-face, he likes to meet the people he’s going to work with. And Derrick insisted I go.”

“Because you’re the best,” Kirralyn says. Tom smiles. She has this unwavering faith in him. “You are going to be the best father in the world,” she says. “And husband.”

“You bet,” he says, and makes a concerted effort to look her in the eye.

A horn blasts outside. It’s his taxi.

“See you tomorrow night then,” she says, kissing him on the cheek.

“You bet,” he says. “Love you.” And he’s out the front door. She watches the taxi driver place his suitcase in the boot of the car. Then Tom’s in the taxi and they’re off.

“The airport, right?” says the driver.

“Change of plan,” Tom says. “The Cross.”

“The Cross?” says the driver, frowning, then raising his eyebrows, smiling. “Bit early, isn’t it?”

Tom takes offence. “What do you mean? I’m going to work.”

“Whatever,” says the driver, turning his attention to the traffic.“

 


Peter De Vries (27 februari 1910 – 28 september 1993)

Lees verder “Peter De Vries, Jules Lemaître, Albert Kuyle, Johannes Meinhold, Traugott Vogel”

James T. Farrell, N. Scott Momaday, Peter De Vries, Jules Lemaître, Albert Kuyle, Johannes Meinhold, Traugott Vogel

De Amerikaanse schrijver James Thomas Farrell werd geboren op 27 februari 1904 in Chicago. Zie ook mijn blog van 27 februari 2007 en ook mijn blog van 27 februari 2009.

 

Uit: An Honest Writer. The Life and Times of James T. Farrell (Biografie door Robert K. Landers)

 

James T. Farrell was once a literary titan, mentioned in the same breath with Hemingway, Faulkner and Dos Passos; and Studs Lonigan, his trilogy of novels about a swaggering young “tough guy” from a lower-middle-class Irish family on Chicago’s South Side, was considered a modern classic. But this powerful work has fallen into neglect, and a century after his birth in 1904, Farrell is a largely forgotten figure. He and his finest achievements—Studs Lonigan and his series of five novels about the O’Neills and the O’Flahertys—deserve better.

Studs Lonigan and other vivid characters in these works were rightly declared by the pioneering critic Joseph Warren Beach in 1941 to be “among the memorable people in English fiction.” But Farrell’s naturalistic novels provide more than memorable people. They afford a richly detailed picture of life in an American city as it was actually lived by ordinary people, particularly Irish-Americans, in the early decades of the twentieth century. “You forget that you are seeing this life through the eyes of a selecting novelist,” marveled critic Carl Van Doren. “It seems merely to be there before you.”

Whether in praise or in disparagement, it was often said of Farrell’s works that they were “sociology” as much as art. And indeed they were. Novelist Gerald Green, the author of The Last Angry Man, on learning in 1976 that he and Farrell shared the same publisher and editor, asked the editor to convey his admiration to the author of Studs Lonigan and the O’Neill-O’Flaherty novels. “Nothing in modern sociology, no journalism, including [Jimmy] Breslin’s, or [Daniel Patrick] Moynihan’s ‘Beyond the Melting Pot,’” said Green, “can ever tell us anything new or enriching about the urban Irish, once we have read James T. Farrell. A giant.”

 

Farell

James T. Farrell (27 februari 1904 – 22 augustus 1979)

 

De Amerikaanse (native, Kiowa) schrijver N(avarre) Scott Momaday werd geboren op 27 februari 1934 in Lawton, Oklahoma. Zie ook mijn blog van 27 februari 2007 en ook mijn blog van 27 februari 2009.

 

 

Before an Old Painting of the Crucifixion 

 

I ponder how He died, despairing once.

I’ve heard the cry subside in vacant ski
es,

In clearings where no other was. Despair,

Which, in the vibrant wake of utterance,

Resides in desolate calm, preoccupies,

Though it is still. There is no solace there.

 

That calm inhabits wilderness, the sea,

And where no peace inheres but solitude;

Near death it most impends. It was for Him,

Absurd and public in His agony,

Inscrutably itself, nor misconstrued,

Nor metaphrased in art or pseudonym:

 

A vague contagion. Old, the mural fades…

Reminded of the fainter sea I scanned,

I recollect: How mute in constancy!

I could not leave the wall of palisades

Till cormorants returned my eyes on land.

The mural but implies eternity:

 

Not death, but silence after death is change.

Judean hills, the endless afternoon,

The farther groves and arbors seasonless

But fix the mind within the moment’s range.

Where evening would obscure our sorrow soon,

There shines too much a sterile loveliness.

 

No imprecisions of commingled shade,

No shimmering deceptions of the sun,

Herein no semblances remark the cold

Unhindered swell of time, for time is stayed.

The Passion wanes into oblivion,

And time and timelessness confuse, I’m told.

 

These centuries removed from either fact

Have lain upon the critical expanse

And been of little consequence. The void

Is calendared in stone; the human act,

Outrageous, is in vain. The hours advance

Like flecks of foam borne landward and destroyed.

 

scottmomaday

N. Scott Momaday (Lawton, 27 februari 1934)

 

De Amerikaanse schrijver Peter de Vries werd geboren op 27 februari 1910 in Chicago als zoon van Nederlandse immigranten. De Vries was een zeer bekende Amerikaanse romanschrijver in de jaren ’60 en ’70, geroemd om zijn geestigheid. Hij verloor – net als Don Wanderhope in ‘Het lam’ uit 1961 – zijn dochtertje aan leukemie. Hij studeerde aan de Northwestern University en had een groot aantal baantjes, van karamelappelverkoper tot radioacteur enjournalist voor de New Yorker. Een aantal van zijn boeken zijn verfilmd. De Vries was een uiterst vruchtbaar schrijver. Hij publiceerde talrijke korte verhalen, essays, gedichten, toneelstukken en romans.

Uit: The Last Hurrah

 

“Tom had been putting aside $250 from his fortnightly pay packet over a two month period. He figured $1000 should just about cover it: his last hurrah. One afternoon/evening/night of debauchery. Living it up, trying everything he’d always meant to try.

The last hurrah. Before settling down and really doing the serious stuff.

That stuff: getting married to Kirralyn in a month’s time; being there when she had their baby in three month’s time; putting the deposit down on a house A.S.A.P. – as soon as they could both agree on a house.

He’d already selected the date for the last hurrah – Wednesday July 11. He had even made a booking at a hotel – a place in the centre of Kings Cross. He’d viewed it on the Internet. It looked classy. Nothing downmarket, not for the last hurrah.

The list of debauchery: room service food, drinking, drugs, and a prostitute.

Tom had experienced room service food before. Always with Kirralyn. They loved it. He also liked a drink – usually down the pub on a Friday afternoon after work. With the boys. The usual crowd. His mates.

Tom had never tried drugs. A couple of his mates had. They’d used marijuana, amphetamines, even cocaine (or so they said). Tom hadn’t even smoked marijuana back at school. Back then he knew people who did smoke it, but he’d been too scared to touch it – thanks to all the anti-drug propaganda from his teachers and his parents.

Now he wanted to try marijuana. Just once. That’s all. Get stoned, have a giggle.

Then there was the prostitute. He’d never been with one. In fact he’d only ever been with one girl apart from Kirralyn. Tom had never had a blow job. Kirralyn refused to perform that “act” (as she called it) on him.

He wanted one now. And he’d get one – from a professional. He didn’t even think of it as cheating because he wouldn’t actually be fucking, would he?

Kings Cross: debauchery capital of Sydney, of Australia. Drug and sex HOTSPOT. Tom had lived in Sydney all his life, but he’d only ever been to the Cross once. In the daytime, when the place was dead. He’d seen no drug dealers, no sex workers. Just ordinary people. But that was years ago.

Now things were different. Tom read the newspapers, he watched the current affairs shows on the TV. He knew about the place: drugs everywhere, sex everywhere. You walk down the main drag and they’d virtually shove it in your face.

So to Kings Cross Tom would go. For the last hurrah.

 

DeVries

Peter De Vries (27 februari 1910 – 28 september 1993)

 

De Franse schrijver en dichter Jules Lemaître werd geboren op 27 februari 1853 in Vennecy, Loiret. Zie ook mijn blog van 27 februari 2007 en ook mijn blog van 27 februari 2008 en ook mijn blog van 27 februari 2009.

 

Uit: Ernest Renan

 

Par quel autre pourrais-je mieux commencer ? Nul écrivain  peut-être n’a tant occupé, hanté, troublé ou ravi les plus  délicats de ses contemporains. Qu’on cède ou qu’on résiste  à sa séduction, nul ne s’est mieux emparé de la pensée, ni  de façon plus enlaçante. Ce grand sceptique a dans la jeunesse d’aujourd’hui des fervents comme en aurait un  apôtre et un homme de doctrine. Et quand on aime les

gens, on veut les voir.

Les Parisiens excuseront l’ignorance et la naïveté d’un  provincial fraîchement débarqué de sa province, qui est   curieux de voir des hommes illustres et qui va faisant des  découvertes. Je suis un peu comme ces deux bons Espagnols  venus du fin fond de l’Ibérie pour voir Tite-Live et ” cherchant dans Rome autre chose que Rome même.” Le sentiment qui les amenait était naturel et touchant, enfantin si   l’on veut, c’est-à-dire doublement humain. Je suis donc  entré au Collège de France,^ dans la petite salle des langues  sémitiques.

A quoi on pourtant ? N’est-ce point par leurs livres, et par leurs livres seuls, qu’on connaît les écrivains et surtout  les philosophes et les critiques, ceux qui nous livrent directe-

ment leur pensée, leur conception du monde et, par là, tout leur esprit et toute leur âme ? Que peuvent ajouter les traits de leur visage et le son de leur voix à la connaissance que nous avons d’eux ? Qu’importe de savoir comment ils ont le nez fait ? ^ Et s’ils l’avaient mal fait par hasard ? ou seulement fait comme tout le monde ?“

 

jules-lemaitre

Jules Lemaître (27 februari 1853 – 5 augustus 1914)

 

De Nederlandse schrijver Albert Kuyle werd geboren in Utrecht op 17 februari 1904. Albert Kuyle was een pseudoniem voor Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer. Met zijn werk droeg Kuyle volgens Hendrik Marsman en andere jonge tijdgenoten bij aan de vernieuwing van het proza in het Interbellum. De techniek van met name zijn vroege proza is bijna filmisch van aard, waardoor Kuyle kan worden gezien als vertegenwoordiger van de Nieuwe Zakelijkheid. In 1924 was Kuyle één van de oprichters van het tijdschrift De Gemeenschap waarvan hij tot zijn vertrek in 1932 redactielid was. Aan het begin van de jaren 30 ontstond binnen de redactie van De Gemeenschap, dat indertijd het brandpunt vormde van de rooms-katholieke jongeren, onenigheid over de te volgen koe
rs. Kuyle en de zijnen scheidden zich in 1933 af van De Gemeenschap, en richtten onder de naam De Nieuwe Gemeenschap (1934-1936) een concurrerend tijdschrift op. De redactie sympathiseerde allengs met het opkomende fascisme en met name Kuyle liet zich hierbij in toenemende mate uit in antisemitische bewoordingen.

 

Uit: Het kleinste hoofd

 

„Inspecteur Fernando Hernandez heeft een nieuwe hoed noodig. Deze week is het feest van San Lazaro, en hij hoort tot de notabelen van de parochie. Hij ziet een lichte grijze in de étalage die hem zou lijken, maar hij heeft geen tijd om nu te gaan passen. Passen is voor hem vervelend. Hij heeft, zoover hij weet, het kleinste hoofd van de stad. De dienst wacht. Er zijn vrouwen die de stadsfontein hebben verontreinigd. Vergrijp tegen artikel 268. De volgende morgen plast de zon; de inspecteur staat voor de toonbank, en vraagt om de hoed die hij gisteren zag. De hoed is verkocht. Een andere van dezelfde soort? Er was er maar één. Inspecteur Hernandez zal dan naar het feest van San Lazaro gaan met zijn oude hoed, want hij kan geen keus maken.
Om 3.10 ’s middags rijdt de inspecteur naar San Luigi. Een lijk op een bleekveldje; het moet met grove hagel uit een oud model jachtgeweer zijn gedaan, op vier pas afstand. Het gezicht is weggeschoten. De inspecteur ondervraagt twee uur lang. Een meisje heeft een man hard zien loopen met een lichte grijze hoed; een man die niet bekend is in San Luigi. Verder niets. De inspecteur weet intuïtief dat er een veete is beëindigd. Dat gebeurt meestal met grove hagel.
Het rapport is niet lang. De lijkschouwing zal morgen plaats vinden.
De volgende morgen. Er komt een boodschap van de hoedenwinkel. Inspecteur Hernandez zal toch geholpen kunnen worden. Hij is er om elf uur; op de toonbank ligt de hoed die eergisteren in de etalage stond. De man die hem kocht is hem komen ruilen. De inspecteur past de hoed: hij is te klein. Dan ontdekt hij de reep papier die onder de leeren band is geschoven. De man die hem een dag droeg, had nog een kleiner hoofd dan hij. Als het papier er uit is, betaalt de inspecteur en gaat met de nieuwe hoed naar huis.“

 

kuyle

Albert Kuyle (17 februari 1904 – 4 maart 1958)

 

De Duitse schrijver Johannes Wilhelm Meinhold werd geboren op 27 februari 1797 in Netzelkow op Usedom. Zie ook mijn blog van 27 februari 2009.

 

Uit: Die Bernsteinhexe

 

“Unser Manuskript, in welchem die ansehnliche Zahl von sechs Kapiteln fehlt und welches auf den nächstvorhergegangenen Blättern unstreitig sich über den Ausbruch des Dreißigjährigen Krieges auf der Insel Usedom verbreitet hat, beginnt mit den Worten: »Kaiserliche gehauset« und fährt dann fort wie folgt:

… Koffer, Truhen, Schränke waren allesamt erbrochen und zerschlagen, auch mein Priesterhemd zerrissen, so daß ich in großen Ängsten und Nöten stande. Doch hatten sie mein armes Töchterlein nit gefunden, maßen ich sie in einem Stall, wo es dunkel war, verborgen, denn sonst, sorge ich, hätten sie mir noch mehr Herzeleid bereitet. Weil nun aber ich bittern Hunger litte, so schrieb an Se. Gestrengen, den Herrn Amtshauptmann Wittich von Appelmann auf Pudagla, daß er mir zukommen ließe, was Se. fürstliche Gnaden Philippus Julius mir vom Kloster zu Pudagla beigeleget, als nämlich 30 Scheffel Gerste und 25 Mark Silbers, welche Se. Gestrengen mir aber bis nunmehro geweigert, denn er war ein fast hart und unmenschlicher Mann. – Aber er antwortete mir nit, und ich wäre schier verschmachtet, wenn Hinrich Seden nicht für mich im Kapsel gebetet Almosen in der Kirchspielgemeinde eingesammelt.  Er wurde dazumalen auch schon alt und hatte viel Plage von seinem bösen Weibe Lise Kolken, angesehen sie im gemeinen Geschrei war, daß sie lange mit Wittich Appelmann in Unzucht gelebet, welcher von jeher ein rechter Erzschalk und absonderlich ein hitziger Schurzenjäger gewest, denn so etwas gesegnet der Herre nicht. Selbiger Seden nun brachte mir 5 Brote, 2 Würste und eine Gans, item eine Seite Speck. Möchte ihn aber vor seiner Frauen schützen, welche die Hälfte hätte vor ihr behalten wollen, und da er sich geweigert, hätte sie ihn ver
maledeiet und die Kopfgicht angewünschet, so daß er gleich ein Ziehen in der rechten Wangen verspüret, welches jetzunder fast hart und schwer geworden.”

 

Meinold

Wilhelm Meinhold (27 februari 1797 – 30 november 1851)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 27 februari 2007.

De Zwitserse schrijver Traugott Vogel werd op 27 februari 1894 als zoon van een groentehandelaar in Zürich geboren.