Burkhard Spinnen, Alexander Gumz

De Duitse schrijver Burkhard Spinnen werd geboren op 28 december 1956 in Mönchengladbach. Zie ook alle tags voor Burkhard Spinnen op dit blog.

Uit: Rückwind

‘Trössner, was ist? Stellst du dir vor, du bist derjenige, dessen Namen wir tunlichst vermeiden? Selbst in diesen unbedachten Momenten, wenn man ihn ausspricht, ohne ihn zu meinen. Der, dessen Namen wir unterdrücken, weil wir von seiner Nichtexistenz so tief überzeugt sind. Und das auch, ja, gerade jetzt, da man von Leuten in deiner Situation gerne sagt, sie würden das Beten lernen. Jedenfalls sieht er so aus, Hartmut Trössner, wie er jetzt mit einem langen Finger auf die Bildschirmanzeige des Fahrkartenautomaten zieh. Recht ähnlich dem besagten weißbärtigen Herrn, wie er von seiner Wolke herab so energisch auf seinen Adam zeigt, an dem, wenn man etwas strenger hinschaut, alles ein bisschen schlaff ist, auch der Finger, den er dem Herrn entgegen streckt. Als scheute er die Berührung mit seinem Schöpfer. Du erinnerst dich, Trössner: in Rom, du musstest dir den Kopf verrenken, um das zu sehen, und der Vater las dazu der Mutter aus dem Reiseführer vor. Hätte es damals schon Mobiltelefone gegeben, hätte er daran erinnert, dass man sie an diesem Ort unbedingt ausschalten muss. Schon aus Respekt vor dem da oben. Aber ich schweife ab. Jetzt drückt et Ziemlich kräftig sogar. Warum kräftig, Trössner? Damit da Leben reinkommt? Oder denkst du vielleicht, deine Fingerkuppen könnten zu kalt sein, um den erwünschten Impuls auszulösen? Die Vorstellung passt zwar nicht zur Jahreszeit und dem wunderbaren Wetter, aber zur persönlichen Verfassung. Das hätte eine gewisse Poesie.
Wohin reisen?, fragt der Bildschirm. Nach Berlin. Und wann? Jetzt. Und warum? l)as frage ich. Mit Nachdruck. Zumal, soweit ich weiß, noch gestern überhaupt nicht von Aufbruch oder Reise die Rede war. Ich bekomme allerdings keine Antwort. Der Vorgang wird bearbeitet. Trössner soll seine Karte in den Schlitz stecken und seine Geheimnummer eingeben. Jetzt wird es ernst! Haben sie womöglich sein Privatkonto gesperrt? Dieses antiquarische, besser nostalgische Girokonto, das, wenn ich richtig unterrichtet bin, der Vater für ihn eingerichtet hatte, als ihm sein Taschengeld erstmals überwiesen wurde Und auf dem sich momentan ein Betrag befinden müsste, den Trössner mit fünfzehn ein Vermögen genannt hätte und ab dreißig wieder ein Taschengeld. Er tippt die Geheimzahl. 6369. Geboren auf dem Mond. Eine ausnehmend schöne Eselsbrücke. Umgehend kommt die Meldung, dass alles funktioniert. Bitte die Karte entnehmen. Fällt hier etwa jemandem ein Stein vom Herzen? Fs wird ein Fahrschein gedruckt. Sag mal, Tnössner, bei der Gelegenheit, wann bist du zum ersten Mal Bahn gefahren? Ist das vierzig Jahre her? Würde ich schätzen. Wer in deinen Kopf schauen kann, der sieht darin die Großraumwagen der ersten Intercity-Generation. Gelborange die Wände, die Gepäckablagen und die Sitze, rötlich braun die Stirnwände, und die Reservierungsschildchen neckten hinter verkratztem Plexiglas. Man konnte das grauenhaft finden.“

 

Burkhard Spinnen (Mönchengladbach, 28 december 1956)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Alexander Gunz op dit blog.

 

god in korte broek

op de een of andere manier zijn de radio’s op een andere frequentie ingesteld.
specialisten brabbelen. kleine overlapping
met het kloppen van het heden in mijn maag.

ver uit de boeg van een boot leunend,
maakten we ons zorgen over halslijnen.

oordeel zelf: waarom kent de onderbouw ons,
is dat het prinsenpaar dat zich zou hebben opgehangen?
we moeten hoe dan ook niet op retoriek vertrouwen.
beter om over verjaardagskaarten heen te kleuren, schrijf:

lieverds, we hebben sinds vandaag een thuis. jullie kennen het,
achter bergen waar een bad voor ons wordt klaargemaakt,
zo transparant alsof we het verdienden.

we worden nog steeds niet genoeg veracht.

hoe zei god het gisteren op de radio:
iemand zal boeten, zal opstaan van de gedekte tafel,
twee stappen zetten naar de ondergang
en pats, dat was het.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e december ook mijn blog van 28 december 2018 en ook mijn blog van 28 december 2015 en eveneens mijn blog van 28 december 2014 deel 2.

Bernard Wesseling, Alexander Gumz

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Gezelschapsjongen

“Vijf minuten later kwam ze naar buiten met een gestrikte doos onder haar arm. Ze liep kalmer nu, alsof het leven nieuwe betekenis had gekregen met wat er in die doos zat. Ik dacht een veer in haar verderfelijke stap te zien. Het begin van een ladder in haar panty, boven haar hiel. En toen, bij een zebrapad, keek ze in mijn richting.
Ik dook weg, een portiek in, en riskeerde juist op te vallen door me zo plotseling uit haar gezichtsveld te bewegen.
Stom, stom.
Het volgende moment was ik haar kwijt. Ik bevond me op een drukke winkelstraat. Een broeierige Marokkaanse jongen met zachte ogen, boos om zijn eigen verlegenheid, stootte me aan – liep snel verder. De ruit van een bushok trilde licht in zijn sponningen. Een bus draaide in, de deuren sisten open. Niemand stapte uit of in. Tenzij ik, begreep ik even uit de vorsende blik van de buschauffeur. Deel van de stoep was opgebroken. Een geel gehelmde bouwvakker verdween in een tent in de grond.
De omgeving leek erop uit me oneindig af te leiden. Ik was dan ook bang dat een levend standbeeld waar ik vervolgens langsliep, een slordige Centurion van uitgeslagen koper, een schijnachtervolging zou inzetten – toch bleef hij staan.
Maar, en dit was mijn geluk, niemand kleedde zich op deze verhitte dag in het zwart. Een tweede keer verscheen ze, nu voor een winkel. Daar bekeek ze iets in de etalage: een niemendalletje, een negligé, de mannequin of de man die haar ontkleedde.
Toen pas schoot de term me te binnen die gebruikt wordt om vrouwen zoals zij te beschrijven: schaduwweduwe. En het was even alsof ik vat kreeg op haar wezen.
Bij een drukbezocht stoplicht kwam ik zo dichtbij dat ik, een heerlijk oneerbiedig moment lang, op haar door een muur geknakte slagschaduw stond.
Voor een statig gebouw, uiteindelijk, hief ze een knie waar ze haar schoudertas op rustte en viste haar sleutels te voorschijn, de gebakdoos hing aan het touwtje tussen haar tanden.
Dit was mijn kans.
Maar voordat ik mijn voet in haar deuropening kon steken, voordat ik haar huis binnen kon dringen, werd mij nog één keer de weg versperd door een leeglopende balletschool: balletdanseressen hadden ineens de stoep in beslag genomen, binnen enkele seconden stonden ze tot midden op straat. Overal knotjes en pezige schouders, overal ranke benen en benige armen. Ze hadden zich allemaal gewend tot de artiestenuitgang waar ze net uit kwamen; een zwart vierkant gat naast een opengezwaaide ijzeren deur. Geen van hen leek mij op te merken toen ik ze passeerde, met mijn handen omhoog (om me smal te maken, te laten zien dat ik niets ongepasts deed) terwijl ze toch weken voor mij, een voor een, als wuivend graan. Ik trok een sprint, stopte, wandelde in snel tempo verder en was op tijd – ze schouderde haar tasje, klaar met het bekijken van een behulpzame envelop – om me haar achternaam toe te eigenen.”

 

Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Alexander Gunz op dit blog.

 

Op adem komen

zeg je in deze kokende maand
laat de kinderen maar schreeuwen op de binnenplaats

de apparaten uitzetten kaal voor elke blik elk
overvol metrocompartiment dat “s morgens door onze slaap

trekt een tijdje bodemloos zeg je maar dan
vier weken zijn ook maar wat we ‘doorgaan’ noemen

wanneer iemand zijn hand op onze schouder legt
in de overbevolkte omgeving blijft staan

voor jouw kamer tussen ongenode gasten
in mijn hoofd met steeds verder verwijderde zinnen

een nieuw uitgevonden accent in het oor twee tonen
die in jou net als stroom elke paar seconden wisselen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e december ook mijn blog van 27 december 2018 en ook mijn blog van 27 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Hanny Michaelis, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: De hemel verslinden (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Op een ochtend ging ik, nog in mijn boxer en hemdje, naar het terras voor het ontbijt en zag ik Bern. Hij joeg op de rand van het zwembad met een schepnet op de kikkers. Als hij er een te pakken kreeg, sleepte hij hem naar de rand en gooide hem in een emmer.
Ik wist niet meteen wat ik doen moest, zijn aandacht trekken of weer naar boven gaan om me aan te kleden, maar uiteindelijk liep ik naar hem toe en vroeg of mijn vader hem voor dat werk betaalde.
‘Cesare wil niet dat we onze handen vuilmaken aan geld,’ zei hij terwijl hij zijn gezicht maar een beetje naar me toe draaide. Na een korte stilte voegde hij eraan toe: ‘“Hierop ging een van de twaalf naar de hogepriester en zei: wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel? Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.’”
Ik kon er geen touw aan vastknopen, aan dat antwoord, maar ik had geen zin om te vragen of hij het wilde uitleggen. Ik keek in de emmer: de kikkers probeerden eruit te klimmen, maar de plastic wanden waren te steil.
‘Wat wil je ermee doen?’
‘Ik ga ze vrijlaten.’
‘Als je ze vrijlaat, komen ze vanavond weer terug. Cosimo maakt ze dood met caustische soda.’
Bern keek op, als door de bliksem getroffen. ‘Ik ga ze een heel eind hiervandaan loslaten, hoor.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Maar ik snap toch niet waarom je dit rotwerk doet, als je er niet eens geld voor krijgt.’
‘Het is mijn straf voor het feit dat ik zonder toestemming in jullie zwembad heb gezwommen.’
‘Jullie hadden toch al je excuus aangeboden?’
‘Cesare vond dat we het goed moesten maken. Alleen konden we dat tot nu toe niet doen, omdat het zo regende.’
In het water schoten de kikkers alle kanten op. Hij ging er geduldig met zijn net achteraan.
‘Wie is Cesare?’
‘De vader van Nicola.’
‘Is hij niet ook jouw vader?’
Bern schudde zijn hoofd. ‘Hij is mijn oom.’
‘En Tommaso? Die is toch wel jouw broer?’
Weer schudde hij zijn hoofd. Toen ze voor onze deur stonden, had Nicola het over ‘onze ouders’ gehad. Maar waarschijnlijk wilde Bern me op het verkeerde been zetten, en die lol gunde ik hem niet. ‘Hoe gaat het met zijn blauwe plek?’ vroeg ik.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

 

De Franse dichter en schrijver Jean Genet werd geboren op 19 december 1910 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean Genet op mijn blog

Uit: Notre-Dame-des-Fleurs

« Cette merveilleuse éclosion de belles et sombres fleurs, je ne l’appris que par fragments : l’un m’était livré par un bout de journal, l’autre cité négligemment par mon avocat, un autre dit, presque chanté, par les détenus, – leur chant devenait fantastique et funèbre (un De Profundis), autant que les complaintes qu’ils chantent le soir, que la voix qui traverse les cellules, et m’arrive troublée, désespérée, altérée. A la fin des phrases, elle se casse, et cette fêlure la rend si suave qu’elle semble soutenue par la musique des anges, ce dont j’éprouve de l’horreur, car les anges me font horreur, étant, je l’imagine, composés de cette sorte : ni esprit ni matière, blancs, vaporeux et effrayants comme le corps translucide des fantômes.
Ces assassins maintenant morts sont pourtant arrivés jusqu’à moi et chaque fois qu’un de ces astres de deuil tombe dans ma cellule, mon cœur bat fort, mon cœur bat la chamade, si la chamade est le roulement de tambour qui annonce qu’une ville capitule. Et s’ensuit une ferveur comparable à celle qui me tordit, et me laissa quelques minutes grotesquement crispé, quand j’entendis au-dessus de la prison l’avion allemand passer et l’éclatement de la bombe qu’il lâcha tout près. En un clin d’œil je vis un enfant isolé, porté par son oiseau de fer, semant la mort en riant. Pour lui seul se déchaînèrent les sirènes, les cloches, les cent et un coups de canon réservés au Dauphin, les cris de haine et de peur. Toutes les cellules étaient tremblantes, grelottantes, folles d’épouvante, les détenus cognaient aux portes, se roulaient sur le plancher, vociféraient, pleuraient, blasphémaient et priaient Dieu. Je vis, dis-je, ou crus voir un enfant de dix-huit ans dans l’avion, et du fond de ma 426 je lui souris d’amour.
Je ne sais pas si c’est leur visage, le vrai, qui éclabousse le mur de ma cellule d’une boue diamantée, mais ce ne peut être par hasard que j’ai découpé dans des magazines ces belles têtes aux yeux vides.”

 

 
Jean Genet (19 december 1910 – 15 april 1986)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver en radiopresentator Michelangelo Signorile werd geboren op 19 december 1960 in Jersey Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Michelangelo Signorile op dit blog.

Uit: Queer in America

“I had no idea where that came from. A horrible moan rippled across the room, and suddenly a pair of handcuffs was clamped on my wrists and I was pulled down. I was shoved against a wall and frisked along with some other protestors. I was mortified. What had I done? I cani go to jail, I thought to myself I have a dinner party tonight. While we were standing with our faces against the wall and our hands cuffed, one of my fellow protestors introduced himself, as if this were a routine occurrence. “Hi, I’m Joe,” he said. He smiled. I thought he must be nuts, but I introduced myself in return. I smiled too. They took us outside, where a huge crowd of supporters and reporters and photographers was waiting as we were taken to the paddy wagon. My only frame of reference was a film premiere: There were flashbulbs popping and we were being cheered as we were rushed to a waiting car. My hands were cuffed behind my back so I couldn’t wave to my fans, but I smiled. A cop’s shove brought me out of my reverie. That night, after we were released from jail, I ran to the dinner party I was now very late for. It was at a restaurant on the West Side. Musto was at the table, having saved me a seat. I sat across from Don Munroe, a videomaker who used to work with Andy Warhol, and Jill Selsman from Interview magazine. I was bubbling over with enthusi-asm. As I told my story, I could sense that the somewhat uncomfort-able crowd, except, of course, for Musto, thought I had lost it. I had, in a way. I’d lost the desire to sit through boring dinner parties. I’d lost the desire to attend affairs where talking about being queer was considered gauche. And, somehow, I’d gained the desire to scream at the top of my lungs that I was homosexual. For the first time, too, I was excited to see something in the New York Post the next day besides the gossip columns: a headline—GAYs RATTLE POPE’S ENVOY—next to a photo of an anguished Cardinal Ratzinger. I joined the ACT UP media committee. The meetings were held at Vito Russo’s apartment. I had been aware of him but had never read his book, The Celluloid Closet. Now I bought it and started to read it, as well as books by Larry Kramer and Martin Duberman and other writers on lesbian and gay history, politics, and activism. At my first meeting, I realized that ACT UP members were mas-ters of manipulation who knew how to get attention through their actions. Everything was planned, from the kinds of actions they chose to do, down to the costumes, props, graphics, and slogans. I realized that with such sensational material to work with, the media commit-tee could get ACT UP’s not-so-popular message out to a more widespread audience. David Corkery, the former Good MorningAmerica producer who’d helped whip this media committee into shape and put together its mailing lists, sensed that I had some ideas.”

 

 
Michelangelo Signorile (New York, 19 december 1960)
Cover

 

De Nederlandse dichteres Hanny Michaelis werd geboren in Amsterdam op 19 december 1922. Zie ook alle tags voor Hanny Michaelis op dit blog.

 

Het Kind

Sedert de droomspin mij omspon
met duizend parelende webben,
zie ik hem spelen in de zon,-
het kind dat wij nooit zullen hebben.

Zijn ogen die het zonlicht vangen,
zijn klaar en helder als kristal
en onvertroebeld door verlangen:
ogen van voor de zondeval.

Hij glimlacht schuldeloos en wijs.
Zijn vogelstem streelt licht mijn oren.
Zijn wereld is het paradijs,
want hij is rein en ongeboren.

Ik mag mijn armen niet uitstrekken,
hem smekend met ons mee te gaan.
Waarom ook zouden wij hem wekken
tot een ontluisterd, aards bestaan?

Nimmer zal hij behoren bij
de uitgebloeiden, de verdorden
en nimmer lijden zoals wij
die nooit zijn ouders zullen worden.

 

Ook al wacht ik

Ook al wacht ik
allang niet meer op een wonder
en kan ik de telefoon
horen rinkelen zonder
maar aan je te denken, toch
blijven geheimzinnige barricaden
opdoemen uit het niets zodra
mijn geest tracht door te dringen
tot de nachtzijde van je bestaan.
ten teken dat ik nog altijd
niet geleerd heb je te zien
als een uit het oog verloren kennis.

 

 
Hanny Michaelis (19 december 1922 – 11 juni 2007)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Ägyptische Götter

Ich bin in einem Saal
Voller Ägyptischer Götter
Einige sperren den Ausgang
Denn es ist nach Ladenschluss
Und die Götter verstecken sich
In einem Schlaf von schwarzem Marmor

So oft ich versuche
Mich durch die Nacht zu schlafen
Erwache ich von den Schritten
Von denen die vergaßen
Mich zu entlassen
Bevor die Nacht hereinkroch.

 

Oder ist’s der Wind

Deine Augen – so feucht
Oder ist’s der Wind
Hier wo wir steh’n
In Worten – so ernst
Und schauen umher
Über das weite Land

Ich sag – vergiss die Weite
Denk an die Reise
Abschied ist auch Ankunft
Sehnsucht ist auch Liebe
Sag mir – weinst du
Oder ist’s der Wind

Mir wäre als
Härten wir einander
Durch die unendliche Weite
Diese bekannten Stimmen
Diese beruhigenden Beschwörungen
Oder ist’s der Wind.

 

Vertaald door Christian A. Christiansen

 

 
Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Alexander Gunz op dit blog.

 

Wieder nur sehr wenig Zeit

warum diese basics: gibt es keine andern rätsel
die grundrisse von altstädten zu entziffern etwa
einen überblick zu geben (die ziele der musik)

an ähnlicher stelle könnte man auch eine pause setzen
die instrumente luftholen lassen (finger rutschen
über die tasten der fernmelder)

ein bisschen dürftig heißts beim amt (diese stimme
in der leitung: bitte angaben zur dringlichkeit
jemand muss das alles lösen)

mit welchen versprechen kann man dann noch leben
(wie die mauern hinterm friedhof
zu einer anderen kulisse werden

man selbst zum glaubensbruder) ausgerüstet nur
mit vornamen und himmelsrichtungen
(ganz schön schmierige geräte)

um am ende die erbschaft dieser gänge abzulehnen
(ein blauäugiges verlangen: zu wissen wohin
jedes taxi fährt)

 

Dauernder strategiewechsel

ist keine lösung, sagst du. deine fleckigen hände
halten eine teetasse in den jubel der regenfälle.
hinter unseren rücken hupen staatsanleihen.

vor dem nicht endenden schrillen dieser sicherheit
versuchen wir was anderes. lassen es gleich wieder
bleiben. tut ähnlich weh. wir lachen.

wie selten wir einander antwort geben. die gebäude
drücken auf unsere nerven. ich sag: verstehst du
was ich meine? der tanz der fahrer

unter unseren blicken geht weiter.

 

 
Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

 

De Franse schrijver en journalist Jean-Patrick Manchette werd geboren op 19 december 1942 in Marseille. Zie ook alle tags voor Jean-Patrick Manchette op dit blog.

Uit: Journal: (1966-1974)

“Mardi 5 juin 1973
Repos. Je m’apprête à deux jours de travail pour fournir vendredi, à Grimblat, un ours sur le feuilleton Gainsbourg; à Chabrol une scène modifiée de rupture entre Buenaventura et Treuffais, ainsi que, si possible, le texte du manifeste nada.
László Szabó a téléphoné. Berri aimerait que nous travaillions ensemble sur une adaptation de LA CHAMBRE DU HAUT de Mildred Davis. On va voir ça. Il faudrait de toute façon que nous fassions une bouffe avec Bernadette Lafont et László notamment.
J’étais fatigué, je n’avais pas envie ce soir de sortir avec Vera. Nous sommes donc restés à la maison et nous avons regardé à la télévision la première partie de SI VERSAILLES M’ÉTAIT CONTÉ (Sacha Guitry).
Lecture de TRIPLANÉTAIRE (E. E. Doc Smith). Reprise de la lecture d’EN ROUTE POUR LA GLOIRE (Woody Guthrie). Fini la lecture de MARIONNETTES HUMAINES (Heinlein).
D’autre part je lis des textes antipsychiatriques pour préparer mon polar d’août. Les antipsychiatres, qu’ils soient de la tendance Laing ou gauchistes (Guattari/Arrieux), tombent dans l’idéologie comme des fous, et singulièrement commettent une erreur comparable à la classique idéologie de l’interaction, laquelle prétend de loin en loin dépasser le marxisme. Il y a dans le détraquement primat de la répression du désir. Cette répression est au mental ce que l’économie est au physique: l’aliénation de l’individu au principe de rendement, à la raison du Capital. Guattari, rejetant l’OEdipe au profit de l’ensemble des répressions sociales (concept auberge espagnole), refuse le primat de l’OEdipe dans le système de médiations répressives. Et tombe dans l’idéologie de l’interaction. Il y a le désir (le besoin); il y a en face la foule indifférenciée des médiations répressives. Il rejette l’OEdipe comme imaginaire constitué socialement. Mais évidemment, l’imaginaire constitué socialement EST la répression première. Dire qu’il faut annuler dans la pensée le primat de l’OEdipe, c’est jouer les Feuerbach psychiatriques. L’OEdipe est à Guattari un peu ce que la religion est pour Feuerbach.”

 

 
Jean-Patrick Manchette (19 december 1942 – 3 juni 1995)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver en musicus Tristan Egolf werd geboren op 19 december 1971 in San Lorenzo del Escorial in Spanje. Zie ook alle tags voor Tristan Egolf op dit blog.

Uit: Kornwolf

“For years, had it been suggested that Owen might ever again reside in Stepford, he would have endeavored to let it slide, but not without having been vaguely insulted. In over a decade away from the town of his birth, he had always defined it outright as the ‘source of his lasting discontent,” the one place on earth he could never live ” Weekends “home” were bad enough: fraught, as they were, with urges to seize on the nearest suburban dolt in passing and pummel him into renunciation. In time, the farther he strayed abroad, the brighter such impulses flared on return. By early adulthood, more than an evening in town was a field-tested nonpossibility. He wouldn’t have lasted a week as an actual resident. Stepford County. Jesus ” Better off dead than a prodigal son. The mere idea would have left him reeling.
In youth, on many an afternoon, he had climbed the neighborhood water tower, and, from thirty rungs over the treetops, regarded the rolling, unbroken expanse of forest (three thousand years of native prosperity, two extended colonial wars, an influx of German and Swiss migration and a meltdown at Three Mile Island, upriver, gone by and still, by appearances, Penn’s Woods, in the actual lay of the treaty) set to emerge from a decade of semi-privileged suburban honky conquest with all but scattered clumps of fauna lost in a maze of development housing–the “gingerbread eyesore modules,” he called them–and overlapped highways and treeless lawns, to the mall, and beyond: to the outskirts of town, hazily gray with industrial smoke, and nary a cropping of overgrowth fit to sustain the groundhogs in between: where once this valley had thrived with game, now it was crawling with Astro Vans. Regarding it thus, Owen felt odd, if ill-suited, in knowing that he, at the age of thirty, remembered the good old days.”

 

 
Tristan Egolf (19 december 1971 – 7 mei 2005)
Cover Franse uitgave

 

De Italiaanse schrijver Italo Svevo (pseudoniem van Aron Hector Schmitz) werd geboren op 19 december 1861 in Triëst. Zie ook alle tags voor Italo Svevo op mijn blog

Uit: Confessions of Zeno (Vertaald door Beryl de Zoete)

“But there is no lack of dates in the calendar, and with a little imagination each of them might be adapted to a good resolution. I remember the following, for instance, because it seemed to me to contain an undeniable categorical imperative: ‘Third day of the sixth month, in the year 1912, at 24 o’clock.’ It sounds as if each number doubled the one before. The year 1913 gave me a moment’s pause. The thirteenth month, which ought to have matched the year, was missing. But of course such exact mathematical correspondence is hardly necessary to set off a last cigarette. Some dates that I have put down in books or on the backs of favourite pictures arrest one’s attention by their very inconsequence. For example, the third day of the second month of the year 1905 at six o’clock! It had its own rhythm, if you come to think of it, for each figure in turn contradicts the one that went before. Many events too, in fact all from the death of Pius IX to the birth of my son, I thought deserved to be celebrated by the customary iron resolution. All my family marvel at my memory for anniversaries, grave or gay, and they attribute it to my nice sympathetic nature! In order to make it seem a little less foolish I tried to give a philosophic content to the malady of ’the last cigarette’. You strike a noble attitude, and say: ‘Never again!’ But what becomes of the attitude if you keep your word? You can only preserve it if you keep on renewing your resolution. And then Time, for me, is not that unimaginable thing that never stops. For me, but only for me, it comes again. Ill-health is a conviction, and I was born with that conviction. I should not remember much about the illness I had when I was twenty if I had not described it to a doctor at the time. It is curious how much easier it is to remember what one has put into words than feelings that never vibrated on the air.
I went to that doctor because I had been told that he cured nervous diseases by electricity. I thought I might derive from electricity the strength necessary to give up smoking. The doctor was a stout man and his asthmatic breathing accompanied the clicking of the electrical machine that he set in motion at my very first visit. This was rather a disappointment, for I thought the doctor would make an examination of me and discover what poison it was which was polluting my blood. But he only said that my constitution was sound, and that since I complained of bad digestion and sleeplessness he supposed my stomach lacked acids and that the peristaltic action was weak; he repeated that word so many times that I have never forgotten it. He prescribed me an acid that ruined my inside, for I have suffered ever since from overacidity. When I saw that he would never discover the nicotine in my blood himself, I thought I would help him, and suggested that my ill-health was probably due to that.”

 

 
Italo Svevo (19 december 1861 – 13 september 1928)
Portret door Bruno Chersicla in het Italo Svevo museum in Triëst

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e december ook mijn blog van 19 december 2015 deel 2.

 

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: Het menselijk lichaam (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

`Misschien kunt u eens naar me kijken. Naar mijn pupillen en zo.’ `Ik ben orthopeed, kolonel.’ `Maar u zult toch wel wat meer geleerd hebben?’ `Ik kan u de naam van een collega geven, als u wilt.’ Ballesio bromt. Hij heeft twee diepe groeven rond zijn mond, die zijn snufferd omlijnen als bij een vis. Toen Egitto hem leerde kennen, zag hij er niet zo oud uit. `Ik word ziek van die pietluttigheid van u, luitenant, heb ik dat al eens gezegd? Die is er vast de oorzaak van dat u er zo beroerd uitziet. Ontspan eens een beetje, neem de dingen zoals ze komen. Of neem een hobby. Ooit aan kinderen gedacht?’ `Pardon?’ `Kinderen, luitenant. Kinderen.’ `Nee, kolonel.’ `Nou, ik weet niet waar u op wacht. Met een kind vergeet je bepaalde dingen gewoon. Ik zie wel wat u doet, hoor. Altijd maar herkauwen. Kijk toch eens hoe die compagnie erbij staat, het lijken wel een stelletje bokken!’ Egitto volgt Ballesio’s blik naar de paar man van het muziekkorps en daar voorbij, waar het gras begint. Een man die in het publiek staat trekt zijn aandacht. Hij draagt een kind op zijn schouders en staat met zijn borst vooruit, stram, in een merkwaardig krijgshaftige houding. De luitenant voelt altijd een vage angst als hij iets vertrouwds waarneemt, en plotseling is Egitto geagiteerd. Als de man een gesloten vuist voor zijn mond houdt om te hoesten, herkent hij adjudant René. ‘Maar is dat niet…’ Hij breekt zijn zin af. Wie? Wat?’ vraagt de kolonel. `Niks. Sorry.’ Antonio René. De laatste dag, op het vliegveld, hebben ze met een formele handdruk afscheid genomen en vanaf dat moment heeft Egitto niet meer aan hem gedacht — althans, niet aan hem alleen. Zijn herinneringen aan de missie hebben voornamelijk een collectief karakter. Hij verliest zijn belangstelling voor de parade en tuurt nu vanuit de verte aandachtig naar de adjudant. Hij is niet ver genoeg door de menigte heen gedrongen om op de voorste rijen te komen, waarschijnlijk ziet hij niet veel vanaf de plek waar hij staat. Hoog op zijn schouders wijst het kind naar de soldaten en de vaandels, de mannen met de instrumenten, en hij houdt het haar van René vast als een stel teugels. Dat is het: zijn haar. In de vallei droeg de adjudant het kortgeschoren, terwijl het nu bijna over zijn oren valt, donkerbruin en golvend. Ook René is zijn verleden ontvlucht, ook hij heeft zijn gezicht veranderd om zichzelf niet meer te herkennen.
Ballesio zegt iets over tachycardie, die hij vast niet heeft. Egitto antwoordt verstrooid: ‘Komt u vanmiddag maar even langs. Ik zal u een tranquillizer voorschrijven.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: De eenzaamheid van de priemgetallen (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Alice Della Rocca haatte de skilessen. Ze haatte de wekker die ook in de kerstvakantie om half acht ’s morgens afging en haar vader die haar tijdens het ontbijt aanstaarde en onder tafel zenuwachtig met zijn been op en neer wipte, alsof hij wilde zeggen vooruit, schiet op. Ze haatte de wollen maillot die in haar dijen prikte, de skiwanten waarin ze haar vingers niet kon bewegen, de helm die haar wangen platdrukte en het gespje dat in haar kaak stak, en dan die skischoenen die altijd te strak zaten en waarmee ze liep als een gorilla.
‘Nou, drink je die melk nog op of niet?’ zei haar vader voor de zoveelste keer.
Alice werkte een paar slokken gloeiend hete melk weg, waaraan ze eerst haar tong en toen haar slokdarm en maag brandde.
‘Zo, en vandaag laat je zien wie je bent,’ zei hij. Wie ben ik dan? dacht ze.
Daarna duwde hij haar, als een mummie ingepakt in haar groene skipak vol vaantjes en lichtgevende sponsorop-schriften, de deur uit. Het was op dat uur tien graden on-der nul en de zon was niet meer dan een schijf van net iets grijzer grijs dan de mist die alles omhulde. Alice voelde de melk in haar maag klotsen, terwijl ze met haar ski’s over haar schouder in de sneeuw wegzakte, want totdat je zo goed bent dat iemand anders ze voor je draagt, moet je je ski’s zelf dragen.
‘Hou de achterkant naar voren, anders vermoord je nog iemand,’ zei haar vader.
Aan het eind van het seizoen kreeg je van de skiclub een speld met sterretjes erop. Elk jaar een sterretje meer, vanaf dat je vier was en groot genoeg om het zitje van de sleeplift tussen je benen te laten duwen, tot je negen was en je er zelf op kon gaan zitten. Drie zilveren sterren en daarna nog drie gouden. Elk jaar een speld om je duidelijk te maken dat je weer wat verder was en een stap dichter bij de wedstrijden, die Alice de stuipen op het lijf joegen. Ze was er nu al mee bezig, terwijl ze nog maar drie sterren had.
Om precies half negen, als de skistations opengingen, moest ze bij de stoeltjeslift zijn. De rest van het klasje stond er al, in een soort kring, als een regiment soldaatjes ingepakt in hun uniform en stram van de kou en de slaap. Ze prikten hun skistokken in de sneeuw en leunden erop, het uiteinde onder hun oksels geklemd. Met die naar beneden bungelende armen leken het net vogelverschrikkers. Niemand had zin om te praten, Alice al helemaal niet.
Haar vader gaf twee veel te harde tikken op haar helm, alsof hij haar stevig in de sneeuw wilde planten.
‘Geef ze van katoen. En denk eraan: gewicht naar voren, begrepen? Ge-wicht-naar-vo-ren,’ zei hij.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: Het zwart en het zilver (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Op mijn vijfendertigste verjaardag liet Signora A. plotseling de onverzettelijkheid varen die haar in mijn ogen meer dan elke andere karaktereigenschap kenmerkte, en verliet, reeds opgebaard in een bed dat veel te groot leek voor haar lichaam, de wereld die wij kennen.
Die ochtend was ik naar het vliegveld gereden om Nora op te halen, die even was weg geweest voor haar werk. Hoewel het al laat in december was, liet de winter nog op zich wachten, en over de eentonige velden aan weerszijden van de autoweg lag een witte mistsluier, bijna een imitatie van de sneeuw die nog steeds niet viel. Nora nam haar telefoon op en zei daarna niet veel, ze luisterde vooral. Ze zei goh, oké, dinsdag dus, en daarna zei ze een van die zinnetjes die we paraat hebben voor als we iets moeten zeggen maar niet de juiste woorden kunnen vinden: ‘Misschien is het beter zo.’
Ik ben bij het eerste tankstation afgeslagen om haar de gelegenheid te geven uit te stappen en in haar eentje naar een plek ergens op de parkeerplaats te lopen. Ze huilde zachtjes, haar rechterhand in een kommetje over haar neus en mond. Een van de ontelbare dingen die ik in tien jaar huwelijk over mijn vrouw heb geleerd, is dat ze de hebbelijkheid heeft om zich op momenten van verdriet af te sluiten. Ze is dan opeens onbenaderbaar, niemand mag haar troosten, ze dwingt me op afstand te blijven en machteloos toe te zien hoe verdrietig ze is – ik heb die terughoudendheid wel eens verward met het onvermogen om te delen.
De rest van de weg heb ik een lagere snelheid aangehouden, dat leek me een rationele manier om respect te betuigen. We praatten over Signora A., haalden een paar anekdotes op, al waren de meeste geen echte anekdotes – die hadden we niet over haar – het waren eerder gewoontes, gewoontes die zo bij ons gezinsleven waren gaan horen dat ze voor ons bijna traditie waren geworden: hoe ze ons elke ochtend verslag deed van de horoscoop die ze op de radio had gehoord terwijl wij nog lagen te slapen; hoe ze zich sommige delen van het huis, vooral de keuken, zo toe-eigende dat we zelfs toestemming vroegen om onze eigen koelkast open te doen; de gevleugelde uitspraken waarmee ze ons tot de orde riep als wij, jongelui, de dingen onnodig ingewikkeld maakten volgens haar; haar mannelijke, krijgshaftige pas, en ook haar onverbeterlijke krenterigheid – weet je nog die keer dat we vergeten waren geld voor haar klaar te leggen voor de boodschappen? Ze haalde de pot met kleingeld leeg, tot de laatste cent aan toe.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Alexander Gumz

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Gumz studeerde Duitse literatuur en filosofie. Hij is redacteur bij Texttonlabel KOOK en organisator voor het poëziefestival berlin. Hij is ook mede-oprichter van het festival LAN Drie dagen jonge literatuur en muziek in Berlijn en van HAM.LIT. Lange Nacht van de jonge Duitse literatuur en muziek in Hamburg. Gumz werkte onder andere bij seminars en workshops van de Literatur Werkstatt Berlin en aan de Vrije Universiteit Berlijn. Gumz ‘ eigen gedichten werden gepubliceerd in diverse tijdschriften en bloemlezingen. Geselecteerde gedichten werden vertaald in het Engels, Pools, Perzisch, en Slowaaks. Zelf heeft hij dichten vertaald uit het Pools en het Engels en gepubliceerd in Duitsland. Zijn eerste dichtbundel “ausrücken mit modellen”werd in 2011 gepubliceerd. Zie ook alle tags voor Alexander Gumz op dit blog.

Zu Atem Kommen

sagst du in diesen aufkochenden monat hinein
die kinder im hof einfach schreien lassen

die geräte abstellen kahl für jeden blick jedes
überfüllte u-bahnabteil das am morgen unsern schlaf

durchzuckt eine weile bodenlos sagst du dann aber
vier wochen sind auch nur was wir weitermachen nennen

wenn uns jemand die hand auf die schulter legt
in der überbevölkerten gegend stehen bleibt

vor deinem zimmer zwischen ungebetenen gästen
in meinem kopf mit immer entfernteren sätzen

ein frisch erfundener akzent am ohr zwei töne
die in dir wie strom alle paar sekunden wechseln

 
Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

Brigitte Kronauer, Carmen Sylva, Alexander Gumz, Vesna Lubina

De Duitse schrijfster Brigitte Kronauer werd geboren op 29 december 1940 in Essen. Zie ook alle tags voor Brigitte Kronauer op dit blog.

Uit: Frau Mühlenbeck im Gehäus

»Absolute Finsternis ist etwas Grausames. Mein Vater war ein jähzorniger Mann, aber schon damals stellte er uns Kindern, wenn wir uns im Dunkeln fürchteten, ein Öllichtchen ins Schlafzimmer. Das kostete fast nichts und half so. Wenn wir nachts schrien, trug er uns singend den langen Flur auf und ab, bis wir uns beruhigt hatten. Vor nichts, vor keinem Menschen habe ich in meinem Leben Angst gehabt, nur vor dem Dunkeln.

(…)›Der dich behütet schläft nicht‹ stand auf dem Leinentuch entlang dem Bett, in dem wir alle einmal schliefen.Wir alle wußten es rückwärts auswendig.«

»Meine Mutter war eine geduldige, weichherzige Frau, die sehr schön weinen konnte, vor so schrecklich vielen Jahren, aber in der Erbitterung über eine Ungerechtigkeit schlug sie beim Bettenmachen laut schimpfend auf die Kissen ein und prügelte sie anstelle ihrer leibhaftigen Feinde, bis sie wieder lachen wollte.«

»Meine Mutter war immer eine großzügige, fromme Frau. Einmal allerdings, lange vor meiner Geburt, passierte folgendes: Zur selben Tanzstunde, die mein späterer Vater besuchte, ging auch ihre Kusine. Meine Mutter sollte Schneiderin werden, zu Hause war kein Geld für Vergnügungen dieser Art. Mein Vater, ein eleganter, leidenschaftlicher Tänzer, wurde von den Mädchen sehr umschwärmt, besonders die Kusine hatte beschlossen, ihn zu heiraten. Statt dessen holte ihn meine Mutter im hübsch geschneiderten Kleid jedesmal von der Tanzstunde ab. Keiner anderen gelang es, ihn zu erobern.

Lange nach ihrer Heirat und kurznach dem Tod der Kusine erfuhr meine Mutter durch Zufall von einer sehr abschätzigen Äußerung der Verstorbenen über ihr ›Heranmachen‹ an meinen Vater. Da ruhte nun also die tote Kusine in der Familiengruft und hatte doch sie, meine sonst nicht rachsüchtige Mutter, verleumdet, Schändliches, Erlogenes über sie verbreitet, während sie so ahnungslos Tränen vergossen hatte an ihrem Grab.”

 

Brigitte Kronauer (Essen, 29 december 1940)

Lees verder “Brigitte Kronauer, Carmen Sylva, Alexander Gumz, Vesna Lubina”